welkom
boeken
inhoud
Boek "Om de vereniging van de arbeid"

Globalisering van de economie

De nieuwe functioneringswijze van het kapitalisme

Robert Went 1

Optimistische voorspellingen van economen en beleidsmakers dat globalisering en nieuwe technologische ontwikkelingen zullen leiden tot een langdurige periode van hogere economische groei met meer welvaart voor iedereen, zijn tot nu toe niet bewaarheid. De positieve samenhang waarvan sprake was tijdens de naoorlogse bloeiperiode (1945-1974) - de zogenoemde gouden jaren van het kapitalisme - tussen accumulatie, productiviteitsstijging, economische groei en consumptie is vervangen door een zichzelf versterkende dynamiek van lagere groei en toenemende sociale verschillen.

Wat volgt, is allereerst een korte schets van de neoliberale regiemwijziging sinds midden jaren zeventig. Daarna komen de middelmatige resultaten van het neoliberale beleid van de afgelopen kwart eeuw aan de orde. Aansluitend worden de gevolgen van neoliberale globalisering geanalyseerd met behulp van drie fundamentele problemen van vrijemarkteconomieën en een 'trilemma'. Besloten wordt met een korte vooruitblik.2

Naar neoliberale globalisering

Nadat de wereldeconomie in de jaren 1973-1974 in een veralgemeende recessie terechtkwam, is een reorganisatie op gang gekomen die heeft geleid tot een nieuwe functioneringswijze van het kapitalisme. Voor het eerst in de geschiedenis is in toenemende mate sprake van de gelijktijdige internationalisering van handel, kapitaal én productie. Die activiteiten komen vaak samen in één bedrijf, dankzij de toenemende internationale groei van individuele kapitalen (concentratie) en de samensmelting van bestaande kapitalen in internationale fusies en overnames (centralisatie). De UNCTAD (United Nations Conference on Trade and Development) schat het aantal multinationals in de wereld op minstens 61.000. Samen hebben zij meer dan 900.000 buitenlandse filialen die een totaal aan directe investeringen vertegenwoordigen van ongeveer zeven biljoen dollar. Ondanks de groei van het aantal internationals blijft de concentratie groot. De honderd grootste zijn goed voor 14 procent van de verkopen, 12 procent van de activa en 13 procent van de werkgelegenheid bij alle buitenlandse filialen ter wereld.3
Deze ongeëvenaarde internationalisering van kapitaal is gepaard gegaan met en ondersteund door institutionele veranderingen om de globalisering van kapitaal mogelijk te maken. Zo zijn bijvoorbeeld het gewicht en de rol van internationale organisaties als het IMF (Internationaal Monetair Fonds) en de WTO (Wereld Handelsorganisatie) versterkt. De basisoorzaak voor de opkomst en groei van een pluriforme internationale beweging, die zich verzet tegen de gevolgen van de neoliberale globalisering, ligt hier. De vooruitgang van internationale regulering en internationaal bestuur is de afgelopen kwart eeuw eenzijdig gericht op het stimuleren van de verdere globalisering van handel, kapitaalstromen en productie, maar van globalisering van sociale rechten of democratie is geen sprake. De invloed van de ILO (Internationale Arbeidsorganisatie), die onder andere opkomt voor fatsoenlijk werk voor iedereen, staat bijvoorbeeld in geen enkele verhouding tot die van het IMF of de WTO. Percy Barnevik, voormalig bestuursvoorzitter van energie- en automatiseringsconglomeraat ABB - met werknemers in meer dan honderd landen één van de grotere multinationals - heeft de essentie van de wereld waarin wij leven treffend samengevat. Hij omschreef globalisering als "de vrijheid voor elke vennootschap binnen mijn groep om te investeren waar en wanneer zij dat wil, om te produceren wat zij wil, en om te kopen en verkopen wat zij wil, onder zo min mogelijk beperkingen als gevolg van sociale wetgeving".4
In de decennia vóór de Eerste Wereldoorlog, die nog wel eens worden vergeleken met de periode van de huidige globalisering, waren handel en kapitaalverkeer eveneens sterk geïnternationaliseerd, hoewel daarin veel minder landen feitelijk betrokken waren dan nu. De toenemende internationalisering van productie sinds het begin van de jaren tachtig is een nieuwe dimensie in het hedendaagse kapitalisme. Daarmee is een kwalitatief nieuw stadium van internationalisering bereikt, waarin kapitaal meer invloed dan ooit kan uitoefenen op nationale staten. Indien dat nodig wordt geacht voor de winstgevendheid kunnen handel, geldkapitaal en/of productiefaciliteiten steeds makkelijker verplaatst worden naar regionale of nationale eenheden met een meer kapitaalvriendelijk beleid. Of daar kan - vaak ook al effectief - mee gedreigd worden.
Daar komt bij dat - anders dan tijdens de 'gouden jaren' van het kapitalisme - het financieel kapitaal nu dominant is. Financiële normen (een minimumpercentage voor rendement) en aandeelhouderswaarde worden steeds meer allesbepalend, met verregaande gevolgen voor het functioneren van ondernemingen5 en voor de verdeling van inkomen en vermogen. De dominantie van de financiële sector heeft bovendien consequenties voor de manoeuvreerruimte van nationale staten. Zo zijn als gevolg van de wereldwijde financiële deregulering sinds begin jaren zeventig de meeste transacties op valutamarkten nu speculatief. En wisselkoersen zijn meer afhankelijk geworden van vluchtige kapitaalstromen dan van handelsstromen.

