Toekomst van de vakbeweging ligt in het buitenland

Dirk Kloosterboer

De vakbeweging wordt zich steeds meer bewust van het belang van internationale samenwerking. Kritisch vakbondsblad Solidariteit vraagt zich af of de toekomst van de vakbeweging hiermee is veiliggesteld.

Samen met de Duitse IG BAU heeft FNV Bondgenoten een internationale actie opgezet om het uurloon voor schoonmakers te verhogen, naar tien euro. Men heeft hierbij de hulp ingeroepen van Jono Shaffer, een organizer van de succesvolle Amerikaanse Justice for Janitors-campagne.

Shaffer is op zijn beurt geïnteresseerd in samenwerking met Nederlandse collega's, omdat het pensioenfonds ABP veel geld investeert in Amerikaanse bedrijven. Met hulp van de Nederlandse vakbeweging hoopt hij deze bedrijven, via hun geldschieter, effectiever aan te kunnen pakken.

Shaffers aanpak past binnen de strategische campagnes die de Amerikaanse vakbeweging inzet tegen lastig te organiseren bedrijven. Zulke bedrijven worden grondig doorgelicht om alle mogelijke zwakke plekken bloot te leggen.

Men kijkt naar de eigendomsconstructie, financiers, leveranciers, afnemers, regelgeving waar het bedrijf mee te maken heeft, en mogelijkheden om de publieke opinie te beïnvloeden. Daarbij stuit men al snel op internationale vertakkingen van het netwerk waar het bedrijf deel van uitmaakt. Amerikaanse werknemers die een conflict hadden met koeriersbedrijf UPS, riepen bijvoorbeeld de hulp in van collega's bij Europese vestigingen. Ook werknemers bij Europese bedrijven die gebruik maken van UPS werden ingeschakeld.

In Europa is de positie van UPS minder sterk dan in Amerika, waardoor men de acties van werknemers hier niet zo gemakkelijk kon negeren. Dankzij de steun uit Europa wist de Amerikaanse bond betere arbeidsvoorwaarden af te dwingen voor mensen met een part-time baan.

Samenwerking

Lange tijd zagen veel mensen het internationale vakbondswerk als een vorm van liefdadigheid, die losstaat van de echte taak van de vakbond, namelijk goede CAO's afsluiten. Inmiddels wordt steeds duidelijker dat vakbonden hun werk niet meer kunnen doen zonder internationale samenwerking.

Het kaderblad van FNV Bondgenoten besteedde hier onlangs aandacht aan. Hoveniers in de grensstreek werken samen met hun Duitse collega's, om te voorkomen dat ze tegen elkaar worden uitgespeeld. In de vleesverwerkende industrie wordt samengewerkt met Poolse vakbonden om voorlichting te geven aan werknemers, zowel in Nederland als in Polen.

Deze en andere voorbeelden illustreren een voorzichtige toename van de internationale samenwerking. Toch kan moeilijk worden gezegd dat de vakbeweging hierin vooroploopt. In het bedrijfsleven is de internationale oriëntatie veel verder ontwikkeld. Veel bedrijven opereren op een internationale markt. Daarnaast heeft het bedrijfsleven een sterke lobby bij internationale instituties zoals de Europese Unie.

Bedrijven gebruiken de globalisering ook om werknemers onder druk te zetten: 'Als jij niet bereid bent om langer te werken, dan zijn wij gedwongen om je baan te exporteren.' Niet alleen bedrijven, maar ook sociale bewegingen hebben een voorsprong op de vakbeweging. Internationale uitwisseling van informatie en samenwerking bij acties zijn vanzelfsprekend geworden.

Uitwisseling

Deze internationalisering vormt een belangrijk thema in de afscheidsbundel van het blad Solidariteit, begin jaren tachtig opgericht als 'blad voor een strijdbare vakbeweging'. De redactie schreef over ontwikkelingen in de vakbeweging, maar was ook actief betrokken bij stakingen en bij acties tegen kernwapens. Men zocht aansluiting bij vrouwen, uitkeringsgerechtigden en buitenlandse werknemers.

