Globalisering, informalisering, arbeidsmigratie
Illegale tewerkstelling: smeerolie van het economisch bestel
Jan Müter 1
De uitnodiging voor een laatste bijdrage aan Solidariteit prikkelt tot omzien. Te meer, daar het bestaan en werk van het blad belangrijke parallellen kent met mijn eigen politieke biografie. Zo onderging ik begin jaren tachtig mijn 'inburgeringstraject' in het Amsterdamse actieleven, onderhoud ik sindsdien een haatliefde verhouding tot de vakbeweging en deed ik met enige regelmaat verslag in het blad over mijn bemoeienis met de 'rafelranden' van de samenleving: werkloosheid, racisme, migratie en illegale tewerkstelling.
Ook voor mij betekenden de vakbeweging en de circuits van kaderleden één van de belangrijkste maatschappelijke krachten waarop ik me oriënteerde. Ze bevatten een mogelijk aangrijpingspunt voor een tegenkracht om uitsluiting, marginalisering en uitbuiting te keren. En Solidariteit vormde daartoe zonder meer een voorportaal. Zonder het blad met zijn kringen, netwerken en cafés zullen andere wegen ontwikkeld moeten worden.
Beperk ik me tot de gevolgen van de migratie en de heropleving van een economie buiten de gereguleerde sectoren, dan vervult de vakbeweging in deze informalisering geen gidsfunctie. Het polderlandse compromis, waarbinnen de leiding sinds jaar en dag verkiest te opereren, stelt immers grenzen aan wat als een wezenlijk maatschappelijk probleem erkend mag worden. Zo zeer zelfs, dat de vraag opgroepen wordt of die vakbeweging een bondgenoot is of onderdeel van het te bestrijden probleem. Dit spanningsveld heb ik vanaf de tweede helft van de jaren tachtig verkend rond de zogeheten illegale confectiearbeiders. Dit bleek echter slechts een voorbode te zijn van een brede maatschappelijke ontwikkeling die met de globale economische integratie samenhangt.
In deze bijdrage geef ik een impressie van deze 'ongekende wereld' in relatie met de globalisering en verken ik de contouren van een alternatieve marsroute.
Mijn haatliefde verhouding tot de vakbeweging, of misschien meer nog mijn scepsis ten opzichte van dat instituut, ontwikkelde zich toen ik mij begin jaren tachtig, zoals veel langdurig werklozen, niet meer herkende in de opstelling van de grote vakbonden en hun federaties. Ze bleken behept met een achterhaald arbeidsethos en waren bovendien een door mannen gedomineerd conservatief bolwerk, waar ook migranten zich niet welkom wisten. Mijn conclusie van toen is die van vandaag: de strijd om de bestaanszekerheid kan alleen mèt vrouwen èn migranten gestreden worden.
Derde wereld om de hoek
Met Searchweb als uitvalsbasis stoei ik sinds eind jaren tachtig met het vraagstuk van de migratie en de migratiebeheersing.2 Dat begon heel concreet in solidariteitsacties met en voor voornamelijk uit Turkije afkomstige illegale arbeiders in de Amsterdamse confectieateliers. We probeerden de behoeften en belangen van geïllegaliseerde werkers voor het voetlicht te brengen met leuzen als "legaliseer de arbeid, niet de uitbuiting" en typeringen als "de derde wereld om de hoek". Ook organiseerden we acties bij C&A en manifestaties in Paradiso en de zalen van Artis waaraan enkele honderden 'illegalen' deelnamen. Daarnaast trachtten we de misstanden en uitbuiting in verband te brengen met de strategieën van grote ondernemers om flexibel en goedkoop te produceren. In die discussie plaatsten we ons tegenover de brancheorganisatie Fenecon3 en grootwinkelbedrijven die het bestaan van de 'sweatshops' en de daar heersende wantoestanden eenzijdig toeschreven aan de, overwegend, Turkse atelierbazen. Dit publieke debat vormde een integraal bestanddeel van de belangenstrijd en was tevens een breekijzer naar nieuwe coalities. En daarin stond de vakbeweging nog niet aan onze kant. Tot begin jaren negentig had de toenmalige Industriebond FNV nauwelijks oog voor de positie van de illegale confectiewerkers, wel werd aangedrongen op een repressieve aanpak. Een opvatting die in onze ogen de drijvende krachten achter het proces van informalisering buiten schot hield en bijdroeg aan oneigenlijke tegenstellingen en animositeit tussen bevolkingsgroepen.
Mede door onze directe contacten met betrokken werkers en enkele ateliereigenaren verkeerden we in de bevoorrechte positie de concrete situatie te kunnen onderzoeken.4 Na relatief veel publiciteit leidde dat in 1992 tot een nuancering in het standpunt van bondsbestuurders. Vervolgens ontvingen we een uitnodiging van de Industriebond FNV, het Algemeen Belgisch Vakverbond en de Franse vakorganisatie Force Ouvrière om een analyse te maken van de structurele achtergronden van de informalisering die een steeds groter deel van de textielsector in de verschillende landen trof.