Minder groei, grotere sociale verschillen

Waar heeft dat alles toe geleid? Niet tot meer maar tot minder economische groei, om te beginnen. Want hoewel het tegendeel nog wel eens wordt beweerd, groeide de wereldeconomie in de jaren negentig minder dan in de jaren tachtig, en in de jaren tachtig minder dan in de jaren zeventig.6 In de jaren zeventig was de mondiale groei per hoofd van de bevolking 2,1 procent, in het decennium daarna 1,4 procent, en de laatste tien jaar tot de eeuwwisseling trad een verdere daling op tot 0,6 procent.7 De cijfers laten een significante daling zien in de economische prestaties van zowel ontwikkelingslanden als geïndustrialiseerde landen. De jaarlijkse groei van het nationaal inkomen per hoofd van de bevolking was voor alle delen van de wereld aanzienlijk hoger tussen 1960 en 1980 dan tussen 1980 en 2000, berekenden Mark Weisbrot en anderen van het Center for Economic and Policy Research in Washington.8 En Branko Milanovic, onderzoeker bij de Wereldbank, berekende - op persoonlijke titel - over iets andere periodes dat de mondiale gemiddelde jaarlijkse groei per hoofd daalde van 2,7 procent in de periode 1960-1978 naar 1,4 procent in de jaren 1978-1998.9 Zijn collega William Easterly kwam tot de conclusie dat de jaarlijkse 'mediane' groei - de helft van de landen scoort hoger en de helft lager - per hoofd van de bevolking in de ontwikkelingslanden daalde van 2,5 procent in 1960-1979 tot 0,0 procent in 1980-1998.10
De meeste ontwikkelingslanden behoren tot de landen die het slechtst af zijn binnen de dominante economische logica. Dat is opmerkelijk, want zij volgden goedschiks of kwaadschiks de recepten van de 'Washington Consensus' die voorspoed zouden brengen, onder andere openheid voor handel en kapitaal, liberalisering, deregulering, privatisering. In tegenstelling tot hetgeen was voorgehouden, resulteerde dat niet in meer groei.11 "Wanneer economische groei als een belangrijke doelstelling wordt gezien van het ontwikkelingsbeleid - en dat is voor de internationale instellingen inderdaad het geval - dan moet niet het beleid van het 'verleden' worden aangeklaagd, maar dat van de afgelopen twintig jaar", constateert
Francine Mestrum
dan ook terecht.12 "Zoals de CEPAL (Economische Commissie van de VN voor Latijns Amerika) en UNCTAD terecht vaststellen, heeft de consensus van Washington geen enkele belofte kunnen inlossen." En dat ligt niet aan slecht intern beleid, anticipeert Easterly op een veelgehoorde tegenwerping, want dat "werd beter of bleef hetzelfde gedurende de periode 1960-1998".

