De mensen hoopten op betere tijden
De bevrijding van Nederland
Nederland was op 5 mei 1945 bevrijd. Meer dan 200.000
mensen maakten dat niet meer mee. Van het totale aantal slachtoffers behoor
de meer dan 90 procent tot de burgerbevolking, waarvan het grootste deel
(52 procent) joodse medeburgers. Van de 140.000 weggevoerden overleefde
een klein gedeelte de vernietigingskampen van Auschwitz en Sobibor.
De hongerwinter in het westen van het land had ook zijn tol geëist van
de burgerbevolking. Meer dan 16.000 mensen stierven de hongerdood. De mensen
die de hongerwinter meegemaakt hadden, zouden hun leven lang geen korst
brood meer weggooien. De algemene gezondheidstoestand was slecht. In het
laatste oorlogsjaar kreeg de gemiddelde Nederlander 400 tot 600 calorieën
per dag.
![Foto rij voor Bedrijfskeuken Spuistraat](de_bevrijding_van_nederland1.jpg) |
'Is er misschien wat overgebleven?' |
Het voedsel dat mondjesmaat en op bonnen verstrekt werd - in het westen
door gaarkeukens - was daarbij van slechte kwaliteit: vetloos, taptemelk
voor de kinderen en zieken, suikerbieten in plaats van groenten. Zandzeep
om te wassen.
In de Randstad leed een meerderheid van de inwoners na de oorlog dan
ook aan de gevolgen van ontbering en gebrek: hongeroedeem en schurft.
Linnenkasten waren leeg, lijfgoed en schoenen versleten.
De fysieke toestand van de bevolking had vergaande gevolgen, zowel
voor de wederopbouw als voor de oorlog. Een oorlog die al snel door de
propaganda noodzakelijk werd genoemd 'om de kolonie terug te voeren in
de schoot van het moederland.'
Voor het leger kon geen gebruik gemaakt worden van de al getrainde lichtingen
van vóór 1940, de generale staf oordeelde dat zij te zwak
en te oud waren. Maar het Militair Gezag in het al bevrijde Zuiden had
ook bezwaar tegen de soldaten die in mei 1940 Nederland hadden verdedigd,
"tenzij deze laatste streng werden gescreend. Men prefereerde grotendeels
nieuwe, en dus onervaren krachten op te leiden." 1
Veel jonge mensen hadden zich na de bevrijding aangemeld om de Japanners
uit Indonesië te verjagen. In de zuidelijke provincies was al in 1944
met de werving begonnen. Een deel van de oorlogsvrijwilligers - de OVV-ers
- werd in dat jaar ingelijfd en getraind.
Nadat heel Nederland bevrijd was, deed de minister van Oorlog opnieuw
een beroep op mannen om vrijwilliger te worden.
Tegenstanders van de koloniale oorlog wezen er indertijd nog op dat
de uitzending van honderdduizenden soldaten naar Indonesië de wederopbouw
in eigen land in gevaar bracht, omdat er toen sowieso al een tekort aan
arbeidskrachten was. 2
Wat die wederopbouw betreft: pas in 1952 werd het vooroorlogse peil
van de arbeidsproductiviteit bereikt.
In het overwonnen Duitsland wachtte intussen een half miljoen Nederlanders
op de gelegenheid naar huis terug te keren. Het aantal te werk gestelde
dwangarbeiders uit Nederland werd geschat op 381.000. Van deze dwangarbeiders
verloren er 27.000 het leven door bombardementen en/of bedrijfsongelukken,
terwijl duizenden als vermist werden opgegeven. 3
Maar ook de materiële schade na de Tweede Wereldoorlog was enorm.
Complete fabrieken - bijna 90 in totaal - en duizenden machines waren
door de bezetters naar Duitsland gesleept. Cultuurgrond was onder water
gezet, de Wieringermeer, de Zeeuwse eilanden Schouwen-Duiveland, Tholen
en Sint Philipsland. Walcheren was door oorlogshandelingen door zeewater
overstroomd. Bijna 10 procent van de totale landbouwgrond was verloren
gegaan.
Op de terugtocht had de bezetter bruggen opgeblazen en spoorwegmaterieel
- zelfs stukken rails - naar Duitsland overgebracht om er daar, op het
laatste moment, nog kogels van te kunnen maken. In de havens van Amsterdam
en Rotterdam waren de kranen vernield.
De mensen herstelden zich langzaam van de klap. Ze hoopten op betere
tijden, hoopten dat alles anders zou worden. Ze stonden in de rij voor
Zweeds wittebrood of kleding die, geschonken door Amerikaanse huismoeders,
bij instanties als de HARK (Hulp Actie Rode Kruis) afgehaald konden worden.
In iedere straat of buurt hadden bevrijdingsfeesten plaats. Op straathoeken
werd gehandeld in van 'inlandse' shag gedraaide sigaretten. Of, beter nog,
Sweet Corporal of Lucky Strike. Het oorlogsmerk Consi werd niet meer aangeleverd.
De schlager over ene Lili Marleen en de vraag of UFA-ster Zara Leander
die het zong, nu wel of geen travestiet was, werd ingeruild voor de song
"Eens zal de Betuwe in bloei weer staan", waarvan het refrein eigenlijk
aangaf dat van de appelboomgaarden bij de grote rivieren de eerstkomende
tijd geen oogst te verwachten was, omdat de vruchtbomen gekapt waren.
En het "'t Gaat goed cabaret" werd populair met het door Ber Hulsing
gezongen kritische lied over de berechting van Nederlanders die fout geweest
waren in de oorlog. "Waar ik ook rondkijk, ze staan weer vooraan, die niet
zoveel deden als jij hebt gedaan."
Van de ruim twee miljoen woningen waren er meer dan 90.000 verwoest.
De woningnood bleek nog groter, omdat er in de oorlogsjaren wel bunkers
maar geen woningen gebouwd waren. Boeren hadden hun paarden af moeten geven,
van de burgers was een miljoen fietsen gestolen.
Het totale verlies in de materiële sector werd geschat op 1.475 miljard
gulden. De omvang van het productieapparaat was afgenomen, maar de hoeveelheid
geld dat circuleerde zwol aan tot het viervoudige. Terwijl zwarthandelaren
grof geld verdienden, leed de bevolking gebrek.
Naast Duitsland dat de oorlog begonnen was, had Nederland van de Westeuropese
landen die betrokken geweest waren bij de oorlog, de grootste materiële
schade opgelopen. Van de 2,5 miljard gulden herstelbetalingen, die volgens
de Verdragen van Potsdam van de overwonnen oosterbuur geëist konden
worden, werd later uiteindelijk maar 0,2 procent vergoed. 4
"Voor Nederland was in deze situatie het dreigende verlies van het toenmalige
Nederlands-Indië bijzonder nadelig. Naast de normale inkomsten die
Nederland uit haar kolonie trok, viel na de oorlog ook de driehoekshandel
tussen Amerika, Nederland en Indië weg. Het driehoeksverkeer verschafte
Nederland voor de oorlog de dollars die nodig waren voor de import uit
de USA." 5
Noten
1 |
J.J.P. de Jong, Diplomatie of strijd, Amsterdam 1988.
(terug)
|
2 |
J. van Santen, Politiek en Cultuur, Jaargang 1946.
(terug)
|
3 |
C. Harmsen en B. Reinalda, Voor de bevrijding van de arbeid, Nijmegen 1975.
(terug)
|
4 |
H. de Liagre Bohl e.a., Nederland industrialiseert, Nijmegen 1981.
(terug)
|
5 |
Idem.
(terug)
|
|