In de daarop volgende studie konden we voor het eerst een koppeling maken tussen de informele arbeid en de inzichten uit een andere onderzoekslijn: het Toyotisme. Oftewel de moderne managementtechnieken die erop gericht waren de greep van de bedrijfsdirecties op het productieproces te vergroten door bijvoorbeeld een decentraal georganiseerde productie met uitbesteding, toelevering en kwaliteitsmanagement.5 Voor de theoretische inzichten in het proces van informalisering waren we schatplichtig aan auteurs van feministische huize die wezen op de blinde vlek in het marxistische begrippenapparaat voor het onbetaalde werk door vrouwen, de wisselwerking tussen betaalde en onbetaalde arbeid en de mobiliteit van arbeid.6 Annie Phizacklea bracht die inzichten samen in een analyse van de rekrutering van onbetaalde en onderbetaalde arbeid voor de sweatshops in Londen.7 Wij maakten daar gebruik van en verzamelden kennis met studiereizen naar Japan en Turkije (met name Istanbul), en gesprekken met arbeiders en vakbondsactivisten.8
Al eerder, in de jaren zeventig en tachtig, hadden grootwinkelbedrijven als C&A hun fabrieken in Nederland gesloten en de productie uitbesteed naar de zogeheten lagelonenlanden. Met die verplaatsing werden onderdelen van het productieproces - snijden, stikken, strijken, verpakken, marketing - ruimtelijk uit elkaar getrokken en ondergebracht bij gespecialiseerde bedrijven. Turkije was en is één van die lagelonenlanden. De groei van de moderne, snel wisselende confectie dwong de bedrijven vanwege logistieke problemen een deel van de werkplaatsen terug te brengen in de onmiddellijke nabijheid van de markt. Het meest arbeidsintensieve deel van het productieproces, het stikwerk, kwam in ateliers die veelal door zetbazen vanuit het Amsterdams Confectiecentrum werden opgezet met een ervaren Turkse confectiearbeider als ondernemer of als 'katvanger' (stroman). Die bazen werden vervolgens tegen elkaar uitgespeeld en kregen wurgcontracten opgedrongen. Een groeiend gedeelte van de branche werd zo in de informaliteit gedrukt. Concreet ging het om de terugkeer van een deel van het confectiewerk uit de lagelonenlanden naar de directe omgeving van de consumptiemarkt. Voor het werk werden veelal Turkse arbeiders gerekruteerd onder de arbeidsreserve van voormalig industriearbeiders en via de contacten die eerder in Turkije tot stand waren gekomen. Van betekenis voor de tijdelijke heropleving van de confectieateliers in Amsterdam was ook het in de jaren zeventig afgesloten "Multi Vezel akkoord". Een internationale handelsafspraak die vooral de Aziatische export aan maxima onderwierp om de Europese kleding- en textielbranche te beschermen. In landen als Turkije gaf dit akkoord voeding aan een schimmige en dure handel in quota. Overigens betrof de toestroom van meer of minder ervaren Turkse confectiewerkers naar de sweatshops in en rond de grote steden van Noordwest Europa slechts een fractie van de urbanisatiebeweging die zich in Turkije zèlf voltrok. Hierdoor nam het aantal inwoners van een stad als Istanbul elk jaar met een miljoen toe.
Met de kennis en inzichten die we ontwikkelden, groeide de scepsis over de traditionele verklaringen voor informalisering en arbeidsmigratie. De strijdpunten en organisaties die uit deze verklaringen voortkwamen, versterkten door hun blinde vlekken voor onbetaalde vrouwenarbeid en migratie belangrijke kapitalistische onderdrukkingmechanismen in plaats van deze te bestrijden. De confectie bleek een sector 'in overgang', een verandering die werd doorgezet bij de gratie van het bestaan van een internationaal arbeidsreserveleger. Deze conclusie stelde het migratievraagstuk, of beter gezegd de migratiebeheersing, in een ander daglicht, om nog maar te zwijgen over het zogenaamde integratiedebat. Immers, de massale tewerkstelling van illegale confectiearbeiders werd feitelijk voor lange tijd oogluikend toegelaten en omgeven met symboolpolitiek die de betrokken arbeiders in een criminele hoek plaatste. Uiteraard met alle gevolgen van dien voor de sociale samenstelling van de bevolking en de moeilijkheden om een sociale beweging te vormen als basis voor een effectieve tegenkracht.
Moderne slaven
In hetzelfde tijdvlak waren we getuige van de ineenstorting van de staatssocialistische regimes in Oost Europa en van de communistisch geleide kapitalistische weg in China. Met die omslag verwierf het liberaal-democratisch, kapitalistisch regime een wereldhegemonie. Door de vervlechting van (supra)nationale overheden en instellingen, multinationaal opererende concerns en banken werd dit regime verankerd in allerhande internationale instituties als de Wereldbank, het Internationaal Monetair Fonds, de Wereldhandelsorganisatie en bilaterale handelsakkoorden. Hierin - meer dan in de toenemende mobiliteit van mensen, de informatierevolutie en de communicatie via het internet - ligt naar mijn idee de kern van het begrip globalisering. In die zin staat dit verschijnsel voor de triomfalistische zegetocht van de neoklassieke economische geloofsleer en de onderwerping van alles dat van waarde is aan de wetten van de markt.9 Een politieke constellatie, waarin privatisering en deregulering de dagorde bepalen en zonder veel omwegen wordt aangestuurd op een ontmanteling van de sociale zekerheid en de inperking van de publieke zaak.