Je kunt vraagtekens plaatsen bij het vergelijken van twee zulke lange periodes. Landen hebben de neoliberale receptuur in verschillende mate ingevoerd, dus is de algemene teruggang in economische groei daar wel aan te wijten? Maar die verschillen in het handelsbeleid en de aanwezigheid van staatsbedrijven waren er ook in de voorafgaande periode, toen de groei hoger was. Het is, stelt Irfan Ul Haque onloochenbaar "dat de twee periodes worden gekenmerkt door een aanzienlijke verschuiving in de algemene oriëntatie van het economisch beleid in de wereld. De beschikbare data laten zien dat de beloofde voordelen van het nieuwe beleid, ondanks meer dan twee decennia experimenteren, nog steeds moeten komen".13

Het tweede in het oog lopende gevolg van neoliberale globalisering is dat de mondiale inkomensverschillen zijn toegenomen. Ook daar wordt nog wel eens het tegendeel over beweerd14, maar hierbij moet bedacht worden dat het berekenen en interpreteren van trends in de mondiale inkomensverdeling veel voetangels en klemmen kennen. Een kleine uitleg is noodzakelijk, want er bestaat niet één algemeen aanvaarde of bruikbare methodologie of berekeningsmethode.
Om te beginnen zijn er twee maten om de inkomensongelijkheid in uit te drukken. De Gini-coëfficient geeft aan in welke mate de feitelijke inkomensverdeling afwijkt van een verdeling waarin iedereen evenveel verdient.15 Bij een 'Gini' van 1 krijgt één persoon al het inkomen, en bij een 'Gini' van 0 is sprake van perfecte gelijkheid. Het nadeel van deze maat is dat door de berekeningswijze veranderingen rondom het midden overgewaardeerd worden, terwijl veranderingen bij de uitersten - de armsten en rijksten - te weinig meewegen. Het omgekeerde is het geval met verhoudingsgetallen tussen de bovenste en onderste 10 procent (deciel) of 20 procent (quintiel) van de inkomensladder. Zij geven een beter beeld van wat er met de uitersten gebeurt. Deze twee maten kunnen dus een verschillende trend laten zien.
Vervolgens kunnen we kiezen uit twee eenheden om de inkomensongelijkheid op wereldschaal in uit te drukken. Alle landen kunnen even zwaar worden meegeteld, maar je kunt ook de omvang van de bevolking van landen mee laten wegen, zodat het gemiddelde van China zwaarder telt dan dat van Mexico. Tot slot moeten we ook nog bepalen of we inkomens willen meten in 'marktwisselkoersen' of in 'koopkrachtpariteiten'. In het eerste geval worden alle inkomens omgerekend naar Amerikaanse dollars tegen de gemiddelde wisselkoers van de afgelopen drie jaar. Bij koopkrachtpariteit ('purchasing power parity', of PPP) worden inkomens omgezet in koopkracht om rekening te houden met het feit dat met (het equivalent van) één dollar in het ene land meer gekocht kan worden dan in het andere.16
Alles bij elkaar geeft dat acht mogelijke antwoorden op de vraag hoe de mondiale inkomensverdeling zich heeft ontwikkeld. Welke je gebruikt, hangt behalve van methodologische vragen ook af van wat je wilt weten. Maar Robert Wade van de London School of Economics vergeleek een aantal studies, waarin alles bij elkaar op de acht manieren geschat werd hoe de inkomensverschillen zich de afgelopen twintig jaar hebben ontwikkeld.17 Zijn conclusie: met zeven van deze acht methodes is de uitkomst dat - in uiteenlopende mate - sprake is van toenemende ongelijkheid. Alleen de achtste - waarbij de Gini-coëfficient gebruikt wordt, de bevolkingsomvang wordt gewogen en wordt gerekend in PPP - toont geen significante verandering in de mondiale inkomensdistributie. Bij deze berekeningswijze wordt echter te veel gewicht toegekend aan het snelgroeiende China.18 Samenvattend heeft een kwart eeuw neoliberale globalisering geresulteerd in minder groei en grotere sociale verschillen. In de woorden van Wereldbankonderzoeker Milanovic: "Er is duidelijk iets mis. Wie stelt dat de huidige globalisering de weg is die we moeten gaan, en dat het beleid van de Washington consensus misschien tot nu toe geen resultaat heeft gehad maar dat in de toekomst wel zal doen, vervangt empirisme door ideologie."19

Drie problemen en een 'trilemma'

