welkom
boeken
inhoud
Boek "Er waren er die NIET gingen"

Japan en Nederland 'vruchtbaar nabuurschap'

Indonesië bezet

Op 1 maart 1942 landden Japanse troepen op Java. Een week later werden de overgave-voorwaarden ondertekend. Het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger was in een week tijd verpletterd.
"Onze natie van zeventig miljoen zielen werd, nadat het eeuwenlang opgevoed was door de Hollanders, op 9 maart 1942 overgeleverd aan het Japanse militarisme." 1

Honderdduizend Nederlanders werden geïnterneerd, meer dan veertigduizend Nederlandse mannen als krijgsgevangenen weggevoerd. Dertienduizend 'Indische' Nederlanders maakten de bevrijding niet meer mee. Als gevolg van de Japanse bezetting kwamen vier miljoen Indonesiërs om. 2
De verandering van 'bestuur' maakte wel verschil voor de inlandse bevolking, de opvolgende heerser was geen westerling. Of zoals de in Indonesië werkende Japanner Nishimura het in een in 1985 door de NOS uitgezonden documentaire zei: "Geen enkele Indonesische partij was toen pro-Japans. Maar ze wilden desnoods met de duivel samenwerken om van de Hollanders af te komen."

"Tegenover de Japanner wordt de Indonesiër niet gehandicapt door een gevoel van minderwaardigheid", constateerde het in Nederland wonende SDAP-kamerlid L. Palar, toen hij in 1939 een bezoek bracht aan zijn geboorteland. 3 Hij doelde daarmee op de in de jaren dertig in Indië gevestigde Japanse winkelbedrijven waar goedkope - uit Japan geïmporteerde - waren verkocht werden. "De straatarme inheemse bevolking met haar centenhuishouding heeft ervan geprofiteerd", aldus Palar. Het voordeel heeft niet lang geduurd. Het koloniaal bestuur voerde importbeperkingen van goedkope Japanse levensmiddelen in.
De export van strategische grondstoffen naar Japan ging daarentegen gewoon door. In 1939 werd 570.000 ton aardolie aan Japan verkocht. Een jaar erna eiste Japan van het Indische gouvernement een verhoging van deze portie: Tokio had minstens een miljoen ton nodig. Ook voor bauxiet, de voor de vliegtuigindustrie uiterst belangrijke grondstof, had de bijzondere belangstelling van Japan.
Terwijl Nederland al bezet was, werden de Japanners door Batavia en Londen, waar het uitgeweken Nederlandse kabinet zetelde, op hun wenken bediend. Bauxiet, rubber en tin zouden zonder mankeren geleverd kunnen worden.
De bestelling van één miljoen ton olie kon niet meteen worden toegezegd, maar het komt echter mogelijk voor dat de Nederlands-Indische aardoliemaatschappijen de gevraagde hoeveelheden kunnen leveren." 4