Integraal daarmee verbonden zie ik de veranderende betekenis van landsgrenzen en de willekeurige koppeling van mensen aan de toevallige plaats waar zij voor het eerst het levenslicht zagen. Een beleid dat samen te vatten is als 'het grensregime'. Daarmee hebben we het over een herdefiniëring van het (Europese) burgerschap en over insluiting en uitsluiting. Natuurlijk spreken we van het Fort Europa en doet het dodental van desperate verdronken Afrikaanse migranten langs de zuidgrens denken aan een staande oorlog. Maar tegelijkertijd zijn die landsgrenzen niet dicht. De fysieke douaneposten hebben plaatsgemaakt voor een geïntegreerd bureaucratisch controlesysteem van een selectief 'binnen' en 'buiten' dat zijn schaduw werpt tot honderden kilometers buiten het Europese grondgebied. Die in- en uitsluiting veroorzaken dat migranten hier wel kunnen bestaan, maar alleen onder een reeks van beperkingen. Maatregelen van uiteenlopende verblijfstitels tot volstrekte rechteloosheid ketenen migranten vast aan een marginaal bestaan èn aan hun werkgevers die hen beschouwen als moderne slaven. Kitty Calavita spreekt van een reserveleger van delinquenten.10
Het bestaan van dit reserveleger wordt gekenmerkt door 'informalisering', aangewezen zijn op de informele economie. Begrippen die lange tijd gereserveerd leken voor de beschrijving van de situatie in landen als India en grote delen van Afrika en Azië. In het officiële politieke debat in Noordwest Europa wordt deze informalisering voornamelijk doodgezwegen of afgedaan als een marginaal en archaïsch restant uit een ver verleden dat met repressieve middelen effectief kan worden onderdrukt.
In de omschrijving van informele arbeid volg ik Saskia Sassen: "inkomensgenererende activiteiten die plaatsvinden buiten de formeel gereguleerde kaders."11 Daarbij gaat het om 'illegale tewerkstelling', wanneer mensen worden ingezet die op grond van hun verblijfstitel geen aanspraak kunnen doen gelden op legale tewerkstelling. De regulering, de geïnstitutionaliseerde interventie van de staat, zal nooit helemaal sluitend en allesomvattend zijn. Maar problematisch wordt het bij economische activiteiten waarvoor al decennia lang regels zijn uitgevaardigd, zoals bijvoorbeeld voor confectieateliers. En de schoen wringt juist daar waar werknemers de bescherming van overheidsregulering, collectieve actie en vakbondswerk wordt ontnomen. Bijvoorbeeld waar een arbeidsinspectie geen prioriteit legt bij de naleving van de CAO en de veiligheid en waar het uitzendwezen zozeer wordt gedereguleerd dat koppelbazen vrij spel krijgen. Evenzeer zijn er moeilijkheden waar migranten door een rigide immigratiepolitiek de burgerrechten worden ontzegd en door de gesloten grenzen een 'illegalenproblematiek' ontstaat.
Ook in Nederland is sprake van informalisering van economische activiteiten. Dit betreft dus niet een, aan ontwikkelingseconomieën toegeschreven, onvermogen om tot gereguleerde economische verhoudingen te komen. Evenmin gaat het om een kwaal die met de komst van arbeidsmigranten uit de 'derde wereld' is geïmporteerd, omdat zij overlevingsstrategieën meenemen uit hun land van herkomst. Het kan zijn dat migrantengemeenschappen in een positie verkeren dat ze de kansen van de informele economie aangrijpen. Zij kunnen echter moeilijk verantwoordelijk worden gesteld voor het ontstaan van die kansen. De informalisering moet gezien worden, en de geschiedenis van de confectie illustreert dat, als de uitkomst van een structureel ontwikkelingsproces van de ontwikkelde markteconomieën zelf.
Groot aanbod arbeidsmigranten
Wat over globalisering en informalisering ook wordt beweerd, zelden is een vertoog te lezen waarin deze twee verschijnselen in hun samenhang worden bestudeerd. Een belangrijke uitzondering daarop is het werk van Sassen die vooral veel bekendheid heeft verworven met haar studies over de globale, economische integratie en de plaats daarin van 'global cities'. Daarbij heeft zij zich niet laten imponeren door de meest in het oog springende ontwikkelingen als de (hyper)mobiliteit, de boom van micro-elektronica en internetverkeer, de groei van internationaal opererende concerns, banken en het flitskapitaal. Als geen ander richt zij haar blik op de keerzijde van deze 'snelkookpan'. Zo laat ze zien dat hoogopgeleide, internationaal opererende professionals en experts de controlefunctie vervullen in de internationale handel- en productieketens. Die functie is veel meer plaatsgebonden dan het uiterlijk van de hypermobiliteit doet vermoeden. De daarvoor noodzakelijke maatschappelijke arbeidsdeling bestaat, volgens haar, bij de gratie van een groot en gevarieerd dienstenaanbod dat op zijn beurt is aangewezen op een groot aanbod van, vooral vrouwelijke, arbeidsmigranten. De door Sassen belichte keerzijde biedt een andere visie op het Europese project van 'de meest concurrerende kenniseconomie' dat vandaag de dag in vrijwel elk beleidsdocument als vertrekpunt wordt genoemd. Duidelijk wordt dat de nadruk op het kennisintensieve deel van het maatschappelijk productieproces een rol speelt in de politieke economie van de ongelijke beloningsstructuur en de legitimatie ervan.