Om de achtergrond te begrijpen van deze uitkomsten van neoliberale globalisering is het zinvol om kort drie fundamentele problemen van vrijemarkteconomieën te introduceren. Ze zijn geleend van Robert Pollin: het 'Marx probleem', het 'Keynes probleem' en het 'Polanyi probleem'.20
Het 'Marx probleem' betreft het verschil in onderhandelingsmacht tussen ondernemers en werknemers. De laatsten moeten hun arbeidskracht verkopen om in leven te blijven en hebben over het algemeen geen andere middelen om in hun behoeften te voorzien. Marx stelde - en we kunnen dat elke dag in de echte wereld zien - dat een toenemend reserveleger van werklozen en mensen met te weinig werk ('underemployed') de positie van werkenden en hun organisaties ondermijnt.
Het 'Keynes probleem' verwijst naar de gevolgen van het feit dat beslissingen over investeringen in het kapitalisme privé en los van elkaar genomen worden. Omdat zulke beslissingen altijd risico's kennen - onder andere omdat nooit zeker is wat de concurrenten doen - zullen deze investeringsbeslissingen fluctueren. Keynes betoogde dat afnemende investeringen kunnen leiden tot meer werkloosheid, geringere vraag en beperkte perspectieven voor winstgevende investeringen. Dat kan weer leiden tot nog minder investeringen, en uiteindelijk tot massawerkloosheid, financiële crises en recessies. Daarnaast waarschuwde Keynes dat expanderende financiële markten - onder andere om risico's af te dekken - tot meer speculatie kunnen leiden, met als risico dat economische activiteiten in de reële sfeer een bijproduct worden van financiële transacties.
Het 'Polanyi probleem', tot slot, refereert aan het argument van Polanyi dat markteconomieën een minimum aan rechtvaardigheid nodig hebben. En daarom ingebed moeten zijn in sociale normen en instituties, om te voorkomen dat gierigheid en concurrentie dominant worden en het leven maken tot een 'oorlog van allen tegen allen'.

Pollin stelt terecht dat geen van deze problemen een noodlot is. Met publieke regulering van en interventies in kapitalistische markten is het bijvoorbeeld mogelijk de werkloosheid en speculatie te verminderen, de stabiliteit op financiële markten en de economische groei te bevorderen en een rechtvaardiger verdeling van inkomen en vermogen tot stand te brengen. Zonder de 'gouden jaren' na de Tweede Wereldoorlog te idealiseren, is dit natuurlijk wat we enigszins zagen in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw. Publieke interventies om het kapitalisme enige mate te civiliseren, werden - onder druk van een sterke arbeidersbeweging - in deze decennia uitgevoerd door regeringen in relatief gesloten economieën. Maar dat is sindsdien sterk veranderd.
Een conceptueel hulpmiddel om de draagwijdte van deze verandering te kunnen begrijpen, is de aan Dani Rodrik ontleende figuur.21

Kies er twee - Het politieke trilemma van de mondiale economie

Het basisidee achter deze driehoek is dat nationale staten, diepe economische integratie (economische globalisering) en democratie - dat wil zeggen de mogelijkheid om zelf economische en sociale prioriteiten te kiezen - elkaar wederzijds uitsluiten. In de woorden van Rodrik: "We kunnen op z'n hoogst twee van de drie hebben. Als we meer mondiale economische integratie willen, moeten we ofwel de natiestaat ofwel de massapolitiek opgeven. Als we democratie willen houden en verder willen ontwikkelen, moeten we kiezen tussen nationale staten en internationale economische integratie. En als we de natiestaat willen handhaven, moeten we kiezen tussen democratie of verregaande internationale economische integratie."

De huidige wereldeconomie is verre van volledig geïntegreerd, maar weinigen ontkennen nog dat ze meer geglobaliseerd is dan ooit. Het voor de hand liggende antwoord op de vermindering van democratie op nationaal niveau als gevolg van economische globalisering is de gelijktijdige ontwikkeling van mondiale democratie. Maar hoe logisch dit ook moge zijn, dat is niet wat we op dit moment zien gebeuren. Integendeel: zoals eerder geconstateerd, is de ontwikkeling van internationale regulering de afgelopen kwart eeuw eenzijdig gericht op het mogelijk maken van meer handel, kapitaalstromen en internationale productie. Terwijl sociale rechten, milieunormen en democratie op geen enkele manier geglobaliseerd worden.

