Luisteraars in Nederland en overzee
De tweede politionele actie
In Nederland werd na de verkiezingen van juli 1948 het
kabinet Beel vervangen door dat van Drees. Beel, "de man die met een minimum
aan kennis van Indonesië een maximum aan macht had" 1,
vertrok naar 'Batavia' om de plaats in te nemen van de - op eigen verzoek - ontslagen Van Mook.
E.M.J.A. Sassen werd "dank zij de veelvermogende invloed van Romme,
met wiens nicht hij is getrouwd" 2, minister van Overzeesche
Gebiedsdelen in het kabinet Drees. Hij paste voortreffelijk in het 'milieu',
hoewel zijn eigengereidheid zelfs daar opviel. "Uit alles bleek dat zowel
de KVP als de PvdA en de militaire leiders, generaal Spoor c.s. alles op
alles zetten om de Republiek te verdelgen door een poging om Jogya te bezetten.
Minister Sassen dwong op het laatste moment aan Hatta nog dwaze onaanvaardbare
eisen op, waarvan hij tevoren wist dat ze zouden worden afgewezen. Hij
wachtte niet eens het antwoord af! De militaire top, die een bezetting
van Jogya reeds lang had voorbereid, brandde van ongeduld om erop los te
mogen slaan", schrijft het hoofd van de zending in Nederlands-Indië,
J. Verkuyl in zijn memoires.
In 1947 had generaal Spoor al gedreigd ontslag te nemen als er niet
opgetreden zou worden tegen de 'pesthaard Jogya'.
De wens van de militaire top - en van hem niet alleen - werd in december
1948 ingewilligd. Yogyakarta werd door luchtlandingen ingenomen, de Republikeinse
leiders werden gearresteerd en voor de zoveelste keer in hun leven geïnterneerd.
De hoge vertegenwoordiger van de Kroon, Beel, had deze tweede militaire
actie aangekondigd met de wens 'de wereld moge dit begrijpen'.
De wereld begreep het niet. De VS dreigden onmiddellijk de Marshall-hulp
aan Nederland te stoppen, in de Verenigde Naties vergeleek de Australische
afgevaardigde het handelen van de Nederlandse regering met dat van Hitler.
De chef-staf van de Indonesische strijdkrachten, Simatupang, schreef: "Op
19 december 1948, enkele dagen voor de meest heilige nacht van het jaar
voor de christenen, vielen de Nederlandse strijdkrachten te land, ter
zee, en in de lucht de Republik Indonesia aan, op een manier die doet denken
aan de wijze van oorlog voeren in een ver verleden, toen de mensheid nog
niet was geciviliseerd." 3
In januari 1948 was op het Amerikaanse schip Renville namelijk nog
een akkoord bereikt tussen Nederland en de Republik Indonesia. Naast een
staakt het vuren was tussen de linies al een grenslijn getrokken. In het
door de Nederlanders beheerste gebied zouden de Indonesische guerrillastrijders
moeten verdwijnen. Indonesië stemde toe, omdat het akkoord onder het
toeziend oog van de VN was gesloten.
In de ministerraad van 13 december 1948 werd evenwel beslist Beel te
machtigen over te gaan tot militaire actie. Aan de Republiek werd een ultimatum
gestuurd, waarin zij drie maal 24 uur de tijd kreeg te reageren. Voordat
deze tijdslimiet verlopen was, werd de aanval ingezet. Als reden voor het
vervroegde optreden werd later de schuld gegeven aan een 'atmosferische
storing'.
Telegrammen waren wel of niet verzonden of te laat aangekomen.
"Het feit dat niet de hand is gehouden aan die drie dagen, heeft buitengewoon
ongunstig gewerkt", zal minister-president Drees later opmerken.
Na de inname van Yogyakarta liet Nederland de wereld weten dat de Republik
Indonesia had opgehouden te bestaan.
De 'overwonnenen' concludeerden dat de Nederlanders maar in hun eigen
leugens moesten stikken. Onderdelen van het Republikeinse leger trokken
massaal terug naar de gebieden die zij tevoren hadden moeten ontruimen.