Die selectieve waarneming doet zich voor bij de uitbesteding van administraties en ontwikkelingsafdelingen van software naar een land als India. De grote aandacht daarvoor staat in schril contrast met de beperkte belangstelling voor een ingrijpend proces in India: de verwijdering van industriële arbeid uit de formele sector van de economie. Ook daar maakt de fordistische, gecentraliseerde arbeidsorganisatie plaats voor de decentrale productie. Met als gevolg dat in de afgelopen decennia grote textielfabrieken gesloten zijn ten gunste van overwegend informeel opererende kleinere productiewerkplaatsen.
De Wereldbank maakt van deze nood een deugd. Sinds 1995 ziet deze invloedrijke instelling de informele economie als de motor van economische ontwikkeling en de bestrijding van armoede. Een alternatief zonder veel bemoeienis van de overheid en bij voorkeur ook zonder veel regulering door collectieve actie en vakbonden of belastingen ten gunste van publieke voorzieningen. Overigens is inmiddels de stelling van de Wereldbank dat de informalisering van de industrie ten goede zou komen aan de betrokken arbeiders en economieën, op een overtuigende manier weerlegd door Jan Breman.12
In Nederland werd de informalisering van de confectiesector een gevoelige slag toegebracht door de toepassing van de Wet ketenaansprakelijkheid. Hierdoor werd het vanaf 1994 mogelijk belasting- en premiefraude op de opdrachtgever te verhalen. Het gevolg was dat het leeuwendeel van de werkplaatsen voor de productie van de 'snelle mode' verplaatst werd naar landen als Polen, Bulgarije en - opnieuw - Turkije. Wat bleef, bestaat legaal in de niches van de markt of voornamelijk informeel in de vorm van thuiswerk. Met het werk vertrokken de meeste illegale werkers, ze gingen terug naar huis of naar de werkplaatsen in de genoemde landen. De illegale tewerkstelling in andere sectoren werd vrijwel ongemoeid gelaten. Ik zal dat illustreren aan de hand van de ontwikkelingen in de tuinbouw, horeca en huishoudelijke arbeid.
Drie sectoren
Kort geleden hebben Ahmed Benseddik en Marijke Bijl op een voortreffelijke wijze de glastuinbouw in het Westland in kaart gebracht.13 De kern van hun bevindingen is ontleend aan een uitgebreide enquête onder honderd (voormalig) illegale arbeiders. Uit de vergaarde kennis komt een indringend beeld naar voren van de ontwikkelingen in de intensieve (glas)tuinbouw en wordt inzicht verschaft in de samenhang tussen veranderingen van de arbeidsomstandigheden en de globale economische integratie. Te zien is een sector met veranderende verhoudingen tussen de productie en de afzet naar de consument, van schaalvergroting, mechanisering en automatisering en van een toenemende internationale concurrentie tussen producenten van (luxe) groenten en van planten en bloemen.
En in dat samenspel is al ruim 35 jaar de tewerkstelling van illegalen - 20 tot 30 procent van het personeelsbestand - geen marginaal verschijnsel te noemen. Benseddik en Bijl laten zien dat de overheidsmaatregelen gericht op het tegengaan van de illegale tewerkstelling de omvang in arbeidsjaren niet hebben beïnvloed. Het beleid bevorderde juist dat meer illegalen hetzelfde werk onder telkens slechtere arbeidsvoorwaarden verrichtten. Ter illustratie, tot 1992 werkten de illegalen voornamelijk 'wit' in dienst van de tuinder, daarna is hun tewerkstelling in toenemende mate 'zwart' en bovendien steeds vaker in dienst van zogeheten loonbedrijven, koppelbazen en uitzendbureaus. In die periode zijn de spontane migranten van weleer systematisch uit het sociaal-fiscale systeem gewerkt. Het sluitstuk van dat proces, de Koppelingswet van 199814, viel samen met een besluit in de dereguleringssfeer, namelijk de opheffing van het vergunningstelsel voor loonbedrijven. Dezelfde hoeveelheid werk wordt nu door meer illegalen, onder slechtere omstandigheden en tegen een lager loon verricht. Daarbij zijn de werkers aan meer willekeur onderhevig en weten zij in de regel niet waar zij morgen zullen werken en welk werk daar van hen verwacht wordt.