Dynamiek van neoliberale globalisering

Hoe werkt deze mondiale constellatie uit op de drie hierboven geïntroduceerde fundamentele problemen van vrijemarkteconomieën?
Voor het 'Marx probleem' is het belangrijkste effect van globalisering dat het arbeidsreserveleger enorm is uitgebreid. Zo schat de ILO dat in 2003 de wereld 185,9 miljoen werklozen telde, terwijl 1,39 miljard mensen (of 49,7 procent van de werknemers in de wereld) dat jaar werkten zonder met hun gezinnen boven de armoedegrens van twee dollar per dag uit te komen.22 550 Miljoen werkenden bleven zelfs beneden de grens van één dollar per dag die de Wereldbank aanhoudt voor extreme armoede. Veel bedrijven kunnen nu geloofwaardig claimen dat zij weggeconcurreerd dreigen te worden door concurrenten met lagere lonen en een goedkopere welvaartsstaat. En veel bedrijven, ook in toenemende mate in de dienstensector23, kunnen geloofwaardig dreigen dat zij delen van hun productie verplaatsen naar landen met lagere lonen, minder regulering van arbeidsmarkten, of goedkopere milieueisen. Dit betekent niet dat alle bedrijven nu 'footloose' zijn geworden en van het ene op het andere moment kunnen vertrekken.24 Maar de verdergaande internationalisering van handel, financiële stromen en productie verzwakt wel degelijk de positie van werkenden en hun organisaties. En dat eens te meer, omdat vakbonden hun activiteiten helaas nog steeds niet of nauwelijks over de grenzen heen coördineren.
Daar komt bij, zo waarschuwt niemand minder dan Vito Tanzi van de afdeling fiscale zaken van het IMF, dat 'fiscale termieten' driftig knagen aan de fiscale fundamenten van landen.25 Denk aan het toenemend gebruik van elektronische handel en elektronische transacties, de groei van offshore activiteiten en fiscale paradijzen voor financiële investeringen, de toename van nieuwe financiële instrumenten als derivaten en Hedgefondsen26, steeds meer handel tussen onderdelen van multinationals in verschillende landen27, en het groeiend onvermogen van landen om financieel kapitaal te belasten. Deze uitholling van de mogelijkheden tot belastingheffing leidt ertoe dat het voor nationale regeringen moeilijker dreigt te worden om iets te doen tegen de sociale consequenties van globalisering, juist op het moment dat dit steeds harder nodig is.
Dit fiscaal 'temietisme' is een eerste dimensie van het effect van neoliberale globalisering op het 'Keynes probleem', dat overigens ook weer bijdraagt aan het 'Marx probleem'. Voor werknemers die hun baan dreigen te verliezen, komt immers nogal wat op het spel te staan. Nog meer dan al het geval is, wanneer regeringen minder mogelijkheden hebben - of beweren te hebben - in de economie te interveniëren om bijvoorbeeld de vraag te stimuleren in tijden van recessie of sociale vangnetten in stand te houden. Dit vergrote risico versterkt natuurlijk de positie van het management van ondernemingen, die - zoals we de afgelopen tijd in verschillende Europese landen zien - meer mogelijkheden krijgen hun personeel te chanteren met het dreigement de productie te verplaatsen, om zo langere werkweken of lagere salarissen te kunnen invoeren.
De neoliberale globalisering vergroot ook de andere dimensie van het 'Keynes probleem': de negatieve, economische gevolgen van zich uitbreidende financiële markten voor de stabiliteit van economieën en de reële economie. Sinds het midden van de jaren zeventig zijn barrières voor grensoverschrijdende financiële stromen in rap tempo door veel landen omlaag gehaald. De internationalisering van de financiële sector die daarop volgde, betekent een enorme uitbreiding van de 'exit'-mogelijkheden voor kapitaal. Er is sprake van een beperking van de beleidsmogelijkheden van en in landen door een toename van "de snelheid waarmee, het drama waarmee, en de kosten waarmee financiële markten regeringen kunnen treffen als het gevoerde beleid niet geloofwaardig wordt gevonden".28
Aan hoe de neoliberale globalisering het 'Polanyi probleem' vergroot hoeven, tot slot, na de introductie van het politieke trilemma van de wereldeconomie niet veel woorden meer vuil gemaakt te worden. Zoals we zagen beperkt globalisering de ruimte voor onafhankelijk beleid en democratische controle op nationaal niveau.29 Een mondiaal substituut om te voorzien in sociaal beleid, publieke goederen en milieunormen is op afzienbare termijn echter niet te verwachten. De krachtsverhoudingen tussen kapitaal en arbeid vinden hun weerspiegeling in de ongelijkmatige, mondiale regulering die eerst en bovenal is gericht op het mogelijk maken van internationale handel, financiële stromen en productie. Het minimum aan rechtvaardigheid en inbedding in sociale normen en instituties dat economieën volgens Polanyi nodig hebben om een oorlog van allen tegen allen te vermijden, wordt aldus ernstig ondermijnd op nationaal niveau. Zonder dat daar alternatieve internationale arrangementen voor in de plaats komen.