Na ruim twintig jaar lijkt bij de redactie een zekere moedeloosheid te hebben toegeslagen. Ze voorspelt dat 'overleg, consumptie, reparatie en participatie' centraal zullen staan in de vakbeweging van de toekomst. Een voorspelling die - volgens Solidariteit - weinig perspectieven bevat 'voor een strijdbare oppositie en de ontwikkeling van antikapitalistische tendenties'.

Het blad is inmiddels opgeheven, al blijft de internet-editie online. Bij het afscheid verscheen de bundel 'Om de vereniging van de arbeid'. De artikelen variëren van theoretische economische beschouwingen tot stukken over illegale arbeid en over vrouwen binnen de vakbeweging. Een van de weinige onderwerpen die onderbelicht blijven is de rol van de vakbeweging op lokaal niveau.

Dick de Graaf, tot voor kort werkzaam als bestuurder bij FNV Bondgenoten, schrijft in de bundel over samenwerking in Europa. Hij signaleert dat de opvattingen van vakbonden in Europa steeds meer naar elkaar toegroeien. Ze komen elkaar tegen in het Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV).

Ook op de werkvloer neemt de internationale uitwisseling toe. Zo hebben inmiddels 640 bedrijven een Europese Ondernemingsraad. Soms ontstaan er internationale solidariteitsacties, vooral als bedrijven grote reorganisaties doorvoeren die gevolgen hebben voor meerdere landen. Voorbeelden zijn acties bij General Motors Europe, Philips, Danone en Unilever.

Lagelonenlanden

Desondanks relativeert De Graaf de toegenomen internationale samenwerking. Zo is er volgens hem nog geen sprake van internationale fusies van vakbonden, een verschijnsel dat in het bedrijfsleven heel normaal is.

Een onderwerp dat sterk leeft onder vakbondsleden is de verplaatsing van werkgelegenheid naar andere landen. Volgens De Graaf hebben werknemers en hun organisaties echter nauwelijks invloed op besluiten over productieverplaatsing. Als ze al successen weten te boeken, zoals onlangs bij de Limburgse vestiging van cementbedrijf ENCI, dan 'blijkt dat in vrijwel alle gevallen een kwestie van uitstel te zijn'.

Door de grote loonverschillen en door de zwakke positie van de vakbeweging in veel lagelonenlanden is het voor de westerse vakbonden niet eenvoudig om effectief voor de belangen van hun leden op te komen. Pogingen om de nationale markt dicht te timmeren zijn volgens De Graaf kansloos. Hij ziet meer in een strategie die erop gericht is om de vakbeweging in lagelonenlanden te versterken.

Ook moet meer nadruk worden gelegd op internationale normen rond minimumloon, rechtsbescherming en arbeidsomstandigheden. 'Versterking van de vakbonden in Brazilië, Zuid-Afrika en Zuid-Korea, met steun van de internationale vakbeweging, heeft in deze landen in de afgelopen twintig jaar tot enorme sociale verbeteringen geleid', aldus De Graaf.

Eerste Internationale

Deze ontwikkelingen worden in een breder kader geplaatst door Marcel van der Linden, directeur onderzoek van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis. Halverwege de negentiende eeuw was de Britse vakbeweging nog vooral lokaal en regionaal georganiseerd. Omdat de Britse werknemers werden geconfronteerd met stakingsbrekers uit Duitsland en Frankrijk, zocht men samenwerking met collega's uit het vasteland.

Dit leidde tot de oprichting van de Internationale Arbeiders Associatie, later omgedoopt in Eerste Internationale. Naast vakbonden waren ook politieke organisaties en coöperaties aangesloten. Volgens Van der Linden kwam deze vorm van internationale samenwerking voort uit de zwakte van de vakbonden in eigen land. Hun positie veranderde echter door de vorming van nationale federaties.