Een vergelijkbare ontwikkeling is te zien in de horeca. Ook daar heeft de vreemdelingenwetgeving in een naargeestige opmars de positie van de (arbeids)migrant ten opzichte van de ondernemers en de legale werknemers ernstig aangetast.15 Met als gevolg dat de illegale tewerkstelling in de restaurants een structureel onderdeel vormt van de bedrijfsvoering. Het komt erop neer dat van elke drie nieuwe medewerkers er één illegaal is en één niet eerder bij de belastingdienst wordt aangemeld dan strikt noodzakelijk, bijvoorbeeld nà een controle. De horeca bedient zich derhalve van een omvangrijk reservoir van arbeidskrachten. Ideaal voor wie op zoek is naar flexibel inzetbaar personeel.16
En die behoefte is kenmerkend voor de sector. Traditioneel kon teruggevallen worden op familie en verwanten van de eigenaar en het (vaste) personeel. Het lag niet voor de hand dat over het loon, als zij dat al kregen, belasting en sociale premies werden afgedragen. Maar met de structuurverandering van de economie in Nederland (van landbouw en industrie naar diensten), de grotere deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt en de toegenomen scholingsgraad van jongeren, is in de afgelopen decennia een belangrijk deel van het traditionele arbeidsreservoir 'gebonden'. Een ander deel van de beroepsbevolking, met name arbeidsmigranten, werd als gevolg van diezelfde herstructurering 'vrij' gemaakt. Een groep daaruit vond emplooi in de horeca. Meestal als medewerker op flexibele basis, soms als ondernemer. Daarmee stuiten de horeca - en de moderne toeristenindustrie - al snel op hun grenzen. Immers in die sectoren vindt een ware 'doorspoeling' plaats van personeel die meebrengt dat jaarlijks een derde deel van het legaal tewerkgestelde personeel (ongeveer 300.000 mensen) wordt vervangen. De werkelijke tewerkstelling is naar schatting het dubbele.17
Deze doorspoeling stelt de ondernemers voor aanzienlijke rekruteringsproblemen. In een aantal horecabedrijven is die functie op een listige manier uitbesteed aan een deel van het vaste personeel. Dat werd in de gelegenheid gesteld naast de reguliere taak de schoonmaakwerkzaamheden van de restaurants in onderaanneming te regelen. Voor de mensen die op hun beurt voor dit schoonmaakwerk werden gerekruteerd, vormde dit werk een voorportaal voor een functie in het restaurant als afwasser, sla snijder of kok.
De laatste illustratie van de blijvende of zelfs toenemende betekenis van de illegale tewerkstelling ligt besloten in de toename van het betaald huishoudelijk werk. Dit is een merkwaardig fenomeen. Aan de ene kant is het alledaags en vertrouwd, menigeen heeft er in de persoonlijke levenssfeer mee te maken. We kennen wel iemand die zelf als huishoudelijk werkster actief is (geweest), of van deze dienst gebruik maakt(e) of we hebben zelf kortere of langere tijd iemand in dienst (gehad). Aan de andere kant maakt huishoudelijk werk welhaast nadrukkelijk geen deel uit van de publieke zaak. Alsof het niet tot de onmisbare, maatschappelijke arbeid behoort en van grote betekenis is voor het reilen en zeilen van de huishoudens en de samenleving als geheel.
Dat 'Janusgezicht' heeft te maken met de maatschappelijke verhouding tussen mannen en vrouwen, de betekenis en waardering die aan het huishoudelijk werk gegeven worden en de voorwaarden waaronder en door wie het verricht wordt. Onzichtbaar wordt zo de ondergewaardeerde en structureel onmisbare hulp in de huishoudens van de internationaal opererende professionals, waar Sassen al op wees.
Meestal is er sprake van informele regelingen en beschikken de betrokken vrouwen niet (meer) over een vergunning tot legaal verblijf en legale arbeid. Omstandigheden die bijdragen aan de schamele publieke documentatie en het ontbreken van inzicht in de behoeften en belangen van de huishoudelijk werksters.
Het lijkt aannemelijk dat de omvang van de betaalde huishoudelijke arbeid de afgelopen decennia is toegenomen.18 De omvang en samenstelling van huishoudens en gezinnen zijn veranderd en de participatie van vrouwen in de betaalde arbeid is gegroeid. Betrekken we de ramingen van Helma Lutz op de situatie in Amsterdam, dan kunnen we met een mogelijk aantal van ongeveer 9.000 misschien wel spreken van de grootste beroepsgroep.19 Het bestaan van deze groep blijft echter niet alleen onbekend en onbemind; er zijn bovendien vrijwel geen mogelijkheden elkaar te ontmoeten, ervaringen en inzichten te delen en de krachten te bundelen.
Tot slot enkele opmerkingen over het etnisch ondernemerschap.
Waar in de land- en tuinbouw migranten door de hoge economische en sociale drempels, moeilijk doordringen tot de vaste kern van eigenaar en personeel, biedt de horeca een ander beeld. Als uitdrukking van de toegenomen koopkracht - in het bijzonder onder jonge, autochtone, hoogopgeleide, tweeverdienende huishoudens - en gestimuleerd door (vakantie)mobiliteit, suburbane leefstijl (yuppen in voorsteden) en gebruik van (exotische) eetgelegenheden, kwam een aantal migranten in de gelegenheid een restaurant te openen. In vergelijking met de landbouw is daarvoor relatief weinig kapitaal nodig. De vereiste vaardigheden zijn door oefening eigen te maken of in te huren en discriminatie kan worden gemeden door te werken met een etnisch homogene groep. Uit gewoon winstbejag, door eenzijdige huurovereenkomsten of dure pacht en soms door personeelsgebrek maken etnische ondernemers, net als hun autochtone collega's, gebruik van illegale tewerkstelling. Deze emancipatie of vlucht van migranten naar het ondernemerschap is overigens aan de grotere restaurants, 'fast food' ketens en hotels voorbijgegaan. In dat deel van de sector, waar de honderd grootste concerns en ketens goed zijn voor de helft van de omzet van ruim 40.000 ondernemingen in Nederland, bezetten migranten de laagste en uitvoerende functies.20 En zelfs die functies zien zij nu bedreigd door het mechanisme van uitbesteding.