En nu?

Als deze analyse klopt, is het uiterst onwaarschijnlijk dat de huidige neoliberale globalisering zal resulteren in een - door sommigen al een paar keer aangekondigde - nieuwe lange expansieve periode ('gouden jaren') met meer groei en welvaart voor iedereen. De dominantie van de financiële sector, de toegenomen ongelijkheid tussen en binnen landen, en de geringe economische groei houden elkaar op een bepaalde manier in evenwicht.30 En daar zal niet vanzelf verandering in komen.
In haar stimulerende analyse van de relaties tussen technologische ontwikkelingen en financieel kapitaal stelt Carlota Perez dat historisch gezien elke nieuwe ontwikkelingsgolf ('lange golf ) is voorafgegaan door een fase waarin het financieel kapitaal de toon zette en de sociale verschillen groter werden.31 Als de rijken rijker en succesvoller worden en de armen armer en zwakken zwakker, schrijft zij, wordt de legitimiteit van het gevestigde politieke bewind meer ter discussie gesteld en neemt de druk toe om de centrifugale tendensen te keren. "De protesten die dan tot stand komen, kunnen zeer uiteenlopende specifieke vormen aannemen, van de explosieve sociale revoltes in 1848 aan het begin van de industrialisering van Europa, tot de transnationaal georganiseerde demonstraties tegen globalisering in Seattle, Genua en elders."
Er is echter geen automatisme, en ook geen garantie dat een nieuw "tijdperk van goed gevoel" wordt bereikt, waarin "steeds grotere delen van de economie en de samenleving delen in de vruchten van de groei". En omdat de middelen waarmee dit doel bereikt kan worden niet gelijk blijven in een veranderende wereld, is volgens Perez altijd sprake van tijdelijke verwarring, interne tegenstellingen en confrontaties, wijzigingen bij partijen, en nieuwe bewegingen en vormen van samenwerking die het politieke spectrum in de volgende decennia veranderen.
Oftewel: zonder strijd geen alternatief, maar we weten niet hoe een succesvolle beweging eruit ziet. En datzelfde geldt voor het alternatief voor neoliberale globalisering. In de loop der tijd zijn er al heel wat uitgewerkt, maar we weten niet hoe het eruit zal zien en het heeft dus ook weinig zin om op deze plaats een blauwdruk te bieden. De hier gepresenteerde analyse suggereert wel dat de nationale staat een belangrijk terrein blijft voor besluitvorming (en dus voor actie en beweging) dat niet opgeofferd mag worden aan de globalisering van handel, financieel kapitaal en productie. Het antwoord op de vraag of meer internationale economische integratie gewenst is en zo ja hoe, dient afhankelijk te zijn van de gevolgen voor sociale en milieurechten van alle wereldbewoners, en hun mogelijkheden daar democratische controle over te hebben.
Omdat steeds meer vragen en problemen op regionaal en mondiaal niveau spelen en opgelost dienen te worden, en veel multinationals zo groot zijn dat ze ontsnappen aan de controle van zelfstandige nationale economieën, is echter het vasthouden aan of idealiseren van het nationale niveau een doodlopende straat. Er is niet veel fantasie voor nodig om te begrijpen dat multinationals alleen maar machtiger worden zolang geen sprake is van internationale regels die gehandhaafd worden - in plaats van vrijwillige afspraken, zoals nu veelal het geval is - en van geglobaliseerde sociale rechten, milieunormen en publieke goederen.

