welkom
boeken
inhoud
Boek "Er waren er die NIET gingen"

Met antivries en sneeuwkettingen

De wrekende arm der gerechtigheid

De dienstplichtigen die naar Indonesië uitgezonden werden, kregen zes weken tropentraining en tien dagen inschepingsverlof. Van het eerste contingent dat zich op maandag 17 september terug moest melden, kwam 38 procent niet opdagen. Honderden dienstplichtigen die naar Indië moesten, ontbraken op het appèl. De volgende dag kwamen enkelen toch terug in de kazernes, maar het percentage weigeraars lag nog boven de 30.
In de generale staf werd dit zo verontrustend geacht dat generaal Kruls zich via de radio tot het Nederlandse volk richtte voor 'een ernstig waarschuwend woord'. "De wrekende arm der gerechtigheid zal u zeker grijpen, is het vandaag niet dan is het morgen. Maar dan is het ook te laat." Volgens de generaal zouden de weigeraars niet uit overtuiging achtergebleven zijn maar uit zwakte. "Op het plegen van desertie staan ernstige, heel ernstige straffen, die uw leven kunnen verwoesten. Laat u dus niet misleiden door onwaarachtige leuzen, laat u niet de gedachte opdringen, dat gij naar Indië gaat om een koloniale oorlog te ondernemen. (...) Omdat ik zo goed begrijp dat misleiding en gebrekkig inzicht voor de overgrote meerderheid van de kleine groep die is achtergebeleven de drijfveren waren, heb ik bepaald, dat ditmaal nog van strafrechtelijke behandeling zal worden afgezien en de zaken, van hen, die alsnog onverwijld naar hun onderdelen terugkeren slechts krijgstuchtelijk zullen worden behandeld. Begrijp mij goed, mannen, dit geldt slechts voor één keer, slechts voor die groep, wier inschepingsverlof deze week, maandag 16 september eindigde", aldus Luitenant-Generaal H J. Kruls. De radio-boodschap werd herhaald en het dreigement had resultaat, bij de afvaart was het aantal dienstplichtigen dat niet op was komen dagen gedaald tot 18 procent. 1

Kruls, die bij de bevrijding van het zuiden in 1944 als chef-staf van het Militair Gezag optrad en in die tijd onder meer verantwoordelijk was voor de berechting van Nederlandse collaborateurs, dreigde 'onwillige soldaten' met de hoogste straf die op desertie staat: zeven en een half jaar opsluiting.
Dat was een heel andere behandeling dan die met de nazi's collaborerende directieleden van de Koninklijke Maatschappij De Schelde in Vlissingen na de bevrijding ten deel was gevallen. De directeuren waren gearresteerd, maar werden door bemiddeling van Kruls al gauw op vrije voeten gesteld. 2

Bij de eerste afvaart van militairen naar Indonesië werd in Amsterdam, de stad die na de oorlog de wapenspreuk Heldhaftig, Vastberaden, Barmhartig had gekregen, heftig geprotesteerd tegen de troepenuitzending.
Op de zaterdag voorafgaand aan de inscheping kwam het in de hoofdstad tot grote protestdemonstraties. De politie, waaronder agenten van de in de Duitse tijd opgeleide Schalkhaar-brigade, trad hard op en schoot met scherp. Er viel één dode en mensen werden gewond.

