Waarin een klein land 'groot' kan zijn
Geen amnestie voor weigeraars
Tussen 1946 en 1949 zijn 120.000 militairen naar Indonesië
gezonden. Maar er waren tot op de laatste dag nog steeds dienstplichtigen
die weigerden op de boot te stappen. Met de piek bij de eerste 'politionele
actie' van 1946 daalt het aantal ingediende requesten voor vrijstelling
geleidelijk. Wanneer in december 1948 de tweede politionele actie plaats
heeft, zijn er weer dienstplichtigen die weigeren mee te doen. Tegelijkertijd
is er ook weer een groeiend aantal rekruten dat een beroep doet op de dienstweigeringswet.
Was dat in 1948 gemiddeld 24 per maand, in januari 1949 loopt dat op tot
40 requesten.
Eind November 1949 doet W. Schuurmans Stekhoven een beroep op de Krijgsraad
om amnestie te verlenen. De aan vele dienstweigeraars toegevoegde raadsman
vindt het hoogst ongewenst dat Nederland nog jarenlang enige honderden
'onvindbaren, rechtelozen, opgejaagden en toekomstlozen' telt.
"Het is maatschappelijk ongewenst dat de 1500 jaar - vijftien eeuwen
- straf die aan Indonesië-weigeraars zijn opgelegd ook geheel uitgezeten
moeten worden. Daarbij zij speciaal een lans gebroken voor de getrouwde
deserteurs, wier gezinnen aan de steun zijn gekomen en voor de talloze
jongens, die zich opofferden terwille van zieke of oude moeder of vader.
In tijd van nood kon de overheid daarvoor niet wijken, nu die nood is geweken,
moge wrekende gerechtigheid plaats maken voor meer inzicht in de achtergrond
dezer ontelbare levensdrama's." 1
Het appèl is tevergeefs. Aan 'wrekende gerechtigheid' heeft de
regering Drees geen boodschap als het gaat om dienstweigeraars. Bijna tweederde
is berecht. Velen zitten in eigen land nog ondergedoken of zijn het land
ontvlucht, hebben elders een bestaan.
Eerst de regering Beel en daarna die van Drees gaven prioriteit aan
de opsporing van ondergedoken Indonesië-weigeraars. De toenmalige
auditeur-militair van de Krijgsraad te Velde, J.P. van Erk, wees daar
later op. Hij stelde vast dat zowel de Britse als de Amerikaanse militaire
justitie in 1918 en in 1945 niet in staat waren geweest hun deserteurs
te berechten.
In Nederland lag dat heel anders.
"Toen de laatste boot met dienstplichtigen uit Indië terugkwam
waren de deserteurs praktisch tot op de laatste man berecht. Hulde daarvoor
aan de advocaten, de rechterlijke ambtenaren en de magistratuur. Zij zorgden
na 1945 voor de gedegenste en snelste strafrechtspraak die ons land ooit
heeft gekend." 2
Overigens gaat de opsporing ook na aankomst van die 'laatste boot' gewoon
door... Moet volgens de regering doorgaan, omdat op Nieuw Guinea, het tegenwoordige
West-Irian, nog 'orde en rust' gebracht moet worden.
In de Tweede Kamer komt de amnestie in 1951 nog aan de orde. Het kamerlid
B. Stokvis (CPN) vraagt de minister van Justitie of het juist is
dat aan afpersers, inbrekers en politieke delinquenten wel voorwaardelijke
invrijheidsstelling wordt verleend, terwijl dat aan dienstweigeraars principieel
onthouden wordt. Stokvis oordeelt daarbij dat de betreffende ministeries
- die van Oorlog en Justitie - welbewust 'tweeërlei weegsteen hebben
aangewend' en 'het recht hebben gebogen'. Als motief om de Indonesië-weigeraars
geen voorwaardelijke invrijheidsstelling te geven gold namelijk dat de
Indië-deserteur geen blijk gaf spijt te hebben.
"Hebben de voorwaardelijk in vrijheid gestelde politieke delinquenten-
NSB-ers en SS-ers dan wel blijk gegeven van een gewijzigde mentaliteit. Elk kind
in Nederland weet beter."
 |
'Het gratiebeleid' - tekening Lex Jagtenberg, dagblad De Waarheid, mei 1951 |
Noten
1 |
Tweede Nota betreffende de berechting van de (resterende) Indië-deserteurs,
Rotterdam 1949.
(terug)
|
2 |
K. Bals en M. Gerritsen, De Indonesië-weigeraars, Amsterdam 1989.
(terug)
|
|