Zowel in de tuinbouw als de horeca verliezen werkers in toenemende mate de greep op hun situatie en de mogelijkheid zich effectief te verweren tegen willekeur en uitbuiting. Hun tewerkstelling treedt steeds meer buiten formele kaders en komt langzaam maar zeker meer in de sfeer van gecorrumpeerde, sociale betrekkingen van 'gebonden arbeid' en maffiapraktijken. Meer recent zijn de boetes bij illegale tewerkstelling fors verhoogd en is het aantal medewerkers bij de Arbeidsinspectie, die onder meer waakt over de naleving van de Wet Arbeid Vreemdelingen, fors uitgebreid. De verhoogde repressieve inzet lijkt niet los te staan van de recente uitbreiding van de Europese Unie. Ondanks de beperkingen, juist ten aanzien van de arbeidsmigratie, worden nu reeds vele tienduizenden Polen en andere Oost-Europeanen als goedkope seizoenarbeiders in de land- en tuinbouw ingezet.
Herverdeling welvaart
Het geeft geen pas om informele economische activiteiten te verbieden en de betrokken arbeiders te criminaliseren. Beter is te begrijpen waarom nieuwe economische ontwikkelingen zich moeilijk laten grijpen door het reguleringsbestel. De suggestie dat de informalisering zou zijn in te dammen door de gecontroleerde toelating van migranten is vals. De oorzaak van het vraagstuk dient gezocht te worden in de structuur van het ontwikkelde kapitalisme, in de effecten van nieuwe groeitrends, in de vorming van een nieuw type banen, nieuwe bedrijven en patronen van uitbesteding.
Tegenover nationalistische en regionalistische reacties en mobilisaties zullen we een internationale en Europese inspiratie moeten stellen. Er is wat dat betreft maar één ras: de mens. De ontkenning van dat beginsel zien we al genoeg om ons heen in de sociale ontwrichting die het gevolg is van de weergaloze uitsluiting en uitbuiting van migranten. De globale, economische en politieke ontwikkelingen zetten traditionele concepten van staatssoevereiniteit en burgerschap op losse schroeven. En juist in die turbulente ontwikkelingen is het van het grootste belang de gelijkberechtiging van eenieder voorop te stellen, met open grenzen en bestaanszekerheid voor iedereen. Een pleidooi voor open grenzen zal dan ook steeds gepaard dienen te gaan met een pleidooi voor de versterking van de rechtspositie van werknemers en hun organisatie en voor een effectieve rem op het neerwaartse effect op de beloning en levensstandaard van àlle betrokken werknemers.21 Gebeurt dat niet, dan is een xenofobische reactie vanuit de zwakste regionen op de arbeidsmarkt te verwachten en te begrijpen.22
Maar vooralsnog is het neoliberale denken dominant en laten politici zich er vooral op voorstaan dat zij de burger (vooral in zijn hoedanigheid van belastingbetaler) beschermen tegen 'illegitieme' claims van sociale zekerheid en inkomensherverdeling. En wordt gezwegen over de morele verplichtingen die voortvloeien uit het vrij verkeer als grondrecht, menselijke basisbehoeften - en gebreken - en een rechtvaardige internationale verdeling van de welvaart.
De heropleving van het nationalisme en het oppoetsen van het nationale, culturele erfgoed zijn meer dan symboolpolitiek. Het is een integraal onderdeel van de politiek economische landkaart, waarin niveaus voor sociale en economische in- en uitsluiting worden ontwikkeld die migranten vastzetten op marginale economische posities; en sterker naar mate hun afkomst verder weg ligt van de politieke en economische centra van vandaag.23 In deze samenhang is het moeilijk te verkroppen dat inmiddels vanuit progressief sociaal-liberale hoek pleidooien worden ontwikkeld voor een tweederangs burgerschap. Een soort zoenoffer voor de instandhouding van de laatste resten van het sociale zekerheidsbestel - ministelsel - bij een vrijer grensverkeer van personen.24
In weerwil van de triomfen van het neoliberalisme, is - althans in Nederland - het overgrote deel van de bevolking nog altijd voor het kleiner worden van de inkomensongelijkheid en heerst verontwaardiging over de puissante rijkdom van een minderheid en de schandalig hoge salarissen en bonussen van topmanagers.25 Politiek zullen wij medestanders moeten zoeken die voor een rechtvaardige verdeling van de welvaart kiezen.
Dat is Searchweb, Solidariteit en vele andere groepen helaas nog niet gelukt en de tussenstand is genoegzaam bekend. Het bouwwerk van de sociale zekerheid was in Nederland nog niet af of we verzeilden in een periode van 25 jaar crisispolitiek waarin de afbraak afgekondigd werd. Allemaal om het ondernemersklimaat in Nederland te helpen versterken en de voorwaarden te creëren voor een flexibeler inzet van arbeid. De officiële vakbeweging was daarvoor sinds het akkoord van Wassenaar (1982) medeverantwoordelijk. De arbeidersbeweging werd zo in zekere zin onthoofd. In dezelfde periode zijn bevolkingsgroepen effectief tegen elkaar uitgespeeld door een beleid van pappen en nathouden (PvdA) en patriottisme en neokoloniale assimilatie (CDA/VVD). Zo is een voedingsbodem gelegd voor een revanchistisch conservatieve reactie die weerklank vond in spraakmakende delen van de sociaal-democratie, in bewegingen als die rond Pim Fortuyn en het islamitisch extremisme.