De vertegenwoordigers van Amerika en Engeland, die kennis hadden van
het ultimatum, voelden zich belazerd door de Nederlandse regering. De
Veiligheidsraad, die net met kerstreces was gegaan, was genoodzaakt de
leden terug te roepen. Premier Drees zei daarover later: "Behalve resoluties
van de Veiligheidsraad, was er een speciale actie van India, dat de Aziatische
landen bijeenbracht om zich over steun aan de Republiek te beraden. India
en Pakistan stonden al dadelijk aan de KLM niet meer toe op hun gebied
te landen, zodat onze normale luchtvaartverbindingen met Indonesië
werden afgesneden. Er dreigden bovendien acties, ook van de kant van de
arbeidersbeweging in verschillende landen om havens voor onze scheepvaart
te sluiten. Het NVV droeg er veel toe bij om dit tegen te gaan. De Partij
van de Arbeid lichtte weer de aanverwante partijen in." 4
Het verstrekken van 'inlichtingen' aan partijen die aangesloten waren
bij de Socialistische Internationale, werd opgedragen aan de voorzitter
van de PvdA, K. Vorrink. Voor dat doel vloog Vorrink onder meer naar Noorwegen
om de regering daar over te halen in de Veiligheidsraad voor het militaire
optreden van Nederland te stemmen. De geheim gehouden visite kwam uit,
doordat het vliegtuig waarin Vorrink zat, een noodlanding moest maken waarbij
de partijvoorzitter lichte verwondingen opliep.
Internationaal werd de actie veroordeeld, maar ook in Nederland kwamen
tegenstellingen binnen het kabinet naar voren. Zo werd duidelijk dat minister
Stikker van Buitenlandse Zaken 'aarzelingen' had getoond toen besloten
werd tot militair optreden. Die houding hing wellicht samen met de opvattingen
van multinationals als Philips en Unilever - 'het hindert niet hoe en waar
we geld verdienen, als we maar verdienen' - die veronderstelden dat zij
hun posities in Indonesië wel eens zouden kunnen verliezen door militair
optreden van Nederland.
Maar ook de VS waarschuwden: de koloniale oorlog van de Nederlanders
zou in Azië kunnen leiden tot een vijandige opstelling tegen het westen.
Nederland zou niet moeten vechten, maar door moeten gaan met onderhandelen.
Bij Stikker, die in september 1948 nog een gesprek had met de Amerikaanse
minister van Buitenlandse Zaken Marshall, moet de Amerikaanse mening meegewogen
hebben. "Realist als hij was, accepteerde Stikker de Amerikaanse houding
als een feitelijk gegeven." 5
Dat de VS inderdaad zo dachten, wordt duidelijk uit een tot voor kort
geheim gehouden CIA-rapport uit 1949. Daarin wordt opgemerkt: "De 'politionele
acties', die Nederland op 18 december ontketende, heeft verreikende gevolgen
in termen van Amerikaanse veiligheidsbelangen (...) en heeft de Sowjet-Unie
een krachtig propagandawapen in handen gegeven." 6
Van de kant van de CIA werd voorts gewaarschuwd dat bij voortzetting
van de militaire operaties van het Nederlandse leger in Indonesië
de verdeeldheid in Nederland tussen links en rechts georiënteerde groeperingen
waarschijnlijk zou toenemen en dat het daardoor moeilijker zou worden een
stabiele regering te handhaven.
J. Morrien, die het CIA-rapport onlangs citeerde, voegde daaraan toe:
"Er werd bovendien gewezen op de noodzaak om voor onbepaalde tijd een groot
leger in Indonesië te houden, dat een zware financiële belasting zou
gaan betekenen. De militaire uitgaven beliepen reeds 19 procent van de
begroting, een belangrijk deel daarvan was bestemd voor de strijdkrachten
in Indonesië." 7
De nu alleszins te begrijpen 'twijfel' van Stikker had voor hem overigens
ook praktische gevolgen.
