Jan van Luyn was de oudste van drie broers toen hij op 6 januari
1944 opgeroepen werd voor de Arbeitseinsatz. Hij dook onderin z'n geboorteplaats
Utrecht. Z'n stamkaart en bonnen werden ingetrokken.
Twee jaar later moest hij weer onderduiken. Als dienstplichtig soldaat
was hij bij het Regiment Jagers ingedeeld dat eind 1946 naar Indonesië
vertrok.
Tot aan z'n arrestatie in 1950 woonde hij bij de ouders van het
meisje Aafje Oudes, met wie hij 44 jaar getrouwd is. Jan van Luyn kreeg
twee jaar en zes maanden gevangenisstraf.
Met Gij zult niet doden, was ik grootgebracht
"In 1945 vlak na de oorlog kreeg ik vijfhonderd textielpunten
voor een pak, maar we hadden de centen niet om dat pak te kopen. Die punten
heb ik dus weer van de hand gedaan. Toen ik in januari 1946 in dienst ging,
was het soldatenkloffie m'n eerste nette pakkie. Ik droeg het zelfs als
ik verlof had.
Ik was gelegerd in de kazerne in Ede. Ik had een rijbewijs
en was chauffeur-instructeur. Ik reed op zo'n grote legertruck van kazerne
naar kazerne, het hele land door. Het was best een mooie tijd, maar er
kwam een eind aan. Mijn ploeg werd ingedeeld bij een divisie die naar Indonesië
moest. Toen wist ik al dat ik niet zou gaan.
We kregen inschepingsverlof, maar ik werd eerst nog bij de commandant
ontboden. Ik had m'n tropenspul, korte broeken, witte hoedjes en zo, nooit
bij de foerier opgehaald. De commandant vroeg of ik soms van plan was te
weigeren. Ik zei dat dat voor mij een weet was en voor hem een vraag, maar
ik was wel zo wijs hem het achterste van m'n tong niet te laten zien. De
meeste jongens waren op dat moment de kazernepoort al uit en ik had maar
één wens op dat moment, een verlofpasje.
Als ik zeg dat ik niet terugkom, houden ze me vast, dacht ik. Ik heb
de commandant wel gevraaagd of hij met ons mee zou gaan naar Indië. Nou,
dat was niet het geval. Hij zou een paar boten later komen. Ik ben naar
huis gegaan en heb daar, zoals het hoort, m'n verlof doorgebracht.
De negende dag, de dag voor het verlof om was, kwam de Militaire Politie
met jeeps met schijnwerpers in onze straat. Het was een zondagavond, ik
was naar de bioscoop geweest en lag net in m'n bed. Het had de hele avond
gegoten, en m'n kloffie had ik in de huiskamer opgehangen om te drogen.
We woonden in de Utrechtse Vogelbuurt, in de Koekoekstraat. Op dat moment
had ik niet eens door dat het bezoek voor mij was. Maar m'n vader kwam
naar boven 'Jan, dat is vast voor jou. ze komen je halen, maak dat je wegkomt.'
Ik ben via een WC-raam naar buiten geklommen. De WC was aan de achterkant,
een uitbouwtje met een zinken dak. Ik wist dat ik veilig was, omdat de
muur van het huis naast ons het onmogelijk maakte te zien wat of wie daar
op dat dak lag. Ik had er ervaring mee. In de oorlog was de Wehrmacht ook
een aantal malen langs geweest.
Die nacht stond er wel dertig centimeter water op het zink, maar ik
ben er toch maar gaan liggen. Urenlang, want de MP's bleven in de straat
met hun jeeps. Het was een geweldig spektakel, ook omdat ze met schijnwerpers
bezig bleven. Alsof je in staat zou zijn langs de muren te ontkomen. Het
hele huis werd doorzocht. Van onder tot boven. M'n broers, die op zolder
sliepen, werden van hun bed gelicht, vanuit m'n schuilplaats hoorde ik
alles. Het schreeuwen van m'n broer die dreigde een bijl te gooien naar
de eerste de beste die het nou nog zou wagen boven te komen. In m'n herinnering
heeft het uren geduurd toen ze eindelijk afdropen, namen ze m'n militaire
kloffie mee. Daar was ik achteraf blij om, want dan kon ik in ieder geval
niet vervolgd worden voor het ontvreemden van rijkseigendommen.