De belangrijkste positieve ontwikkeling in het afgelopen decennium is daarom zonder twijfel de opkomst van de internationale beweging van anders-globalisten. Hoe heterogeen deze beweging ook is, zij is er nu al in geslaagd grenzen te stellen aan het neoliberalisme. Bovendien heeft zij eraan bijgedragen dat het onmenselijk gezicht van neoliberale globalisering op de agenda is gekomen bij veel beleidsmakers en internationale organisaties. En nieuwe, krachtige allianties worden wellicht mogelijk nu de 174 miljoen leden tellende International Confederation of Free Trade Unions (ICFTU) op haar wereldcongres in december 2004 voorstellen heeft aangenomen om te komen tot "een mondiale beweging van vakbonden voor de toekomst" die zich richt op het "globaliseren van solidariteit".32


1 Gastonderzoeker aan de Faculteit voor Economie en Econometrie (FEE) van de Universiteit van Amsterdam (UVA), publiceerde onder andere Grenzen aan de globalisering?, Amsterdam 1996 en The enigma of globalization: a journey tot a new stage of capitalism, Londen 2002. E-mail: robertwent@uva.nl. Homepage: www.fee.uva.nl/pp/rwent. (terug)
2 Dit hoofdstuk is grotendeels gebaseerd op R. Went, Globalization: Waiting - in Vain - for the New Long Boom, in: Science & Society, juli 2005. (terug)
3 UNCTAD, World Investment Report 2004: The Shift Towards Services, New York, Genève 2004. (terug)
4 Geciteerd in G. Greenfield, The success of being dangerous, in: International Viewpoint, 326, 2000, p. 28. (terug) 5 T. Coutrot, L'Entreprise néo-libérale, nouvelle utopie capitaliste? Enquête sur les modes d'organisation du travail. Édition La Découverte, Paris 1998. (terug)
6 IMF, World Economic Outlook (October), Washington 1999. (terug)
7 U. Patnaik, Global Capitalism, Deflation and Agrarian Crisis in Developing Countries. Social Policy and Development Program Paper UNRISD, no. 15, 2003. Zie ook IMF 1999. (terug)
8 M. Weisbrot, D. Baker, E. Kraev, Judy Chen, The Scoreboard on Globalization 1980-2000: Twenty Years of Diminished Progress, Washington 2001. Paper beschikbaar op: www.cepr.net. (terug)
9 Cijfers, indien gewogen wordt voor de bevolkingsomvang van regio's. Wordt daar geen rekening mee gehouden, is het verschil groter: van 3,4 naar 1,1 procent - B. Milanovic, The Two Faces of Globalization: Against Globalization as We Know It (second draft). Paper beschikbaar op: www.worldbank.org/research/inequality/. (terug)
10 W. Easterly, The Lost Decades: Developing Countries' Stagnation in Spite of Policy Reform 1980-1998, in: Journal of Economic Growth, 6, 2001. (terug)
11 Zie voor een kritische analyse van handelsliberalisering als middel tot ontwikkeling: R. Went, WTO: Whose Trade Organization? 'Vrijhandel' versus duurzame ontwikkeling, in: M. Buiter (red.), Wenkende alternatieven: progressieve visies op een andere globalisering, Utrecht 2005. (terug)
12 F. Mestrum, Globalisering en armoede: Over het nut van armoede in de nieuwe wereldorde, Berchem 2002, p. 184. (terug)
13 I.U. Haque, Globalization, Neoliberalism and Labour, UNCTAD discussion paper no. 173, 2004, p. 5. (terug)
14 Zie bijvoorbeeld: X. Sala-i-Martin, The Disturbing 'Rise' of World Income Inequality, NBER Working Paper, no. 8904, 2002. (terug)
15 Deze maat voor ongelijkheid is in 1912 ontwikkeld door de Italiaanse statisticus Corrado Gini. (terug)
16 Hier zijn overigens veel problemen mee. Zie S. Reddy, T. Pogge, How Not to Count the Poor (version 4.3), 2002. Paper beschikbaar: op www.socialanalysis.org. R. Went, How (not) to Measure Global Poverty and Inequality, 2004. Paper beschikbaar op: www.fee.uva.nl/pp/rwent/ (terug)
17 R. Wade, The Rising Inequality of World Income Distribution, in: Finance & Development, december 2001. R. Wade, Is Globalization Reducing Poverty and Inequality?, in: World Development, 32, no.4, 2004. (terug)
