Die grote boerderij aan de Noordzee
Indië verloren, rampspoed geboren
Onder de leus "Indië verloren, rampspoed geboren"
werd door de regeringen Beel en Drees een koloniale oorlog gevoerd tegen
een volk dat na eeuwen overheersing baas in eigen land wilde zijn.
Volgens sommigen was behoud van de kolonie nodig vanwege de status.
Nederland zonder Indië zou degraderen, niet meer zijn dan een grote
boerderij aan de Noordzee, in de rij der volkeren op een lijn gesteld worden
met het onaanzienlijke Denemarken. Anderen waren van mening dat de wereldberoemde
kwaliteit van de Deli-tabak catastrofaal zou dalen, wanneer de plantages
de bekwame leiding van de Hollanders zouden ontberen. Een angstaanjagend
idee. Tenslotte bracht een dekblad voor een dure sigaar al meer op dan
het loon van een inlandse plukster na een hele dag werken.
Over mijn lijk moeten toenmalige, wel of niet Willem Twee rokende,
bewindslieden gedacht hebben.
Het werd andermans lijk.
Meer dan 6.150 Nederlandse militairen verloren het leven in de periode
1946-1949. 1
Gesneuveld, gestorven door tropische ziekten, of later, in Nederland,
nog bezweken aan de opgelopen verwondingen.
Aan 'vijandelijke kant' waren de verliezen aanmerkelijk hoger. Volgens
een schatting hebben tussen de 100.000 en 150.000 Indonesiërs hun
leven verloren in die 'politionele actie van strikt beperkt karakter'.
Het militaire ingrijpen moest ervoor zorgen dat de fabrieken, rijstvelden,
plantages en olievelden weer in Nederlandse handen kwamen. Of zoals een
dienstplichtig soldaat het bij terugkomst zei: "We moesten erheen voor
de thee, de suiker en de olie."
Er waren er die NIET gingen.
Het aantal dienstweigeraars in de jaren 1946-1949 is voor Nederlandse
begrippen ongekend hoog geweest.
Oorspronkelijk weigerden tienduizenden soldaten aan een koloniale oorlog
deel te nemen. Door talrijke vormen van intimidatie liep dit aantal echter
snel terug. Intimidatie, zowel binnen als buiten het leger.
Zo was het geen uitzondering soldaten die te kennen hadden gegeven
niet naar Indonesië te willen, voor te houden dat ze dan de kans liepen
de doodstraf te krijgen, 'omdat Nederland nog geen vredesverdrag met Duitsland
had.'
De rekruut die toch doorzette en onderdook, werd beschouwd als deserteur.
Hij riskeerde daarmee dan wel niet de doodstraf, maar kon rekenen op gevangenisstraf
als hij gepakt werd. Onder die Indonesië-weigeraars van het eerste
uur waren er ook die in de bezettingsjaren al ondergedoken hadden gezeten.
Na de bevrijding moesten zij zich opnieuw schuilhouden. Nu voor een overheid
die een loos gerucht maakte van de, op 7 december 1942 door koningin Wilhelmina
in een radiorede, beloofde zelfstandige status van Nederlands-lndië.
Want met de oproep aan militairen om 16.000 kilometer vanaf Lobith
voor het vaderland in het krijt te treden, ging gelijk de campagne van
start voor een collectief geheugenverlies. Deze voorlichtingscampagne had
succes. Was volgens Nipo-peilingen in 1946 nog 44 procent tegen een koloniale
oorlog, in de daarop volgende jaren was het aantal nee-zeggers aanmerkelijk
minder.
Desondanks bleven dienstplichtigen tot 1949 weigeren om naar Indonesië
te gaan. De maatregelen die de legerleiding nam om desertie tegen te gaan,
waren ook toen niet veranderd. Dat blijkt onder meer uit een interview
dat de commandant van legerplaats Steenwijk, overste Van Brakel,
in het laatste jaar van de oorlog in Indonesië - december 1949 - met
het ANP had:
"In augustus van dit jaar kreeg de overste bericht dat er bij het 432ste
bataljon infanterie in Steenwijk massale desertie dreigde. Dit bataljon
stond op het punt naar Indonesië te worden uitgezonden en men vreesde
dat vele dienstplichtigen niet van hun inschepingsverlof zouden terugkeren.
