Een officier schrijft uit Jakarta
De nationale zenuw getroffen
In Nederland deed de overheid haar best de bevolking
te overtuigen dat daar in de oost opnieuw iets groots werd verricht. De
telefoonleidingen werden hersteld, zwaar verwaarloosde plantages op orde
gebracht, de krokodillen in de kali gevoerd met apennootjes... Uit brieven
van soldaten, waarvan de eerste in 1947 in De Waarheid verschenen, bleek
echter dat er ook andere, onverkwikkelijke zaken gedaan werden door sommige
van onze ferme-jongens-stoere-knapen overzee.
Naast het tot 'exces' teruggebrachte optreden van kapitein Westerling
en zijn Speciale Troepen - wreedheden tegen de bevolking van Celebes - kwam
uit die brieven naar voren dat ook elders de burgerbevolking bloot stond
aan represailles van Nederlandse legeronderdelen. Dat gevangen genomen
soldaten van de Republiek gefolterd werden, dat officieren bevel hadden
gegeven op 'alles wat beweegt te schieten', dat het meer dan eens was voorgekomen
dat een kampong aan vier kanten in brand gestoken werd en dat het parool
van meerderen 'niet aarzelen, beter tien keer te veel geschoten dan één
keer te weinig' niet ongewoon was.
Het bekend worden van deze soldatenbrieven is voor een deel te danken
aan ANJV-ers die wel als dienstplichtig soldaat naar Indonesië waren
gegaan. Zo vergaarde J. Morriën, ingedeeld bij de geneeskundige troepen
en daardoor veel in contact met Indonesische verplegers in burgerziekenhuizen,
veel informatie. "Over de ellende die hij daar aantrof en informatie die
hij van Indonesiërs kreeg, schreef hij artikeltjes die in De Waarheid
gepubliceerd werden. Er werd een rapport over Joop Morriën opgemaakt
omdat hij zoveel met Indonesiërs omging en ook Indonesisch leerde.
Zijn arts-commandant waarschuwde hem een beetje uit te kijken." 1
Ook T. Capel, die Juni 1947 uit Nederland vertrokken was, correspondeerde
met andere in Indonesië verblijvende dienstplichtige geestverwanten
over de situatie in het leger. Capel staakte de briefwisseling, toen brieven
van hem en anderen bij een gesneuvelde kamer aad aangetroffen werden. Hij
kwam er met een waarschuwing af. Minder gelukkig verging het een soldaat
die bij zijn legeronderdeel in Batavia een spotprent van generaal Kruls
had opgehangen met daaronder de tekst "De troepen terug". Hij werd door
de Krijgsraad veroordeeld tot tien maanden gevangenisstraf.
Sommige soldaten, die tegen de koloniale oorlog waren, gingen verder
dan de propaganda onder maten en liepen over naar de vijand. Eén
ANJV-er, P. van Staveren, werd daarvoor bij terugkomst in Nederland veroordeeld.
Maar ook familie van dienstplichtigen ontving brieven die er niet om
logen.
"Zoals ze met die TNI-gevangenen omgaan is beestachtig. Alle dertien
gevangenen, die we hadden werden eerst half dood geschopt en kregen toen
een nekschot. Je hoeft niet te denken dat die Hollanders zulke nette mensen
zijn."
 |
Een kampong na 'bezoek', van een Nederlands legeronderdeel |
Of de brief van een soldaat aan z'n vrouw in de Waarheid van 28 februari
1948: "Je hebt hier een zogenaamde Inlichtingendienst, die arresteert lui
die verdacht worden van verzet of spionage. Nu, dat is op zichzelf zo erg
niet, maar nu moeten die lui vertellen over hun vriendjes en of ze nog
meer 'ploppers' kunnen aanwijzen; net als bij ons in de tijd van de moffen
met de SD. Ze mishandelen de gevangenen op een beestachtige manier. Vanavond
hebben ze weer een vent te pakken gehad, die misschien wat wist. Die hadden
ze een gat in z'n kop geslagen, daar werd je gewoon beroerd van, zo bloedde
dat. Nou liefste, ik weet niet meer. De mof heeft met z'n kampen en geweld
nooit iets bereikt en wij zullen hier met slaan en mishandelen ook nooit
en te nimmer iets bereiken. (...) Verder heb ik die vent die geslagen was
wat te zuipen gegeven en gevraagd welke held dat gedaan had. En nou het
mooiste. Als je inlichtingen wilt hebben moet je de taal toch machtig zijn,
of niet? Nou die koeien zijn hier pas en verstaan geen laars van die lui.
En die moeten dan verhoren.
Moest ik daarvoor bij jullie vandaan? Vallen daar onze jongens voor?
(...) Ik hou er mee op maar laat deze brief gerust lezen aan iedereen,
want ieder letter is waar."
Een jaar later, eind februari 1949, verschijnt in De Groene Amsterdammer
"Een brief van een officier uit Jakarta", waarin ook de bevelhebber van
de troepen in Indonesië, Generaal Spoor, genoemd wordt. "Ik heb er
persoonlijk bijgestaan, dat een van onze hoofdofficieren, die vermoedelijk
de Willemsorde zal krijgen voor de bezetting van Djokja, zich er tegenover
Generaal Spoor lachend op beroemde dat een van onze groepen een groep van
200 slapende TNI-ers had aangetroffen, die met de bajonet aan de baleh-baleh
werden geprikt. Dat vonden ze allebei prachtig." 2
De soldatenbrieven brachten onrust teweeg. En niet alleen bij de familie.
De brieven werden in de Tweede Kamer besproken. Bij de beantwoording van
vragen daarover, merkte de toenmalige minister Fievez van Oorlog en
Marine op dat de brieven hem bekend zijn... Hij maakte ze meteen belachelijk.