18 Dit land wordt, met India, tegenwoordig vaak opgevoerd als bewijs dat de huidige globalisering goed is voor groei en voor armen. Een onhoudbare claim, want juist in deze landen zijn de neoliberale recepten van de 'Washington Consensus' niet (geheel) ingevoerd. Zie bijvoorbeeld: D. Rodrik, Comment on "Trade, Growth, and Poverty" by D. Dollar and A. Kraay, 2000. Rethinking Growth Policies in the Developing World, 2004. Beide papers beschikbaar op: http://ksghome.harvard.edu/~drodrik/ (terug)
19 B. Milanovic, p. 28.
20 R. Pollin, Contours of Descent: U.S. Economic Fractures and the Landscape of Global Austerity, London, New York 2003.
21 D. Rodrik, Feasible Globalizations. Paper beschikbaar op: http://ksghome.harvard.edu/~drodrik
22 ILO, World Employment Report 2004, Genève 2004.
23 Zie UNCTAD, 2004 en Companies plan to speed exodus of white-collar jobs, Financial Times, 13 december 2004. (terug)
24 Zie P. Doremus, P.W. Keller, L. Pauly, S. Reich, The Myth of the Global Corporation. Princeton, New Jersey, 1998. D. van den Berghe, Working Across Borders: Multinational Enterprises and the Internationalization of Employment, ERIM Ph. D. Series Research in Management, 29, 2003. (terug)
25 V. Tanzi, Globalization and the Future of Social Protection. IMF Working Paper WP/00/12, 2000. (terug)
26 Derivaten zijn financiële contracten waarvan de waarde afhankelijk is van één of meer onderliggende activa, referentieprijzen of indices. Voorbeelden: opties en termijncontracten. Het zijn verhandelbare rechten of plichten. Hedgefondsen zijn van oudsher beleggingsfondsen die op basis van een vastgelegde strategie proberen beleggingsrisico's te beperken. Vaak zijn het besloten fondsen die een forse minimale inleg verlangen, met geleend geld opereren en gebruikmaken van afgeleide producten. Tegenwoordig - ten onrechte - gebruikt als verzamelnaam voor zeer speculatief ingestelde beleggingsfondsen. Bron: woordenboek, www.fd.nl. (terug)
27 In een uitgebreide analyse in de Financial Times (FT) van 21 en 22 juli 2004 over hoe internationaal opererende bedrijven belastingheffing omzeilen, werd geconcludeerd dat nationale autoriteiten "een verloren oorlog voeren tegen belastingarbitrage, waarmee multinationale bedrijven opbrengsten, kosten, leningen en winsten toewijzen waar dat het meest gunstig is voor de totaalwinst van het concern". Gerefereerd wordt onder andere aan een studie van economen waarin het verlies van zulke kunstmatige verplaatsingen ('transfer pricing') voor de Verenigde Staten wordt geschat op 53 miljard dollar in 2001. "Het is duidelijk", concludeert de FT, "dat de mogelijkheden voor belastingarbitrage die het gevolg zijn van globalisering een aanzienlijke, permanente stimulans vormen voor bedrijven om hun activiteiten te internationaliseren." (terug)
28 A. Glyn, Internal and External Constraints on Egalitarian Policies, in: D. Baker, G. Epstein, R. Pollin (red.), Globalization and Progressive Economic Policy, Cambridge 1998. (terug)
29 Niet nodig te benadrukken dat sprake is van een sterke asymmetrie, met ontwikkelingslanden aan de ene kant en de Verenigde Staten als ander uiterste. (terug)
30 Doordat het loonaandeel in het nationaal inkomen daalt, is de mondiale effectieve vraag voor een belangrijk deel afhankelijk van rentenierinkomens, de ontwikkeling van financiële markten en uitgaven door welgestelden. (terug)
31 C. Perez, Technological Revolutions and Financial Capital: The Dynamics of Bubbles and Golden Ages, Cheltenham 2002, p. 41. (terug)
32 Zie Brendan Barber (general secretary TUC), Workers of the world are uniting, Financial Times, 7 december 2004 en de slotresolutie van het ICFTU-congres: http://congress.icftu.org/displaydocument.asp?Index=991220453 (terug)