De minister van Koloniën in het Londense kabinet, Welter, was trouwens van mening dat Japan 'positief' benaderd diende te worden.
Vanuit Londen schreef hij de Landvoogd dat er gestreefd moest worden naar 'goed en vruchtbaar nabuurschap'. Gerbrandy deed er meteen de suggestie bij een leerstoel Japanse taal en letterkunde in Batavia te vestigen en was verder van mening dat bij de uitgifte van mijnbouwconcessies aan Japan niet te moeilijk gedaan moest worden.
In dezelfde maand dat de as Berlijn-Rome-Tokio gevormd werd, september 1940, arriveerde de Japanse handelsdelegatie in Tandjung Priok. Ter verwelkoming stond een militair muziekkorps op de kade. Terwijl de Japanse delegatie de statietrap af daalde, brachten de blazers en pijpers van het KNIL het Japanse volkslied Kimigaye ten gehore. Met Van Mook werd daarna de erewacht van het KNIL geïnspecteerd. Toch werd door het koloniale bestuur wel rekening gehouden met een Japanse aanval. Zo werd de geplande Volkstelling van 1940 afgelast en de burgerij moest alle vuurwerk inleveren...
Bergbewoners, die honderden kilometers van de zee af woonden, kregen net als anderen een officieel schrijven waarin ze aangespoord werden het onmiddellijk te melden wanneer zij vijandelijke schepen zouden ontdekken...
De jaarlijkse parade op Koninginnedag 1941 moet er ook één van ongekende allure geweest zijn. Het journaal van de Nederlands Indische Radio Omroep (NIROM) gaf er destijds een enthousiast verslag van: "Auto's vol gemotoriseerde infanterie rijder voorbij in welhaast oneindige reeks. Het is het nieuwe leger, dat op alles overwinnende rupsbanden voorbij schuift. Het nieuwe leger, in al zijn mechanische kracht doch beheerst en bezield door de mens."
Het moet de luisteraar verheugd hebben. Maar later lekte uit dat de pantservoertuigen aan het eind van de paradeplaats achterlangs weer naar het beginpunt reden om zodoende opnieuw aan die 'schier eindeloze parade' deel te nemen.
Verder werd het toezicht op politieke bijeenkomsten verscherpt.
Na 10 mei 1940 waren al rechtse nationalisten, die ervan verdacht werden pro-Japans te zijn, opgepakt. Ook vooraanstaande NSB-ers en Duitsers werden geïnterneerd. "Hoewel formele fascistische partijen niet tot ontwikkeling kwamen, bleek de verholen sympathie van menig koloniaal voor de fascistische gedachte uit de financiële steun, die de NSB in deze jaren vanuit Indië ontving", schreef een ex-inlichtingenofficier. 5
Tijdens de propagandatocht die Mussert in 1935 in Nederlands-Indië maakte, werd hij tot tweemaal toe ontvangen door de toenmalige hoogste gezagdrager, gouverneur-generaal De Jonge.
Voor het uitbreken van de oorlog heeft de Indonesische nationalistische beweging nog pogingen gedaan tot een eensgezinde verdedigingstactiek te komen, daartoe een door het volk gekozen parlement te kiezen ter vervanging van de zo door Europeanen gedomineerde Volksraad.

Het koloniale bestuur voelde niets voor deze vorm van democratisering. Het was al eerder gezegd 'bruintjes kunnen niet zelf regeren'.
Ook het voorstel voor een algemene dienstplicht, zoals dat in 1940 door tweehonderd Indonesische organisaties werd voorgesteld, werd afgewezen.
"Het bezit van wapens betekende immers macht en wie garandeerde dat de bewapende massa's niet eerder naar nationalistische voormannen dan naar hun officieren zouden luisteren? Het was met beroepsmensen al oppassen geblazen! De muiterij op het oorlogsschip de Zeven Provinciën in 1933, waar niet alleen Nederlandse, maar ook en vooral Indonesische schepelingen zich met de wapenen in de hand tegen hun Nederlandse officieren hadden gekeerd, maande in dit opzicht tot voorzichtigheid." 6
De enige les die het koloniale bestuur uit die gebeurtenis getrokken had, was dat het aantal Indonesische schepelingen na de opstand teruggebracht werd van 52 naar 33 procent. Bij aanneming van nieuw personeel werd speciaal gelet op mentaliteit en politieke gezindheid en de officiersopleiding werd gesloten voor 'inlanders'.
In de Volksraad werden opnieuw moties ingediend, waarin gevraagd werd het oude percentage te herstellen en kaderfuncties voor 'jongelieden van inheemse landsaard' open te stellen. Tenslotte waren in 1940 en 1941 al 'inlandse' burgemeesters geïnstalleerd op Java, in Buitenzorg en Madiun.

De Japanse inval bleef uiteraard niet uit. In februari 1942 bezette Japan grote delen van de Nederlandse kolonie. In maart viel Java.
De troepenverplaatsingen van het Japanse zestiende leger, dat op Java's westpunt was geland, verliepen verbazend vlug.
De inlandse bevolking moest, voor zover ze in het bezit was van een fiets, deze inleveren en het gemotoriseerde deel van het Japanse leger kon snel doorstoten dank zij de uit Nederlands-Indië afkomstige brandstof.
In Batavia werd het standbeeld van J.P. Coen neergehaald. Sukarno, die tot dan geïnterneerd was, werd door de Japanners bevrijd en naar Batavia teruggebracht.