Maandag 24 september, toen het eerste contingent van de Zeven December-divisie werd ingescheept, brak in Amsterdam een massale staking uit waaraan tienduizenden mensen deelnamen. Ook gemeentebedrijven lieten zich niet onbetuigd. Trams en bussen bleven, op slechts twee trams na, in de remises, terwijl ook andere gemeentebedrijven niet werkten. In de havens, metaalbedrijven en op scheepswerven lag het werk volledig stil.
"De CPN had daartoe opgeroepen, maar de stakingsbereidheid bleek omvangrijker dan de toenmalige, toch niet geringe aanhang van de communistische partij. Op het ministerie van Overzeesche Gebiedsdelen werd met verontrusting vastgesteld, dat onder de stakers van het eerste uur veel katholieke arbeiders waren geweest en dat in breder kring dan de CPN twijfel moest heersen of de regering in staat zou zijn haar politiek te handhaven." 3
Het College van Amsterdam veroordeelde de staking, waaraan zoveel gemeente-ambtenaren hadden deelgenomen. Een door Perhimpunan Indonesia georganiseerde demonstratie had zij al eerder verboden. Daarmee "treedt de angst voor mijnheer Romme, minister-president achter de schermen, duidelijk op de voorgrond." 4
Ook het NVV distantieerde zich van de staking.
's Avonds hield de minister van Overzeesche Gebiedsdelen een toespraak voor de radio met een oproep aan de stakers het werk te hervatten: "Gij hebt de vredeswil van het Nederlandse volk nog eens ten overvloede bevestigd, maar gij zijt te ver gegaan." 5
Onderzoek van de legerleiding wees intussen wel uit dat het grootste deel van de weigeraars afkomstig was uit Groningen, Friesland, Zuid- en Noord-Holland. "Het beeld van gehoorzame zuiderlingen en dienstweigerende dan wel deserterende noorderlingen en Amsterdammers - een beeld dat getalsmatig sterk moet worden gerelativeerd, want duizenden vertrokken wel - wijst op politieke motieven", schreef J. Bank in De katholieken en de Indonesische revolutie.

Zij die wel gingen, scheepten zich in op de Boissevain, een schip dat in 1937 op een Hamburgse werf gebouwd was voor de Koninklijke Pakketvaart Maatschappij. Het schip had in de jaren 1940-1945 gevaren voor de Geallieerden en was in 1945 aan de Nederlandse rederij teruggegeven.
De dienstplichtigen kregen aan boord een premie van 28 gulden, waarvoor zij scheergerei en postpapier konden kopen.
Gedurende de bootreis van ongeveer drie à vier weken, werden lezingen gehouden over zeden en gewoonten van Land en Volk van Indië. Voor wie wilde, was er ook het Voorlopig Voorschrift Eenvoudig Spreekmaleis, een uitgave van het Ministerie van Oorlog.
Zodoende leerden de dienstplichtigen bijtijds dat mek-mek staat voor seksueel contact. Sommigen kregen op de heenreis nog een prik tegen pokken en cholera. De reis werd opgevrolijkt met cabaret-voorstellingen van de meegevoerde NIWIN (Nationale Inspanning Welzijnsverzorging Indië). Gebruikelijk was verder een voorlezing uit een door hoofd-legerpredikant De Kluis samengestelde prekenbundel die de toepasselijke titel had van "Een schaduw tegen de hitte". 6
Bij aankomst werd een ieder die de loopplank afkwam een brief van de legercommandant in de hand gedrukt. "Welkom mannen, dit volk is uw doel, dit stille volk, dat als een geschrokken toeschouwer bezijden het gebeuren staat. Door uw aanwezigheid zal het kwaad zich op een afstand houden van het gebied dat onder uw bescherming staat."

Ook bij het tweede transport van de Zeven December-divisie, dat enkele weken daarna uit de Rotterdamse haven vertrok, ontbraken veel dienstplichtigen, 22 procent was niet komen opdagen.
De divisie had de volledige uitrusting van een Brits legeronderdeel gekregen. Voor de opleiding en uitrusting van deze en de een jaar later uitgezonden Palmboom-divisie was van de Attlee-regering 120 miljoen pond sterling geleend dat midden 1948 terugbetaald zou moeten worden.
De uitrusting was zeer bijzonder. De eerste divisies arriveerden in de tropen niet alleen met wapentuig, maar hadden ook sneeuwkettingen en blikken antivries in de bagage.
Door de Indonesiërs werden de soldaten van de Zeven December-divisie aangeduid met een koosnaam: 'de sinterklazen kompanie'. Militairen van de later gezonden Palmboom-diivisie kregen de bijnaam 'de bloemkolen'. Dat sloeg op het embleem, het Palmboomblad van J. P. Coen. Het leger moest ervoor zorgen dat 'tropisch Nederland' zich weer voegen zou. Of zoals KVP-voorman Romme bij een eerdere gelegenheid opgemerkt had: "Aan tradities moet men niet raken waar dit niet strikt nodig is." 7
In die tradities paste onder andere het 'zegenen' van de wapens, in dit geval van de dragers ervan. De bisschop van Roermond droeg in oktober 1946 in de kazerne in Maastricht een mis op voor een naar Indonesië vertrekkend bataljon. De mannen werden bemoedigend toegesproken en alle succes toegewenst. Een half jaar later deed kardinaal De Jong hetzelfde. Bij het vertrek van dienstplichtigen, in aanwezigheid van minister-president Beel, droeg hij een mis op in zijn eigen kerk.