De volgende morgen ben ik naar Amsterdam gegaan. Naar een contactadres
van de Nederlandse Bond van Militairen waarvan ik al lid was, omdat ik
wist dat ze tegen uitzending naar Indië waren en dienstweigeraars
hielpen. Het kantoor was gevestigd in een souterrain in de Linnaeusstraat
in Amsterdam.
Het zat er tjokvol. Allemaal weigeraars.
Als de MP toen gekomen was, hadden ze een goeie vangst gedaan. Ik werd
door een koerier naar de Spaarndammerbuurt gebracht. Op één
adres moest ik slapen, op een ander adres kon ik eten. Het waren mensen
die voor 1940 al uit Hitler-Duitsland gevluchte joden in huis hadden genomen.
De hele oorlog door hadden ze ook Nederlandse joden onderdak verleend.
En nou kwam ik.
Na m'n arrestatie door de Militaire Politie in 1950 zijn die mensen,
die in hetzelfde jaar m'n schoonouders werden, nog veroordeeld, omdat ze
mij onderdak hadden gegeven. Volgens artikel 1 lid 2 van het Wetboek van
Strafrecht moesten ze een boete van 75 gulden betalen. Dat was in die jaren
een kapitaal, zeker wel drie weeklonen.
Maar daar hadden de rechters geen boodschap aan.
 |
Jan van Luyn, 1995 - foto Yvonne Alkemade |
Van huis uit ben ik Nederduits Hervormd, ben ook gedoopt. Ik heb op
een christelijke school gezeten, ging trouw naar de Zondagsschool. Daar
hoorde ik altijd dat bekende 'Gij zult niet doden'. Later kwam ik er ook wel
achter dat de kerk er iets anders mee bedoelde, maar goed ... voor mij
was dat toch een reden om niet naar Indië te gaan.
De mensen bij wie ik onderdook, m'n latere schoonouders dus, waren helemaal
niet van een kerk. Maar ze hielpen wel. Een oom van Aafje werkte in een bakkerij.
Hij zorgde ervoor dat ik daar de drukste nacht, vrijdagsnachts, kon werken,
een beetje zakgeld kon verdienen.
Een andere oom werkte bij de NDSM, de scheepswerf in Amsterdam-Noord. Die heeft
er weer voor gezorgd dat ik daar kon komen. Ik heb er zelfs op de bedrijfsschool
gezeten, heb daar m'n vak, lassen, geleerd. Ik heb er m'n hele leven lang plezier
van gehad, ben in de metaal blijven werken.
Bij de werf werkten trouwens meer dienstweigeraars.
Het was gewoon een georganiseerde werkverschaffing. Ik denk dat het kwam
door een goeie bedrijfsleider en omdat de Eenheids Vak Centrale op de werf
veel te vertellen had.
Op een gegeven moment kreeg ik zelfs een rentekaart.
Moest je iedere week een zegeltje opplakken. Zodoende voelde ik me geen
onderduiker. Ik ging dus iedere morgen op het fietsie naar het werk, verdiende
wat anderen verdienden en had intussen vaste verkering met Aafje.
Een ideale situatie? Nou nee, want trouwen konden we niet, een eigen woning vragen
was er niet bij. Want ik werd wel gezocht.
Op 7 juni 1950 werd ik gearresteerd.
Het was een gewone werkdag, vroeg op en met het fietsie racen naar de pont
aan de Hemweg. Dat was voor mij de beste verbinding met Amsterdam-Noord.