En tenslotte heeft ook de vrouwenbeweging een vergaande maatschappelijke verandering niet kunnen doorzetten. Sinds de vrouwentop van Beijing in 1995 lijkt met de breed gedragen 'mainstreaming gender-equality' de angel uit de vrouwenbeweging.26 De participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt is dan wel enorm toegenomen, maar hun positie is nog aanmerkelijk veel slechter dan die van mannen en ze zijn voor het overgrote deel aangewezen op deeltijdarbeid en/of flexibele contracten. De maatschappelijke gevolgen van hun grotere participatie worden nog niet voldoende gekend.
De economische, politieke en technologische krachten die eind jaren zeventig/begin jaren tachtig de dienstensector in een dominante positie brachten, tastten tevens het reguleringsbestel aan en creëerden een nieuw institutioneel raamwerk van arbeidsverhoudingen.27 Typerend voor het verschraalde bestel zijn de grotere inkomensverschillen, zwakke vakbonden en een groei van onbeschermde banen aan de onderkant van de arbeidsmarkt.
We zien dit terug in een gelaagde werkgelegenheidsstructuur van:
- laaggeschoold en slecht betaald schoonmaakwerk, bewaking, onderhoud en catering,
- gespecialiseerde beter betaalde dienstverlening in de financiële sfeer van marketing, accountancy en internationale betrekkingen,
- een breed scala van diensten: betaald huishoudelijk werk, kant en klaar producten, horeca, fast food ketens, afhaalrestaurants en trendy eethuizen.
Deze laatste laag van informele werkgelegenheid sluit aan op de door efficiëntie beheerste privé-huishoudens van de gemiddelde tweeverdieners en de professionele experts. De fricties die daaruit volgden, werden en worden grotendeels opgevangen door illegale arbeiders. Als de 'smeerolie' van het economische bestel.
We zullen op zoek moeten naar een nieuwe politieke alliantie van maatschappelijke krachten die tot dusverre onbenut zijn gebleven. Daarvoor is het naar mijn idee nodig een argumentatielijn te ontwikkelen die de verdeling van de welvaart in Nederland, Europa en de wereld opnieuw in het midden van de politieke agenda stelt. De weg naar het grote maatschappelijke draagvlak voor minder inkomensongelijkheid zal naar mijn inschatting zeker niet via de traditionele vakbondsstrijd geopend kunnen worden. In die zin ligt mijn liefde nog altijd niet bij de vakbeweging. Eerder zie ik aanknopingspunten bij de mondialiseringsbeweging. Met haar diversiteit aan invalshoeken en organisaties en haar pluriforme karakter. Met actiegroepen op verschillende terreinen, vakbondsgroepen, de milieu- en migrantenorganisaties, enzovoort. In die beweging lijken 'oude' scheidslijnen doorbroken te kunnen worden, waardoor ruimte ontstaat voor een strijd waarin alle facetten van het leven in hun onderlinge samenhang aan bod komen.
Ik denk dat in die gevarieerde beweging de meer fundamentele vraag naar de verdeling van wereldrijkdom in de toekomst centraal zal komen te staan.
1 Als actieonderzoeker werkzaam bij de Stichting Searchweb. Recente publicaties: Bijdrage aan Flexmens, special Ravage, september 2004 (zie noot 16). Open grenzen, rechtsongelijkheid en sociale zekerheid, in: Reader Studiecyclus "De prijs van de uitsluiting", uitgegeven door Stichting Searchweb, december 2004. E-mail: searchweb@xs4all.nl, website: www.prijsvandeuitsluiting.nl
(terug)
2 Searchweb ondersteunde Bureau Zwart?Werk en maakt deel uit van het Nederlands Comité Euromarsen tegen werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting.
(terug)
3 Sinds 2000: Modint - Ondernemersorganisatie voor mode, interieur, tapijt en textiel.
(terug)
4 Stichting Opstand, Kolonievorming in het Westen; hoe armoede georganiseerd wordt, Kleine XminY Studies, nummer 4, 1988. BIR YAN DIKIS (een scheve naad). Internationale arbeidsdeling en arbeidsmigratie, de confectie-industrie in Turkije, Serie Werkdocumenten, nummer 2, 1993.
(terug)
5 Stichting Socrates en Stichting Opstand, De Zwarte Draad. De confectiebranche, op zoek naar onderbetaalde en onbetaalde arbeid, Amsterdam 1993. Stichting Socrates was een samenwerkingsverband van de Centrale der kleding ABVV, Force Ouvrière en de FNV.
(terug)
6 Een goed overzicht van deze discussie biedt Peter Custers, wiens onderzoek parallel liep met dat van Stichting Opstand. P. Custers, Capital Accumulation and Women's Labour in Asian Economies, London 1997.