Hij sprak daarbij niet over het standpunt van zijn Indonesische collega, bisschop Sugyapranata van Semarang, die in 1945 ondubbelzinnig had gekozen voor de Republiek en die er al eerder op gewezen had dat eeuwen koloniaal beheer, welke naam daarvoor ook gebruikt werd, de inwoners niet verder had gebracht.

De ethische politiek

"De inlander moet eenvoudig onderwijs krijgen, een beetje lezen, een beetje rekenen, zodat hij z'n schulden op kan schrijven", zei gouverneur- generaal Van Heutsz in 1906 bij de oprichting van de desa-schooltjes.
Er was besloten tot een andere aanpak, de zogeheten ethische politiek, die volgde op het Cultuurstelsel en het gevolg was van een zich veranderende wereld.

Multatuli had z'n Max Havelaar, "daar ligt een roofstaat aan de zee tussen Oostfriesland en de Schelde", geschreven. De internationale arbeidersbeweging had de Eerste Mei tot strijddag uitgeroepen voor de acht-urige werkdag. In Nederland was Domela Nieuwenhuis in de Kamer gekozen en zei in de debatten aldaar dat de militairen niet alleen uit Atjeh dienden te verdwijnen, maar uit heel Indië.
De industriële expansie van het westen had tot gevolg dat gebiedsbezit noodzakelijk werd om grondstoffen te krijgen en te hebben voor de afzet van industrieproducten. Het imperialisme deed zijn intrede. Ook de Indische Archipel ontkwam er niet aan. De naam van Van Heutsz is met de onderwerping van Indonesië onverbrekelijk verbonden. KNIL-generaal Kiës schreef in 1936: "Wanneer ergens een nieuwe gedachte in de geest klaar is en een leider nodig, verschijnt als het ware vanzelf de man, die de uitvoerder zal worden. Bij ons daarginder was dat Van Heutsz." 8
De 'nieuwe gedachte daarginder' hield in dat het Nederlands gezag ook daar gevestigd moest worden waar het tevoren maar in schijn aanwezig was geweest. Laconiek constateerde Kiës dan ook dat er vele 'expedities' nodig waren om de buitengewesten van de Pax Neerlandia te voorzien en dat het KNIL ook "heel wat weerstand daartegen te breken had".
En dat alles was nodig om het door god opgelegde beschavingswerk te kunnen volbrengen onder 'oosterlingen die volslagen latent berusten in wat Allah voor hen had beschikt'. Vóór 1900 waren de volkeren en stammen daarginder door ons geregeerd door ze te besturen en te beheren, na 1900 zou dat veranderen in beheren en opvoeden.

In het moederland was een delicate term voor de vele veroveringsoorlogen bedacht, men sprak van 'militaire expedities'.
De beschaving, die de 'inlander' gebracht moest worden, kwam zodoende uit de loop van een geweer. In dit geval was daarvoor het in 1895 door de Oostenrijker Mannlicher uitgevonden repeteergeweer nodig, dat de bijzondere eigenschap bezat dat het vijf schoten kon afvuren zonder tussentijds herladen.
In Nederland ging de nationale wapenindustrie, die van Delft overgebracht was naar Zaandam, op volle toeren draaien. De burgerij van Nederland had er ook deel aan. En last van. Alle notenbomen werden gevorderd, omdat daarvan geweerkolven gemaakt moesten worden. Later moesten ook de platanen eraan geloven. Een dame in Zeist heeft in die tijd nog een protestbrief geschreven naar het Ministerie van Oorlog. Ze kreeg een briefje terug: "Ik heb de eer te verklaren, dat ik uw plataan zal sparen." De auteur van het rijm was de toenmalige
minister van Oorlog, jonkheer De Jonge, die later tot gouverneur-generaal van Nederlands-Indië werd benoemd.
Bij de eeuwwisseling had de Zaandamse Artillerie Inrichtingen zelfs met die gespaarde plataan een jaarproductie van tienduizend, in licentie gefabriceerde, M-95 geweren.

