De oase van rust in een woelige wereld
Indonesia Raja, Merdeka
"Indië is een paard, bereden door een dief", schreef Multatuli in
de vorige eeuw. In 1945, twee dagen na de capitulatie van Japan,
werd de dief van het paard gegooid. De Republiek Indonesië werd uitgeroepen.
In het daarna gevormde Komitee Nasional zaten onder anderen Sjahrir en
Sjarifuddin, de nationalistische leiders die voor en tijdens de Japanse
bezetting een antifascistische houding hadden aangenomen.
Sjarifuddin was wegens zijn verzet door de Japanse bezetter tot de
doodstraf veroordeeld. Door tussenkomst van Sukarno werd het vonnis niet
voltrokken. "De gehele Indonesische pers schaarde zich achter de Republiek,
die Republiek ging ook voor eigen radio-uitzendingen zorgen en er vormden
zich strijdkrachten, vooral op Java." 1
In de havenstad Surabaya op Oost-Java werden op 1 oktober 1945 Japanse arsenalen bestormd, waarbij
een grote hoeveelheid wapens in Republikeinse handen viel. Vijf dagen erna
werd het Volks Veiligheidsleger opgericht, de TNI.
Op dat moment was Nederland al een paar maanden bevrijd. Formeel vielen
zowel Java als Sumatra onder gezag van Lord Mountbatten, de opperbevelhebber
van het Britse leger in Azië.
Andere delen van Indonesië werden bij Australië ingedeeld.
De Amerikaanse generaal MacArthur, die het bevel voerde in de Pacific,
had strikte orders uit Washington om de activiteiten in Indonesië
te beperken tot herovering van de oliewingebieden Tarakan en het op Borneo
gelegen Balikpapan, hetgeen nog voor de capitulatie van Japan - 15 augustus
- gebeurd was. Op die dag droeg MacArthur het commando over aan de Britse
Vice-Admiraal Mountbatten, dat betrof onder andere Indonesië.
Volgens Drees: "Omdat de Amerikanen voorzagen dat zich moeilijkheden
met de Indonesische nationalisten zouden gaan voordoen en daarin wensten
zij niet betrokken te worden." 2
Ver voor de Japanse capitulatie had het Amerikaanse State Department
al duidelijk gemaakt dat het rekening te houden had met anti-koloniale
stromingen in de Amerikaanse samenleving. Vooraanstaande intellectuelen
waren daarvan de pleitbezorgers. Eén van hen, C. McTurnan Kahin
van de Cornell University, speelde later ook een rol in de beweging tegen
de oorlog in Vietnam. Voor zijn steun aan de Republik Indonesia heeft hij
in de jaren zestig zelfs een hoge onderscheiding ontvangen van de Indonesische
regering. Ironie van het lot was wel dat de onderscheiding hem opgespeld
werd door generaal Suharto, die met hulp van de Amerikaanse CIA na 1965
zijn generaalsbewind kon vestigen. Honderdduizenden mensen werden toen
vermoord of naar concentratiekampen gezonden.
De antikoloniale opvatting in de VS was in feite al verwoord door president
Roosevelt in het Atlantisch Handvest. Daarin stond dat alle volkeren recht
hadden de door hen gewenste regeringsvorm te kiezen. December 1942 liet
koningin Wilhelmina zich min of meer in gelijke trant uit. In 1945 was
er een invloedrijke groep in de VS die de wens tot zelfbeschikking van
de Republik Indonesia steunde.
W. Drees, die bij de samenstelling van het eerste na-oorlogse
kabinet betrokken was, zou het Amerikaanse standpunt in zijn memoires badinerend
betitelen als "abstract antikolonialisme dat geen rekening hield met de
concrete situatie." Drees verklaarde subtiel dat de opstelling van Washington
tevens ingegeven werd "door de overweging dat Indonesië - door zijn
grootte, zijn ligging, zijn grondstoffenrijkdom, veel belangrijker is dan
Nederland" en dat de leiders daarvan dus wel te vriend moesten worden gehouden.