(terug)
7 A. Phizacklea, Unpacking the Fashion Industry, London 1990.
(terug)
8 Stichting Opstand, Toyotisme, Amsterdam 1992.
(terug)
9 Zie: M.R. Krätke, Neoklassik als Weltreligion?, in: Kritische Interventionen 3, Die Illusion der neuen Freiheit, Hannover 1999. Beschikbaar via: www.offizin-verlag.de/aufsaetze/39aea9fe6f105/1.html
(terug)
10 Zie: K. Calavita, A 'reserve army of delinquents'. The criminalization and economic punishment of immigrants in Spain, in: Punishment & Society, 5, no. 4, 2003. S. Mezzadra, Citizenship in motion, beschikbaar via: www.makeworlds.org/book/print/110
(terug)
11 S. Sassen, Informalization in advanced market economies, Genève (ILO) 1997, p. 7, beschikbaar via: www.ilo.org/public/english/employment/strat/publ/iddp20.htm#1
(terug)
12 J. Breman, Op weg naar een slechter bestaan. Verwijdering van industriële arbeid uit de formele sector van de economie, Amsterdam 2001.
(terug)
13 A. Benseddik, M. Bijl, Onzichtbaar achter glas. Onderzoek naar de bijdrage van illegalen in de glastuinbouw van het Westland, Den Haag 2004. Beiden zijn verbonden aan het in 1992 opgerichte Okia (Ondersteuningskomitee illegale arbeiders) in Den Haag, waarmee Searchweb in wisselende intensiteit samenwerkt.
(terug)
14 Zie noot 15.
(terug)
15 Een lange reeks wetgevende beperkingen van de 'Roolvinkstop' in 1968 tot de Koppelingswet in 1998. De eerste bepaalde dat het alleen die buitenlandse arbeiders toegestaan is in Nederland te werken die via een officiële werving of aanmelding het land waren binnengekomen. De Koppelingswet legde vast dat het recht op de door de overheid verstrekte voorzieningen verbonden is aan het verblijfsrecht in Nederland - zie: A. Benseddik en M. Bijl, pp. 52-56.
(terug)
16 J. Müter, Voortdurende behoefte aan flexibel arbeidsreservoir, Solidariteit nummer 106, september 2002. J. Müter, P. van der Lende, Concurreren om te eten, Solidariteit nummer 114, juli 2003. J. Müter, De Amsterdamse toeristenindustrie, in: FlexMens. Overleven in tijden van herstructurering, special Ravage nummer 12, september 2004.
(terug)
17 Bedrijfschap Horeca & Catering, Horeca in cijfers, Zoetermeer 2003. In deze cijfers ontbreken per definitie de aantallen van 'zwart' en 'illegaal' tewerkgestelden.
(terug)
18 Searchweb is onlangs begonnen met een actieonderzoek onder vrouwen die betaald huishoudelijk werk verrichten. Nagegaan zal worden of en hoe kan worden bijgedragen aan de vergroting van hun autonomie. Nu al weten we dat Nederland betrekkelijk veel experts kent met kennis over de 'domestics' in het buitenland. De situatie in Nederland zelf is echter nauwelijks onderzocht.
(terug)
19 H. Lutz, Life in the Twilight Zone, Migration, Transnationality and Gender in the Private Household, in: Journal of Contemporary European Studies, 12, no. 2, 2004.
(terug)
20 Bedrijfschap Horeca & Catering, Horeca in cijfers, Zoetermeer 2003.
(terug)
21 Dit was ook de kern van de conclusies in het rapport De Zwarte Draad van 1993, zie noot 5.
(terug)
22 In deze samenhang valt de stellingname van bijvoorbeeld de Socialistische Partij ten aanzien van migranten wèl te begrijpen, maar volstrekt niet te verdedigen. In het zogeheten integratiedebat gaat de partij ronduit voor een assimilatiepolitiek.
(terug)
23 Zie: K. Calavita, The new politics of immigration: 'balanced-budget conservatism' and the Symbolism of Proposition 187, in: Social Problems, 43, no. 3, 1996.
(terug)
24 Zie: H. Entzinger, J. van der Meer (red.), Grenzeloze solidariteit. Naar een migratiebestendige verzorgingsstaat, Amsterdam 2004. E. Engelen, How to Combine Openness and Protection? Citizenship, Migration, and Welfare Regimes, in: Politics & Society, 31, no. 4, 2003.
(terug)
25 Zie E. Pommer, J. van Leeuwen, M. Ras, Inkomens verdeeld, trends in ongelijkheid, herverdeling en dynamiek, Den Haag 2003, beschikbaar via: www.scp.nl/publicaties/boeken/9037700748/Inkomen_verdeeld-Hoofdstuk1tm3.pdf
(terug)
26 In de verschillende rapportages sinds Beijing wordt vastgesteld dat tien jaar overheidsbeleid weinig of niets gunstigs heeft opgeleverd, zie beijing10.nl
(terug)
27 Stichting Searchweb is een actieonderzoekscollectief dat bestaat sinds 1987; tot 1998 onder de naam Stichting Opstand. Actuele punten van aandacht zijn 1) precaire arbeid, migratie en migratiebeheersing in en rond Nederland en 2) basisinitiatieven voor een duurzaam beheer van het tropisch regenwoud in en rond Birma.
(terug)
|