Men was dus klaar voor de alom geprezen Ethische Politiek.
De 'inlander' zou ook z'n deel krijgen van de nieuwe, moderne tijd. "Men zou de inlanders gaan verheffen, maar daartoe moesten zij eerst worden onderworpen." 9
Sumatra, Borneo, Celebes, de Molukken en de Kleine Soenda-eilanden werden dus onderworpen. Het eiland Bali viel die westerse beschaving in 1906 ten deel. Bij de verovering werden volgens het officiële regeringsrapport 'vele verliezen geleden aan beide zijden'. Aan Nederlandse kant kwamen één Europese sergeant en drie Europese fuseliers om. De verliezen onder de bevolking van Bali konden slechts geschat worden, van zeshonderd tot tweeduizend slachtoffers...

Wapens, gasmasker, onderhoudsgereedschap
De uitrusting van een doorsnee KNIL-soldaat; a: Geweer M'95
 

In een in 1962 in Indonesië uitgegeven ooggetuigenverslag wordt de ongelijke strijd door een bejaarde Balinese beschreven. "Die morgen hadden de leden van de gevechtsgroep tijdens een plechtigheid hun zielen al geheiligd en nu waren ze in het wit gekleed, klaar om krissen en speren te ontvangen. Sommige hooggeplaatsten ontvingen uit handen van de vorst zelf een heilige kris. Daarna werden gouden munten onder de mensen verdeeld. Het nut van die munten was dat ze straks naar 'meneer Witoog' konden worden geworpen, vooraf 'gekruid' met Balinese gebeden. Sommigen hielden elkaars handen vast zoals bij een adat-processie. Veel kinderen en baby's werden door hun moeder meegenomen." 10
De oorlogsbuit van Bali werd toegevoegd aan de collecties die al aanwezig waren in het Rijksmuseum van Volkenkunde in Leiden. Krissen, juwelen, kostbare textiel en zilveren voorwerpen.
Tijdens de strijd om onafhankelijkheid na de Tweede Wereldoorlog zal Bali opnieuw kennismaken met Nederlandse inhaligheid.

KNlL-generaal Kiës constateert later spijtig dat als gevolg van de Chinese revolutie van 1911 bij de "latente oosterling het begrip doorbreekt dat men toch ook een mens is met menselijke krachten, kunde en behoeften, dat het slaafse berusten van vroeger om zo te zeggen werd afgeworpen."
De eerste tekenen van het nationalisme werden juist in de 'ethische tijd' merkbaar. Enkele jaren later moesten Aziatische troepen naar Europese slagvelden worden overgebracht om daar aanschouwelijk te worden onderwezen in de theorie van het overwicht van het Westen over het Oosten. De zeer landelijke rust van 'onze oost' behoorde voortaan voorgoed tot het verleden, schreef Colijn in 1922. Maar hij voegde er optimistisch aan toe dat "ons gezag daar even hecht is als de Mont Blanc in de Alpen." 11


Noten

1 J.J.P. de Jong, Diplomatie of strijd, Meppel 1988. (terug)
2 G. van der Halm, Zeeland, 1940-1945, deel 2 Amsterdam 1989. (terug)
3 J. Bank, De katholieken en de Indonesische revolutie, Baarn 1983. (terug)
4 H. Gortzak, Politiek en Cultuur, Amsterdam 1946. (terug)
5 B. Dankbaar, Soldatenverzet, doctoraalscriptie, Amsterdam 1971. (terug)
6 H.A. Hanswijck de Jonge, Vijf jaar troepen varen, Den Haag 1979. (terug)
7 J. Hoek, Herstel en vernieuwing, Alphen aan den Rijn 1979. (terug)
8 Ch. Kiës, Onze rechten daarginder, Amsterdam 1936. (terug)
9 E. Vanvugt, Het dubbele gezicht van de koloniaal, Haarlem 1988. (terug)
10 Idem. (terug)
11 H. Colijn, Koloniale vraagstukken van heden en morgen, Amsterdam 1928. (terug)