Hij voegde eraan toe dat de Amerikaanse politiek ook voortvloeide uit
anticommunistische overwegingen. Een onafhankelijk Indonesië zou
men niet in de armen van de Sovjet-Unie willen drijven. Daarbij zou het
risico uiteraard klein zijn dat Nederland het bondgenootschap met Amerika
zou opzeggen.
De voormalig vicevoorzitter van de Indische Volksraad - het 'parlement'
in de kolonie - J.W. Meijer Ranneft, kaatste de Amerikaanse softbal met
minder scrupules terug. Waar bemoeiden de Amerikanen zich mee, in het Amerikaanse
Huis van Afgevaardigden zat niet eens een "neger"...
Volgens dezelfde voormalige hoge bestuursambtenaar was Indië niet
alleen "een oase van rust in een woelige wereld", maar kon "het de toets
der vergelijking met andere, al dan niet vrije, tropische landen glansrijk
doorstaan." 3
In de praktijk van alledag bewezen de VS dat ze op dat moment zeker
niet van plan waren op twee paarden tegelijk te wedden.
"In oktober 1945 krijgt het kabinet Schermerhorn dan ook te horen dat
alle lease-lend tekens verwijderd moesten worden van Amerikaanse auto's
en vrachtwagens, die in Indië werden of zouden worden gebruikt, dat
de op de Filipijnen geconcentreerde bevrijde Nederlandse en Nederlands-Indische
krijgsgevangenen hun uit Amerikaanse voorraden geleverde wapens moesten
teruggeven en dat de verkoop van een grote partij, op Australisch Nieuw
Guinea liggende Amerikaanse wapens (ca. 25.000 karabijnen met de daarbij
behorende munitie) niet zou doorgaan", aldus L. de Jong in Het Koninkrijk
der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog.
Intussen was het Nederlandse kabinet wel akkoord gegaan met een naamsverandering
van de kolonie. Voortaan zou men niet meer spreken van Nederlandsch-Indië,
maar van Indonesië...
Een meerderheid in de Tweede Kamer bleef evenwel van mening dat de
Republiek diende te verdwijnen en dat het Nederlands gezag in de kolonie
hersteld moest worden. Terwijl Batavia al herdoopt was in Jakarta, werd
er in de eerste Troonrede na de oorlog nog over een Nederlands Gemenebest
gesproken waar een door het 'moederland' aangestelde gouverneur-generaal
de dienst zou uitmaken. In dit geval was dat luitenant-gouverneur-generaal
H. van Mook.
Overigens hadden al ver voor de Tweede Wereldoorlog - in 1933 - inlandse
bestuursambtenaren de wens geuit de benaming 'inlander' te veranderen in
Indonesiër. Het verzoek werd destijds door het koloniale bestuur afgewezen.
Inwoners van de Filipijnen, Madagaskar, Malakka en anderen zouden dan
ook aanspraak kunnen maken op die naam... De toenmalige hoogste gezagdrager
- jonkheer De Jonge - besliste dat honorering van dat verzoek onder geen
enkele omstandigheid gedoogd zou worden.
De VS gaven geen gelegenheid tot enig misverstand: van bondgenoot Nederland
wordt niets meer of minder verwacht dan dat er onderhandeld wordt met de
leiders van de Republiek. Maar de minister van Overzeesche Gebiedsdelen,
J.H.A. Logemann, antwoordt dat het "zowel onvruchtbaar als onwaardig"
zou zijn om met Sukarno te praten. De Republiek was een Japans maaksel
en Sukarno een collaborateur. Een meerderheid van de Kamer - uitgezonderd
de fractie van de CPN - beloonde de bewindsman voor de ferme taal met demonstratief
applaus. Het volgde op een gevoelig slot van de rede waarin de minister,
die 'Indië' goed kende, "de verzekering gaf dat Nederland in zich
de kracht voel de om orde, veiligheid en welvaart te herstellen en Indië
te doen ervaren, dat het een zegen was om deel uit de maken van het Koninkrijk
der Nederlanden." 4
Die roofzieke compagnie
Die 'zegen' van het Nederlands opperbestuur had in 1945 al bijna 350
jaar geduurd.