Het collegiaal verkeer tussen zijn ambtenaren met die van Sassen's
Overzeesche Gebiedsdelen aan de overkant van het Plein werd verboden. Ondanks
dit 'cordon sanitaire' vond Stikker trouwens wel middelen om op de hoogte
te blijven van wat zich in de burelen van Overzeesche Gebiedsdelen afspeelde.
Een hoge ambtenaar van dat departement bracht hem daartoe zeer geregeld
heimelijke bezoekjes, één keer zelfs om drie uur in de nacht...
Het afluisteren van telefoons bleek normaal. Telefoongesprekken, die
Beel vanuit Batavia voerde met Sassen of Romme in Nederland, werden op
het departement van Stikker met ijver afgeluisterd en gerapporteerd.
"Het waren voor Nederland ongehoorde toestanden, alleen verklaarbaar
door de hoog opgelaaide politieke hartstochten, waartoe de Indonesische
kwestie de mensen had opgezweept en waarbij alle middelen geoorloofd werden
geacht." 8
Er kwam, toch nog onverwacht een eind aan. Of zoals de Leidse hoogleraar
J. Bank in 1988 schreef: "Nederland had deze typische koloniale guerrilla
twee jaar gevoerd en toen het hoofd gebogen voor internationale, vooral
Amerikaanse druk en de groeiende militaire verlieslijsten. (...) Maar zonder
dat de militairen de overhand kregen op de politici. Dat was elders ook
wel eens anders." 9
De laatste gevolgtrekking werd al eerder door Verkuyl weersproken, toen
hij een gesprek met de Indonesische generaal Simatupang aanhaalde: "Als
je met Simatupang spreekt over de grote invloed van het militaire apparaat
en de generaals in het huidige Indonesië zegt hij vaak 'Als ik dit
verwijt hoor verbaas ik me altijd want hoe komt het dat de rol van de militairen
steeds groter werd. Dat komt doordat Nederland in het begin volstrekt niet
wilde meewerken aan een spoedige, eervolle en principiële oplossing
van het conflict. Juist de lange duur van het dekolonisatieproces heeft
in Indonesië en in zo vele andere gekoloniseerde landen geleid tot
een steeds groter aandeel van de militairen in het bevrijdingsproces.'"
10
In de zomer van 1949 werd in Den Haag de Ronde Tafel Conferentie gehouden.
Het voortbestaan van de Republik Indonesia was op dat moment al verzekerd
door een in januari 1949 door de Veiligheidsraad aangenomen resolutie.
Daarmee werd duidelijk dat de tweede militaire actie onnodig was geweest.
In de kranten verschenen lange verlieslijsten met namen van gesneuvelde
Nederlandse soldaten. Ze kregen een laatste rustplaats in Indonesië.
Zij betaalden de prijs voor "dramatische incidenten en noodlottige misverstanden",
zoals Drees dat later noemde.
Noten
1 |
J. Verkuyl in televisieprogramma Nova, 10 februari 1995.
(terug)
|
2 |
C. Smit, De dekolonisatie van Indonesië, Groningen 1976.
(terug)
|
3 |
T.B. Simatupang, Het laatste jaar van de Indonesische vrijheidsstrijd, Kampen 1985.
(terug)
|
4 |
W. Drees, Zestig jaar levenservaring, Amsterdam 1962.
(terug)
|
5 |
C. Smit, De dekolonisatie van Indonesië, Groningen 1976.
(terug)
|
6 |
CIA-rapport, De consequenties van de Nederlandse politionele actie in Indonesië, 27 januari 1949.
(terug)
|
7 |
J. Morriën, Koloniale oorlog, Politiek en Cultuur. december 1994.
(terug)
|
8 |
C. Smit, De dekolonisatie van Indonesië, Groningen 1976.
(terug)
|
9 |
J. Bank, NRC Handelsblad, 3 october 1993.
(terug)
|
10 |
T.B. Simaputung, Het laatste jaar van de Indonesische vrijheidsstrijd,
Kampen 1985 (voorwoord van J. Verkuyl).
(terug)
|
|