Volgens de nationalist R. Abdulgani was er sprake van een grootscheepse Japanse verlakkerij. "De Japanse bezetters kwamen met rood-witte vlaggen. Eén is hun rood-witte vlag, rooie bol in het midden en wit er omheen, en de andere vlag is van ons, rood boven en wit beneden. En ze zeiden: 'Zelfde kleuren, zelfde broeders'. Sama Warna, sama Bangsa. En toen hebben ze beloofd ons de vrijheid te geven. Jullie mogen de vlaggen ophijsen. Jullie mogen het Indonesia Raya zingen, wat nooit mocht tijdens de Hollandse tijd. Maar toen ze na een week de zaak onder controle hadden, hebben ze gezegd: 'Vlaggen naar beneden en geen Indonesia Raya meer'. Dus die Japanners begonnen ons te koloniseren. En dat was een harde tijd voor ons." 7
Foto op het platteland met het gezicht naar de aarde
Buigen voor de Japanse bezetter
 

Voor de bevolking bracht de Japanse tijd geen verbetering. Zij werd gedwongen voedsel te produceren voor het bezettingsleger, haar trekvee werd in beslag genomen. De mannen werden gedwongen dwangarbeid te verrichten bij de aanleg van strategische punten als vliegvelden of spoorwegen. Zoals dat bijvoorbeeld het geval was bij de aanleg van de Birma-spoorweg, waarbij ook duizenden Nederlanders het leven verloren. "Naast elke Nederlander die bij de Birma-spoorweg omkwam liggen twintig Indonesiërs. Het grootste project dat de Japanners op Sumatra lieten uitvoeren, een 220 kilometer lange spoorlijn die dwars door de bergen, oerwouden en moerassen moest worden aangelegd, eiste de levens van 700 geallieerde krijgsgevangenen en 10.000 Indonesische dwangarbeiders, ofwel 50 doden per kilometer." 8
In de in 1985 uitgezonden documentaire "Ons Indië voor de Indonesiërs" verklaarde de Japanner Nishimura, de tweede man van het Japanse burgerbestuur op Java: "Grondstoffen waren belangrijk, mensen niet. Er woonden op Java 70 miljoen mensen, nu ja. Mensen waren minder belangrijk dan oorlog. Daarin dachten Japan en Nederland hetzelfde."

De naar Australië overgeplaatste politieke inlichtingendienst behoudt door middel van informanten nog wel contact met de kolonie. De latere generaal Spoor is hoofd van deze dienst. Medewerkers luisterden na het beëindigen van de Tweede Wereldoorlog de nationalistische radio van de Republik Indonesia af. Een aan de Nederlandse inlichtingendienst verbonden Britse officier vertelde later dat hij eens vreselijk tuk genomen was door een in Indonesië wonende Duitser. "De man kwam met het fantastische verhaal dat Sukarno verwekt was door Stalin bij een Indo-meisje."

Het KNIL en de kolere

Zoals gezegd, het KNIL werd in één week door de Japanse troepen uitgeschakeld. Hoewel de bescherming van de landsgrenzen van Nederlands-Indië toegewezen was aan het KNIL, was het vooral gericht op de 'binnenlandse vijand'.
In de Defensiegrondslag van 1928 was vastgelegd dat het KNIL als eerste taak had het gezag van Nederland te handhaven en onrust en verzet binnen de grenzen de kop in te drukken. De grondslag was zonder raadpleging van het Indische parlement, de Volksraad, opgesteld. Een verzoek om een debat was destijds door Den Haag zelfs nadrukkelijk geweigerd.