De Eerste Internationale was hierdoor achterhaald, en de internationale samenwerking moest opnieuw worden uitgevonden. Er is vervolgens een dubbele structuur ontstaan. Aan de ene kant waren er internationale beroepssecretariaten, die zich op een bepaalde sector richtten. Aan de andere kant hadden de overkoepelende federaties hun eigen internationale organisaties, zoals het Europese EVV en het mondiale Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen.

Manifest

De ingewikkelde structuur maakt internationaal vakbondswerk lastig, een probleem waar de vakbeweging tot op vandaag mee kampt. Daar komt bij dat er verschillende stijlen van vakbondswerk bestaan. Zo zijn de vakbonden in opkomende landen als Brazilië, Taiwan, Zuid-Afrika en Zuid-Korea radicaler dan hun collega's in de oude industrielanden.

Tegelijk is de westerse vakbeweging zich onvoldoende bewust van het feit dat de meerderheid van de achterban in niet-rijke landen werkzaam is in de landbouw of in de informele sector. Om deze sectoren te organiseren zijn nieuwe strategieën nodig, zoals het social movement unionism, waarbij wordt samengewerkt met maatschappelijke organisaties.

Dergelijke strategieën kunnen ook worden ingezet in het westen, waar steeds meer werkenden geen standaard arbeidsovereenkomst hebben. Dit roept weer de vraag op, op welke groepen de vakbeweging zich moet richten.

Van der Linden citeert een edelman die in 1838 schreef dat het proletariaat uit vier groepen bestaat: 'De arbeiders, de bedelaars, de dieven en de hoeren'. Gaandeweg ging de arbeidersklasse zich echter emanciperen. Men wilde zich onderscheiden van de rest van het proletariaat.

De arbeidersklasse definieerde zichzelf als mannelijke kostwinners in loondienst. Men nam afstand van kleine zelfstandigen ('kleinburgerij'), van mensen aan de rafelrand van de samenleving ('lompenproletariaat') en van slaven en lijfeigenen.

Het Communistisch Manifest bracht deze nieuwe visie op de arbeidersklasse tot uitdrukking. Kleine ondernemers kregen hierin het verwijt dat ze conservatief waren. Het lompenproletariaat, 'deze lijdelijke verrotting van de onderste lagen van de oude maatschappij', kon volgens het manifest in principe een rol spelen in de revolutie, maar zou eerder geneigd zijn 'zich voor reactionaire kuiperijen te laten kopen'.

CAO's

Volgens Van der Linden valt het onderscheid tussen 'echte' werknemers en andere werkenden vandaag de dag niet langer te handhaven, omdat de categorieën steeds meer door elkaar lopen. De vakbeweging kan zich niet langer permitteren om werkenden zonder standaardcontract te negeren.

In het westen wordt vakbondswerk nog steeds vooral geassocieerd met het afsluiten van CAO's. 'Maar CAO's zijn niet erg nuttig voor werknemers die voortdurend van baan veranderen, en die nu eens als zelfstandige zonder personeel werken en dan weer als 'echte' werknemer', zo stelt Van der Linden.

De auteur sluit zijn artikel af met een handzaam overzicht van de voorwaarden waaraan de vakbeweging van de 21e eeuw zal moeten voldoen. Ze zal open moeten staan voor vrouwen en etnische minderheden; ze zal zich thuis moeten voelen in de informele sector; ze zal niet hiërarchisch of bureaucratisch moeten zijn; en ze zal transnationaal moeten opereren.

Over de toekomst is hij voorzichtig positief. Als gevolg van conflicten en riskante beslissingen kunnen vakbonden soms veranderen. Daar is wel druk van onderaf voor nodig, aldus Van der Linden.

Hans Boot (red), 'Om de vereniging van de arbeid: Globalisering en vakbeweging'. Uitgave in eigen beheer. Zie ook www.solidariteit.nl. Voor dit artikel is verder gebruik gemaakt van 'De vakbeweging van de toekomst: Lessen uit het buitenland' (te downloaden van www.fnv.nl/lokaal, publicaties, 2005-05).

[bron: Ravage nr. 10, 22 juli 2005, zie ook www.antenna.nl/ravage.]