Het was in 1619 begonnen met Jan Pieterszoon Coen - in 1936 door Hendrik
Colijn herdacht als de man "die ginder iets groots heeft verricht" - die
Batavia stichtte, nadat hij het toen bestaande Jakatra eerst verwoest had.
Onder het bewind van Coen - en zijn opvolgers - werden volkeren die
het waagden zich te verzetten tegen westerse indringers, uitgemoord of
gedeporteerd. Zo verging het bijvoorbeeld ook de inwoners van Banda. Het
eiland werd in 1621 in bezit genomen door de Verenigde Oostindische Compagnie.
Een jaar erna kon Jan Pieterszoon Coen, die het blad van de palmboom als
persoonlijk embleem koos, aan de aandeelhouders van de VOC in Amsterdam
melden dat de inwoners van het eiland "meest alle door de oorlog, armoede
en gebrek zijn vergaan, dat er zeer weinig ontkomen zijn en dat het land
nu met ander volk gepeupleerd diende te worden." 5
De term 'etnische zuivering' werd nog niet gebruikt.
Banda werd na dit verzoek voorzien van haastig aangevoerde blanke kolonisten
uit Europa. Zoals de 'bedienaar des Goddelijken Woords', de predikant Valentyn,
het in die zeventiende eeuw beschreef "iemand die van soldaat vrijman was
geworden en geen duit in de wereld had, werd terstond perkenier." Hij werd
eigenaar van de geroofde grond, waarop nootmuskaat en foelie geteeld konden
worden.
Het was de Europese grondbezitters uiteraard toegestaan voor het werk
op de perken slaven uit Makassar in te voeren. "Ze hebben er nu al over
de 1400 gebracht en zij halen er nog meer. De andere slaven komen van Nova
Guinea of van Timor", vult de schrijvende predikant nog aan. Over de bezitters
van de nootmuskaat- en foelie-perken merkt hij op "dat zij allen goed Duits
spreken, zodat zij des zondags in de kerk de psalmen in die taal gewoon
zijn te zingen."
Een journaal van een uit Duitsland afkomstige meneer, Herr Wurffbain,
beschreef de situatie op het eiland als "een kolonie waar de straf- en
scherprechters handenvol werk hadden", maar "waar de algemene welvaart
voor de westerse inwoners, toen alreeds een aanmerkelijke hoogte had bereikt."
6 Volgens hetzelfde journaal kon in vijf jaar
naar Batavia gezonden worden
"3.097.109 pond muskaatnoten en 890.754 pond foelie, die in Holland en
Zeeland met vijftig kapitalen winst verkocht werden. Productiekosten zeven
cent, marktprijs f. 3,25 per pond."
Het uit Nederlanders bestaande 'Indische bestuur' kon enkele jaren na
de 'overname' van Banda aan de bewindvoerders van de VOC in Nederland dan
ook tevreden melden dat het "met uedeles waardepand Banda - geprezen zij
de Albestierder - nog steeds naar wens ging."
Niet naar wens vonden de tegelijk met de militairen ook door de VOC
uitgezonden predikanten hun traktement. Zij beklaagden zich er bij de Hollandse
Synode over dat de hun toebedeelde daalders onvoldoende waren om op een
ordentelijke manier het godswoord uit de Heidelberger catechismus aan de
inboorlingen te brengen. Waren zij aangesteld als zendelingen in de woestijn
te leven, zich te voeden met sprinkhanen en wilde honing?
De Synode antwoordde geschokt en zuinig, "dat het voor de predikanten
in Indië niet voegde, bezorgd te zijn voor de dag van morgen."