Voor ik de pont op kon rijden, werd ik gepakt. Zes man in splinternieuwe
ketelpakken, ook op de fiets, zetten hun fietsen als een V-snaar voor
mijn voorwiel. Ze hadden al vanaf de Spaarndammerstraat naast, achter
en voor me gereden, maar door die ketelpakken dacht ik dat het ook arbeiders
waren die naar de overkant moesten. Ik riep nog wel dat ze op moesten lazeren,
omdat ik die pont moest halen, maar op dat moment haalde één
van die gasten, het bleek later een wachtmeester te zijn, een revolver
te voorschijn. Nou, toen wist ik wat er aan de hand was en heb ik me gedwee
naar het politiebureau in de Spaarndammerstraat laten brengen.
Voor het bureau was een tramhalte en daar stond de zuster van Aaf te wachten. Die
werkte toen bij Verkade in Muiden en was dus ook al vroeg op pad. Ik riep
dat ze de familie moest waarschuwen, dat ik erbij was.
Het arrestatieteam verdween. Ik bleef in het lokaal achter met de agenten van het bureau.
Het was net wisseling van de wacht en de agenten zeiden dat ze me al kenden
ik woonde om de hoek in de Houtrijkstraat en ze zeiden er ook bij dat ze
het best vonden als ik de benen nam. M'n fiets met m'n brood-trommeltje
op de bagagedrager stond op het achterplaatsje. Ik heb 't trommeltje toen
nog wel gepakt en m'n brood maar meteen opgegeten.
Maar gek genoeg, ik wilde niet vluchten. Ik dacht, nou is het voorbij, nou krijg ik zekerheid.
Ik ben dus blijven zitten tot er een militaire jeep kwam om me op te halen.
Ik werd naar een bureau van Militaire Zaken in de Doelenstraat gebracht, van
daar naar een politiecel in de Jennerstraat. In de Doelenstraat moest ik
weer uitleggen waarom ik deserteur was, waarom ik niet naar Indië
gegaan was.
Kijk, na vier jaar ben je ouder. Je gaat anders denken. Het
was nu niet meer: 'Gij zult niet doden'. Ik zei dat ik best wilde gaan, maar
dan om die mensen daar de hand te drukken, en niet met een geweer in m'n hand.
De oorlog daar was toen trouwens al voorbij.
Ik mocht een briefje schrijven aan Aaf. Ik had gezegd waar ze werkte en ze heeft
het ook gekregen.
Ik kwam in de kazerne-Schoonhoven terecht. Daar was toen net die opstand geweest.
De stemming onder de jongens was goed, maar het regime was streng. Ik moest
daar gewoon dienst doen, zat in de zogeheten Z-compagnie. Het betekende
dat je geen bezoek mocht ontvangen.
Je had daar te maken met overste Van Kaam. Die vent liep altijd met
zo'n houtje onder z'n arm door het kamp, zo'n officiersstokkie. Ze vertelden
dat hij voor z'n diensttijd ijscoman was geweest, van eenvoudig korporaaltje
tot officier was bevorderd. Als niets iets wordt, kan je het wel schudden.
Ja, wat heet gewoon dienstdoen. Ik vond het niet gewoon. We moesten
oefeningetjes doen. Door de bagger marcheren, plat op je bek, liggen,
opstaan, liggen, opstaan. We hebben boten munitie moeten lossen, zware
kisten sjouwen. Je werd op een verschrikkelijke manier genegerd. Van Kaam
zei altijd: 'Bezoek moet je eerst verdienen'.
In de staf zat ook een legerarts, dokter Rotte, en dominee Zweers en
een aalmoezenier van wie ik de naam vergeten ben. Daar is in mijn tijd
nog commotie over geweest, want die boeven bezochten het Militair Tehuis
in het dorp en daar schijnen ze zo dronken te zijn geworden dat ze de vrouw
van de beheerder achterna hebben gezeten. De Militaire Politie van het
kamp moest eraan te pas komen. Als ik lieg, lieg ik in commissie, maar
in het dorp is het bekend.