Ik ontvang ze zelf ook, in de geest van: daar wordt m'n inktpot van tafel
gestoten, ik ga met potlood verder." 3
Het onderzoek naar de juistheid van de gegevens leverde echter niets
op.
Hoewel Drees over het optreden in 1947 van Westerling en zijn bijzondere
troepen op Celebes had verklaard dat dit "een smet op onze troepen heeft
geworpen", bleek dat de smet zich eigenlijk gedroeg als een moeilijk te
genezen huiduitslag: het had zich uitgebreid tot aan de zogeheten gezonde
delen.
En naarmate tijdens die tweede politionele actie meer verliezen geleden
werden, aan Nederlandse kant meer soldaten sneuvelden dan verwacht was
en de oorlog meer geld kostte dan aan baat opgebracht had, werd de teleurstelling
daarover groter. In de legeronderdelen blijkt dat gevoel van onbehagen
vertaald te zijn in het toepassen van de methoden die enkele jaren daarvoor
- in de Tweede Wereldoorlog - nog bestreden waren.
Twintig jaar later vertelt de ex-dienstplichtige J.E. Hueting voor
de Vara-televisie dat Nederlandse militairen in Indonesië zich inderdaad
schuldig hebben gemaakt aan oorlogsmisdaden. Hij bekent zelf getuige te
zijn geweest bij verhoren die begonnen met slaan en trappen en die, als
dat niet hielp, uitmondden in sadistische methoden om gevangenen tot bekentenissen
te dwingen. Er werd dan bijvoorbeeld een touw om de enkels gebonden, het
touw werd om een balk gegooid, daarna liet men het touw vieren zodat de
schedel van de gevangene op de vloer stuiterde, eerst zacht dan harder
en harder totdat het bloed overal uitkwam. Ik kon het niet aanzien en ben
weggelopen.", aldus Hueting in 1969.
Na de uitzending kwamen honderden schriftelijke reacties bij de omroep
binnen, de meeste waren negatief. Hueting werd bedreigd en moest een paar
weken onderduiken.
"De uitzending die alleen voorafgegaan was door een kranteninterview,
sloeg in als een bom. Onmiddellijk kwam het complete afweermechanisme in
werking, de nationale zenuw was getroffen." 4
Over de, zoals men het toen noemde, 'zaak-Hueting' werden vragen gesteld
in de Kamer en de regering beloofde een onderzoek in te stellen.
"Binnen twee weken na de uitzending verklaarde een politicus die tussen
1945 en 1949 jarenlang minister en zelfs minister-president was, dat hem
slechts twee concrete gevallen van misdadig militair optreden bekend waren,
die van Westerling op Celebes en de Bondowoso-affaire waarbij een aantal
Indonesische krijgsgevangenen tijdens een treintransport onder onduidelijke
omstandigheden het leven lieten." 5
In 1970 publiceerden twee sociologen, J. J.A. van Doorn en W.J. Hendrix
soortgelijke ervaringen. Beiden waren als dienstplichtig soldaat in Indonesië
geweest. Ook zij zijn van mening dat het geweld aan Nederlandse kant structureel
is geweest.
Hun conclusie stond dus haaks op die van de inmiddels van regeringskant
uitgebrachte "Excessennota", waarin gesproken wordt van 'incidentele geweldsexcessen.'
Ook in de geschiedschrijving van L. de Jong wordt deze nota behandeld.
"Het aantal vonnissen is gering. Er zijn door de genoemde Krijgsraden terzake
van moord en doodslag in totaal 42 militairen veroordeeld, één
tot de doodstraf, alle overigen tot gevangenisstraffen variërend van
twee tot twaalf jaar."
Bij deze 42 vonnissen ging het om 'individuele' misdaden, gepleegd door
militairen van een lagere rang. De enige ter dood veroordeelde was een
Ambonees. Niet één officier heeft terechtgestaan. De Jong
vervolgt: "Van de hogere commandanten, die aldus Westerling, aan de detachementen
van het Korps Speciale troepen 'meestal' het bevel gaven 'Alles neerleggen'
is er niet één vervolgd." 6
Uiteraard werden en worden tot aan de dag van vandaag verzachtende
omstandigheden aangevoerd. Zoals de dooddoener: 'Het waren zij of wij,
het was hij of ik... ', of zoals de weduwe van generaal Spoor fijnzinnig
opmerkte in een interview: "In een oorlog gebeuren nou eenmaal dingen die
niet in de haak zijn." 7
Noten
1 |
Y. Simons, werkstuk, Universiteit van Amsterdam, 1985.
(terug)
|
2 |
Idem.
De brieven werden door de dienstplichtige P. Langedijk verspreid in
een kazerne in Nederland. Hij werd veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf.
Ook R. Koster en E. Mol werden om die reden veroordeeld.
(terug)
|
3 |
Vrij Nederland, 5 juli 1980, katern De oorlogsverslaggevers.
(terug)
|
4 |
J.J.A. van Doorn en W.J. Hendrix, Ontsporing van geweld, Rotterdam 1970.
(terug)
|
5 |
Idem.
(terug)
|
6 |
L. de Jong, De Geschiedenis van het Koninkrijk der Nederlanden in
de Tweede Wereldoorlog, deel 12, Den Haag 1988.
Tegenover de tolerantie ten opzichte van de officieren staat de berechting
van twaalfduizend militairen - één op de zestien - voor kleine
vergrijpen. Zoals 'brutaal zijn tegen een meerdere' of het 'niet stipt
vervullen van de bewakingstaak'. Ze kregen door de krijgsraad relatief
zware straffen opgelegd.
(terug)
|
7 |
De Haagse Post, 7 mei 1988.
(terug)
|
|