7
"Tot lof van de Compagnie moet gezegd worden dat in haar oudste octrooien
over het verspreiden van de gereformeerde godsdienst met geen woord gesproken
wordt. Eerst later, toen de VOC winsten ging afwerpen, is in Nederland
de overtuiging ontwaakt, dat men, in ruil voor producten ten behoeve van
de Europese markt, aan de volkeren van Azië het evangelie behoorde
te brengen. Welk een hersenschim. Want voor zover die volkeren het christendom
begrijpen konden, was het reeds aangenomen. En nu kwam, met de
nieuwe veroveraar, ook een nieuw christendom opdagen, zeer tot verbijstering
van de inlander. De Portugezen, beweerden de Hollanders, waren domme Roomsen,
afgodendienaren en er bestond geen andere ware christelijke religie dan
die van Calvijn. Aan de volkeren in de archipel kon het christendom niets
brengen wat zij, onder een of andere vorm, niet sedert lang bezaten", aldus
de negentiende eeuwse criticus Busken Huet.
Maar de zendelingen bleven komen en gaan, bleven zoeken naar gras in
rotsen. Ook in Duitsland werden evangelisten gezocht en aangemonsterd.
Eén zo'n in Nederland logerende Duitse hulppredikant verneemt tot
grote ergernis dat er in de wereld een land scheen te bestaan waar het
nooit winter werd. Die mededeling kon hij op grond van de bijbel, die toch
van een geregelde wisseling van seizoenen spreekt, niet aanvaarden, waarna
hij besluit zelf te kijken of het waar is wat de Hollanders hem voorhouden.
Hoewel nog in de laatste jaren van de VOC niet minder dan 123 Oostinjevaarders
onder de vlag van de Compagnie voeren en de firma met een personeelsbestand
van 25.000 mensen de grootste werkgever van Nederland was, ging 'de eerste
maatschappij op aandelen in de wereld' uiteindelijk te gronde.
De lijfspreuk van de VOC "Navigare necesse est, vivere non necesse
est", die er vrij vertaald op neerkomt dat 'handel drijven belangrijker
is dan het leven zelf', bleek niet meer te voldoen.
In 1799 werd de lucratieve onderneming met belangen van de Kaap tot
Japan door de Bataafse Republiek overgenomen. En met haar de schuld, die
door wanbeheer tot 134 miljoen gulden was opgelopen. In 1799 werd, zoals
Busken Huet het schreef "die roofzieke compagnie, die niets anders beoogde
dan zich ten koste van weerlozen te verrijken", ontbonden.
Voor de inwoners van de Indische Archipel veranderde daardoor echter
niet veel.
Na een Engels tussenbestuur - het gevolg van oorlogen tussen de westerse
mogendheden - werd rond 1830 het 'cultuur-stelsel' ingevoerd. De bevolking
werd gedwongen 20 procent van de grond te bebouwen met gewassen die door
het Gouvernement waren vastgesteld. In werkelijkheid moest de bevolking
veel meer afstaan.
"Het was in de bloeitijd van de in 1824 opgerichte Nederlandse Handelmaatschappij
en de zeer grote staatsschuld werd uit die opbrengsten betaald. In veertig
jaar werd zo voor ruim 800 miljoen gulden uit Indië weggesleept, een
bedrag dat nu vele miljarden zou zijn. Van dit geld werd onder meer het
spoorwegnet in Nederland aangelegd en ook de veldtocht tegen de Belgen
werd ermee gefinancierd: hier spoorwegen, daar uitputting en hongersnood."
8
De door Koning Willem de Eerste opgerichte Nederlandse Handelmaatschappij
speelde hierin een grote rol "om het Nederlandse volk van de voordelen
te verzekeren waarop het door rang en ligging aanspraak had."
9
Noten
1 |
L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog,
deel 12, Den Haag 1988.
(terug)
|
2 |
W. Drees, Zestig jaar levenservaring, Amsterdam 1962.
(terug)
|
3 |
J.W. Meijer Ranneft, De weg voor Indië, Amsterdam 1945.
(terug)
|
4 |
J. Bank, De katholieken en de Indonesische revolutie, Baarn 1983.
(terug)
|
5 |
C. Busken Huet, Litterarische Fantasien en Kritieken, Haarlem 1912.
(terug)
|
6 |
Idem.
(terug)
|
7 |
Idem.
(terug)
|
8 |
Indonesië Werkgroep, Terug van Weggeweest, Leiden 1978.
(terug)
|
9 |
C. Busken Huet, Litterarische Fantasien en Kritieken, Haarlem 1912.
(terug)
|
|