Ik vertel het, omdat diezelfde heren ons altijd voorhielden dat wij,
de weigeraars, eigenlijk misdadigers en lafaards waren. In Schoonhoven
was alles erop gericht je te bekeren. Een commissie bekeek of je 'Indië-bereid'
verklaard kon worden. Ik maakte mijn redenen bekend om te weigeren,
haalde het bijbelwoord maar weer aan toen de dominee me wilde bepraten,
maar hij vond het niet ter zake doende. Waarop ik opmerkte dat het volgens
hem dus wel toegestaan was om te moorden. Boeven waren het.
Vanuit Schoonhoven werd ik onder gewapende geleide met de bus naar Utrecht
gebracht. Daar zijn Aafje en ik getrouwd. Ze had een cake gebakken, die
kreeg ik mee toen ik om vier uur 's middags weer terug moest.
In de barak hebben we 's avonds bruiloft gevierd. Met de jongens. De sergeant die me
naar Utrecht begeleidde, was wel zo vriendelijk om ons een paar uur alleen
te laten bij mijn familie. En m'n broers zorgden ervoor dat we samen ook
eventjes alleen waren in één van hun slaapkamers. Daarom
is precies negen maanden na onze trouwdag ons eerste kind geboren. Aaf
zei altijd 'zo van de beddenplank...'
In oktober 1950 werd ik door het Militaire Gerechtshof in Laan Copes
van Cattenburg in Den Haag veroordeeld. Twee jaar en zes maanden. Na de
uitspraak werd ik overgebracht naar de gevangenis in Scheveningen, want
ik had hoger beroep aangetekend. In december moest ik voor dat hoger beroep
voorkomen, bij het Hoog Militair Gerechtshof in de Haagse Casuariestraat.
Achter de tafel weer de hoge militairen, ik kreeg sterren en strepen voor
m'n ogen, maar een enkele was in burger. Eén van de burgerrechters
vroeg waarom ik in hoger beroep was gegaan. De straf was toch mild geweest.
Hij voegde er aan toe dat ze voor eenzelfde delict een aantal jaren tevoren
nog vijf jaar hadden gegeven. Het werd rood voor m'n ogen, maar ik hield
me in. Ik antwoordde wel dat we niet achteruit moeten kijken, maar vooruit.
En de oorlog was voorbij, de dienstplichtigen voor een groot deel al terug.
Daarna heb ik toch m'n gal gespuwd.
De straf bleef gehandhaafd.
In januari werd ik naar Veenhuizen gebracht, naar de dependance Bankenbosch.
Daar heb ik een klein jaar doorgebracht, van 8 januari 1951 tot 21 oktober
1951. Ik heb daar gewerkt in de smederij, we moesten landbouwmachines weer
gebruiksklaar maken voor volgende seizoenen. Reparatie, schoonmaken, veel
schuur- en laswerk. De smederij lag twaalf kilometer van het kamp af, we
werden er naar toe gereden in veewagens.
De laatste straftijd heb ik doorgebracht in Vught. Een verhaal apart.
Want daar zaten net als in Veenhuizen politieke delinquenten, SS-ers, landverraders,
moordenaars. Trouwens, met die gasten had ik in Veenhuizen, in het werkkamp
Esserheem, al kennis gemaakt. Ze waanden zich heer en meester. Sommigen
hadden hun nazi-uniform nog aan, maar dan zonder de onderscheidingstekens.
Ze hadden privileges die voor ons ondenkbaar waren. Die gasten verdwenen
om de haverklap naar de ziekenboeg, kregen dan natuurlijk extra bezoek
van mevrouw de echtgenote. We wisten allemaal dat de grootste hap al in
1950 gratie had gekregen. En dat was ook het grote verschil met Schoonhoven.
Daar zat je met medestanders, met Indonesië-weigeraars.
In Vught werd ik werkmeester in de metaalafdeling. Daarmee verdiende
je dan een zakcentje, 75 cent per maand. Dat was trouwens het hoogste dat
je kon halen. Het was net genoeg om er een pakkie shag voor te kopen of
een paar repen. Oktober 1952 kwam ik vrij.