Om aan deze desertie het hoofd te kunnen bieden, werden in het geheim de
gemeente- en rijkspolitie en de Koninklijke Marechaussee van de vijf noordelijke
provincies ingeschakeld. Toen na afloop van het inschepingsverlof kwam
vast te staan, dat inderdaad vele militairen waren ondergedoken, ging de
gezamenlijke politiemacht dadelijk tot actie over. Binnen 48 uur waren
100 onderduikers gearresteerd. Al deze jongens werd zo op het gemoed gewerkt,
dat ze tenslotte toch naar Indonesië vertrokken." 2
Hoe groot de dwang is geweest dienstplichtigen uit te zenden, blijkt
uit een verslag van een soldaat die tot één van die laatst
vertrekkende brigades behoort. "Het is 25 maart 1949. De reis begint in
Oorschot, het doorgangskamp bij Eindhoven. Wij slapen niet veel, die laatste
nacht, daar is de emotie te groot voor. Reeds de avond voor het vertrek
wordt het kamp hermetisch afgesloten; op de hei patrouilleert de militaire
politie. Het stationsplein in Eindhoven is door tientallen politiemannen
afgezet. De lange trein die de troep moet vervoeren, staat al onder stoom.
Militaire politie in de gangpaden, rijkspolitie langs de rails tot Rotterdam
toe, dubbele politieposten op alle viaducten die we passeren - daar gaan
we. Tabeh Holland." 3
Gewetensbezwaarden
Voor de Indonesië-weigeraar golden andere regels dan voor diegenen
die op grond van geloof of overtuiging de wapenrok niet wilden dragen en
daartoe een request indienden. Wat de gewetensbezwaarden betreft, in de
jaren 1945 tot 1949 werden 1.909 verzoeken om vrijstelling van dienstplicht
ingediend. Dat aantal was veel hoger dan de legerleiding gewend was.
Zo merkt jonkheer Th. W. van den Bosch in De bestraffing
van principiële Dienstweigeraars op dat "dat hoge aantal requesten
'vrijwel geheel' samenhing met de uitzending van dienstplichtigen naar
Indonesië."
Slechts voor een klein deel van de gewetensbezwaarden werd het verzoek
ingewilligd geen dienstplicht te hoeven vervullen.
De commissie van onderzoek naar de echtheid van het gewetensbezwaar
had overigens niet meer dan een kwartier nodig om tot een, meestal negatieve,
uitspraak te komen. Daarbij werd het de man die een beroep deed op de Dienstweigeringswet,
vanaf het begin moeilijk gemaakt. Zo werd in september 1946 door de minister
van Oorlog het recht op vrijstelling van opkomst ingetrokken. Uit deze
maatregel vloeide voort dat de principiële dienstweigeraar zelfs tegen
z'n zin naar Indonesië gezonden kon worden. Een jaar later - september
1947 - werd daarom in Batavia een commissie gevormd die moest beoordelen
of het gewetensbezwaar wel of niet gegrond was. Op dat moment waren er
namelijk al tientallen requesten van dienstplichtigen die met de Zeven
December-divisie in Indonesië gearriveerd waren.
De Indonesië-weigeraars hebben in het algemeen geen beroep gedaan
op de mogelijkheid van 'vervangende dienstplicht'. Zij waren niet tegen
de dienstplicht, wel tegen de koloniale oorlog en wilden de consequenties
van hun op politieke motieven gebaseerde weigering evenmin uit de weg gaan.
De weigering om naar Indonesië te gaan, kwam trouwens niet uit
de lucht vallen. Vooral voor de eerste weigeraars - die van 1946 - hebben
de eigen ervaringen in de bezettingsjaren meegeteld. Zij wilden geen deel
hebben aan een oorlog die als doel had een ander volk te onderdrukken.
"Nederlandse soldaten, misleid door een regering van christenen, socialisten
en liberalen en in de valse waan van vaderlandsliefde, voerden een foute
oorlog. Weinigen hebben geweigerd daaraan mee te doen", schreef Journaille
in Het Parool van 18 augustus 1993. Op die 'weinigen' werd jacht gemaakt.
Noten
1 |
Stichting Dienstverlening Veteranen, maandblad oktober 1994.
(terug)
|
2 |
ANP-bericht, gepubliceerd in De Waarheid, 20 december 1949.
(terug)
|
3 |
A.P de Graaff, De heren worden bedankt, Franeker 1986.
(terug)
|
|