In 1830 opgericht als Nederlands-Indische Leger kreeg het honderd jaar later het predicaat Koninklijke. In de tijd ertussen had het 'kolonialenleger' een politionele taak. Toen de oorlog met Japan uitbrak, telde het slechts twintig Indonesiërs met een officiersrang. Een enkeling daarvan was opgeleid aan de KMA in Breda.
Vanaf het ontstaan van het koloniale leger stonden tegenover één uit Europa afkomstige militair drie 'inheemse', dat wil zeggen in de Archipel geronselde, soldaten. Het spreekt vanzelf dat de inheemse militair minder betaald kreeg dan z'n Europese collega. "Een uitzondering vormden de Ambonezen, onder wie men aanvankelijk ook Menadonezen, Sangirs en Talawers rekende. Hoewel zij lagere soldij kregen dan de Europeanen, ontvingen zij betere betaling dan de inheemsen van andere landsaard, die zonder onderscheid als inlanders werden aangeduid. Deze bevoorrechting hing samen met de grotere waarde die aan militaire kwaliteiten van deze bevolkingsgroepen werd toegekend." 9 Wel of geen grote waarde: tot 1910 lopen alle 'inlandse' soldaten tijdens expedities nog barrevoets.
Hoewel de uit Europa afkomstige fuselier wel schoenen bezat en per dag 1 deciliter jenever ontving, 'omdat toediening eener zekere hoeveelheid sterken drank den door gang der spijzen in het darmkanaal vertraagt en dus de man langer verzadigd blijft, hetwelk van belang is op lange marschen, waar de man lang zonder voedsel moet blijven', was zijn lot ook niet riant te noemen.

Via het Koloniaal Werfdepot Harderwijk, ook wel het 'riool van Europa' genoemd, werden de 'kolonialen' naar het wingewest verscheept. Ze werden vergezeld van grote aantallen legerartsen die malaria met kinine en syfilis met salvarsan moesten zien te genezen. Op aanraden van enkele van deze artsen werd later het privilege van de gratis borrel afgeschaft. Dat gebeurde een paar jaar voor de inheemse soldaten schoenen kregen. Het kan zijn dat de genereuze maatregel samenhing met de bezuiniging op de borrel, het kan ook een gevolg zijn van de voltooiing van geasfalteerde wegen.

Het koloniale leger trok van onlust naar onlust, van woeling naar ongeregeldheden, van verzet naar opstanden en vice versa. Van de eerste expeditie naar Bali in 1834 tot in onze eeuw, toen in 1926 communistische opstanden en boerenverzet op West-Java en Sumatra's westkust onderdrukt moesten worden. Met elkaar heeft het KNIL ongeveer veertig expedities met karabijn en klewang uitgevoerd.

Ik ben mijn leven moe,
ik ga naar Atjeh toe.
En met kruit en lood
schiet ik al die Atjenezen dood.

De Atjeh-oorlog, die gevoerd werd 'om orde, rust en veiligheid' te brengen en rond de eeuwwisseling al honderdmiljoen gulden had gekost, is het meest bekend geworden. De kosten ervan moesten overigens door de onderdrukte volkeren van de Archipel zelf opgebracht worden.
In de oorlog die veertig jaar duurde, sneuvelden aan de kant van het koloniale leger ruim tweeduizend Europese en inheemse militairen. Tienduizend verloren het leven door besmettelijke ziekten, waarvan cholera er een was. Door het KNIL is de uitdrukking 'de kolore' in Nederland bekend geworden. Meer dan twaalfduizend man raakten bij gevechten gewond. Volgens de toenmalige gouverneur-generaal Van Heutsz waren het 'offers die niet te vermijden waren om de grondslag te kunnen leggen tot verzachting van ruwe zeden en gebruiken.'
In de Tweede Kamer, waar zelfs de generaalszoon jonkheer De Stuers zich bij het protest van de socialist Van Kol aansloot, werd op 5 november 1905 door De Stuers opgemerkt dat in Atjeh "op het ogenblik allerwege doodgeschoten en doodgeslagen wordt (...) dat talrijke mensen, bij duizenden, de rust hebben gevonden van het graf en wij, de dum-dums gebruikers, die gewonden en gevangenen afmaken, die inlandse mannen en vrouwen pijnigen... en wij komen dus de ruwe zeden verzachten!" 10
Het aantal omgekomen Atjehers werd geschat op meer dan zeventigduizend. Daarbij moesten ook nog opgeteld worden de ettelijke tienduizenden omgekomen dwangarbeiders. De beschrijver van de geschiedenis van de Koninklijke oliemaatschappij, C. Gerretson, zou later opmerken dat de opening van Atjeh's oostkust voor de mijnbouw een belangrijke episode vormde in de geschiedenis van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot exploitatie van Petroleumbronnen in Nederlands-lndië. Tot nu toe is er trouwens nog steeds geen 'vredesverdrag' ondertekend tussen Atjeh en Nederland, het eiland in de Archipel dat door de Nederlandse kolonialisten kunstmatig bij Indonesië werd ingedeeld.