Ik heb me dezelfde week nog gemeld bij de arbeidsbeurs. Maar niet ik
kon werk krijgen, maar Aafje. Ik ben er heen gegaan en heb gezegd dat het
werken voor haar voorbij was, ik zou de kost moeten verdienen.
Nou, dat ging niet zo makkelijk. Overal waar ik me meldde, werd ik
in eerste instantie wel aangenomen, maar als ik dan op de afgesproken dag
wilde beginnen, zeiden ze dat er een vergissing was gemaakt.
Ik zal een voorbeeld geven, via de Arbeidsbeurs kwam ik bij een kleine
machinefabriek in Amsterdam-West terecht. Ze zaten verlegen om een lasser.
We waren er met vijf sollicitanten. De baas van de werkplaats zei ons dat
we een proeve van bekwaamheid moesten afleggen. We kregen lasapparatuur
en begonnen. Intussen had ik wel aan de jongens, die er werkten, gevraagd
wat ze verdienden. Dat bleek één gulden tien te zijn. Goed,
ik heb een uur gewerkt, de anderen ook. Daarna werden we één
voor één op kantoor geroepen. Ik werd als enige aangenomen.
Ik meld me de eerste werkdag, dat was op een maandag. Maar ik werd
niet eens ontvangen op kantoor. Een meisje riep vanaf de ijzeren trap al
naar beneden dat het niet doorging. Ik schreeuwde terug dat dat makkelijk
was, dat ze zodoende iedere keer door vijf man een uur onbetaald werk kregen...
Toen bracht ze me een kwartje en zes dubbeltjes. Ik rij op m'n fiets
naar huis, stop onderweg voor een pakkie shag. De sigarenwinkelier pakte
het kwartje en de dubbeltjes en zei dat ik m'n pakkie shag wel vergeten
kon. Hadden ze me ook nog een vals kwartje in m'n handen gestopt.
Bij m'n vijfde sollicitatie was de baas zo eerlijk om te zeggen dat
hij me niet aan mocht nemen. 'Je schijnt net uit de gevangenis te komen'.
Later, toen ik m'n rijbewijs wilde vernieuwen, kreeg ik het bewijs
onder ogen. Op het bewijs van de Burgerlijke Stand zag ik dat alles genoteerd
was, al m'n woonplaatsen waar ik zogenaamd gewoond had. Schoonhoven, Bankenbosch,
Norgerhaven, Vught en achter elke plaatsnaam als verduidelijking in hoofdletters:
SG, strafgevangenis.
Ik heb meer dan vijf maanden zonder werk gezeten. Via een relatie kon
ik toen beginnen bij de Hollandse Beton Maatschappij. Een halve woning
kregen we uiteindelijk via de huisbaas van m'n schoonouders. Met m'n schoonmoeder
kreeg ik last over het kind. Ze was stapelgek op Joke, had haar als baby
altijd bij zich gehad. Als ik thuis kwam van m'n werk werd er gegeten en
ging Joke tegen zeven uur in bed. Dan kwam m'n schoonmoeder en haalde het
kind er weer uit. Dat ging zo een aantal weken, tot ik zei dat dat afgelopen
moest zijn. Later realiseer je je dat ook die dingen het gevolg waren van
m'n weigering. Met de toewijzingen van woningen ging het net zo. Hemel
en aarde heb ik moeten bewegen om een grotere woning te krijgen toen ons
tweede kind, ook een meid, geboren was. Ik heb veertig jaar gewerkt, dan
bij die, dan bij die baas. Zodoende heb ik geen pensioen. Tegenwoordig
hebben ze daar een naam voor: pensioenbreuk. Maar het is allemaal te herleiden
tot dat ene. Dat ik in 1946 geweigerd heb met een geweer naar Indonesië
te gaan. De instanties hebben ervoor gezorgd dat ik me dat m'n hele leven
zou herinneren."
|