Vreemdelingenleger

Tussen 1855 en 1894 vertrokken uit het Koloniaal Werfdepot in Harderwijk 73.000 militairen naar Indië, onder wie 45.000 Nederlanders, verder Belgen, Duitsers, Zwitsers, Fransen, Turken, Ieren, Amerikanen, Portugezen, Grieken en Luxemburgers. Na 1900 begon het aanbod van vreemdelingen af te nemen. In 1916 was het percentage Europeanen gedaald tot beneden de 10. Toen zaten er slechts 800 vreemdelingen in het KNIL, onder wie 625 Duitsers, waaronder de broer van de bekende Duitse generaal Ludendorff. Hij werd ingezet bij de cavalerie." 11
De paarden van die cavalerie werden na 1930 uit Australië geïmporteerd. Zij bleken een hogere schacht te hebben dan de inheemse rassen en dus beter bestand tegen het vervoer van het nieuwere en zwaardere wapentuig. De geïmporteerde paarden - de Legerleiding scheen een voorkeur te hebben voor schimmels - werden pas ingezet toen de Atjeh-oorlog al voorbij was. In die oorlog gebruikte men gevangen genomen Atjehers ais dragers...

In de revue "de Jantjes" werd het door Louis Davids gezongen "Nou tabeh, dan, ik groet je, mijn mooi Amsterdam" overal bekend. Veel fuseliers werden door armoede gedwongen voor het koloniale leger te tekenen. Het handgeld - zeshonderd gulden - was de grote trekker.
Overigens veranderde er, eenmaal in 'Indië' aangekomen, niet veel voor degenen die tekenden. De militaire expert Vellinga vermeldt in Europeanen in het leger, het geval van een bataljon waar het niet meer mogelijk was met de Europese fuseliers uit te rukken. Zij hadden het eenvoudige middel ontdekt hun kleding te verkopen. Het verstrekken van nieuwe was nutteloos, omdat ook die meteen van de hand ging.

Tot 1938 bleef het KNIL in Nederland werven. In dat vooroorlogse crisisjaar meldden zich per maand nog duizend "vrijgezellen van 19 tot 30 jaar" aan. Het "eervol bestaan" en "het behoorlijk traktement" bleef voor veel steuntrekkers van de jaren dertig nochtans onbereikbaar. Na de lichamelijke keuring viel gemiddeld 70 procent af. 12


Noten

1 Politiek Manifest van de Republikeinse regering van Indonesië, 1 november 1945. (terug)
2 S. Kertapati, Sekitar proklamasi 17 augustus 1945, Djakarta 1957.
In NRC Handelsblad, 17 december 1985, geeft P. Schumacher alleen al voor Java het aantal van 2,5 miljoen mensen die tijdens de Japanse bezetting het leven lieten. (terug)
3 L.N. Palar, De Indonesische beweging en Japan, Socialisme en Democratie, 1939. (terug)
4 L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, Den Haag 1988. (terug)
5 P. Brijnen van Houten, Brandwacht in de coulissen, Houten 1988. (terug)
6 J. Drooglever, De val van Nederlands-lndië, Dieren 1982. (terug)
7 C. van Heekeren, Ons Indië voor de Indonesiërs, bewerkte tekst van NOS-documentaire, 1985. (terug)
8 R. Kousbroek, Het oostindisch kampsyndroom, Amsterdam 1988. (terug)
9 C.A. Heshusius en H.L. Zwitser, Het KNIL, een terugblik, Den Haag 1977. (terug)
10 V. de Stuers, rede Tweede kamer 5 november 1907, Handelingen 1907-1908. (terug)
11 C.A. Heshusius en H.L. Zwitser, Het KNIL, een terugblik, Den Haag 1977. (terug)
12 Idem. (terug)