Uitheems kapitaal en inheemse arbeid
Niet morgen, maar vandaag
Onder internationale druk - vooral van de VS en Engeland,
het land dat de eigen troepen zo snel mogelijk wilde terugtrekken uit Indonesië
had in de lente van 1946 een gesprek plaats met vertegenwoordigers van
de Republiek. Tijdens de besprekingen die op het jachtslot St. Hubertus
op de Hoge Veluwe gehouden werden, vond de Indonesische delegatie het wel
opvallend dat de koloniaal conservatieve geest van de Hollanders nog niet
verdwenen was.
Den Haag bleef namelijk op het standpunt staan dat Indonesië de
paraplu van het Koninkrijk nodig had om te kunnen bestaan. De Republiek
zou nog een paar jaartjes moeten wachten, 'Indië' was nog niet rijp
voor onafhankelijkheid. De Nederlandse delegatie wilde in een verre toekomst
iets weggeven wat al teruggenomen was...
"De besprekingen te Batavia en hier te lande hebben steeds de beperkte
strekking gehad, om de nationalistische beweging er toe te brengen de wapens
neer te leggen, de revolutie te laten vallen." 1
De situatie was duidelijk, behalve dan voor degenen die vanuit het
jachtslot alleen gewend waren het wild van de kroondomeinen te bespieden.
Hoewel premier Schermerhorn tijdens de besprekingen dreigde dat de
onwil om tot een akkoord te komen wel eens uit kon lopen op een militair
conflict, bleef Yogyakarta bij het uitgangspunt: een zelfstandig Indonesië,
niet morgen of overmorgen, maar vandaag!
In Nederland hadden de lijsttrekkers van de verschillende partijen zich
al langere tijd bezig gehouden met de campagne voor de eerste verkiezingen
na de Tweede Wereldoorlog die in mei 1946 plaats hadden. Schermerhorn verklaarde
namens de pas opgerichte PvdA dat het niet in de bedoeling lag om de leus
'Indië los van Holland Nu' maar meteen te realiseren. Indonesië
was daar nog niet aan toe. De CPN sprak zich onomwonden uit voor onmiddellijke
onafhankelijkheid van Indonesië. Deze partij kwam daarmee terug op
een in het laatste oorlogsjaar geformuleerd standpunt dat er een soort
samenwerkingsverband zou moeten komen tussen Nederland en Indonesië.
De KVP met Carl Maria Romme aan het hoofd was tegen onafhankelijkheid
van de kolonie en voegde gelijk een nieuwe term toe om de CPN te duiden:
communisten waren niet alleen 'landverraders', maar nu zelfs 'rijksverraders'.
Geheel in lijn vonden ook de AR en CHU dat het Nederlandse gezag hersteld
diende te worden in 'den Oost'. Zoals missionair predikant S.U. Zuidema
het op een partijdag van de AR in 1946 uitriep: "Nog zijn de kansen niet
verspeeld. Maar christelijk Nederland beseffe, dat de klok op slag van
twaalf staat!"
Uit de uitslag van de verkiezingen van 1946 bleek niet, zoals verwacht,
de PvdA de grootste partij te zijn, maar de KVP. Het noodkabinet Schermerhorn
werd vervangen door het kabinet Beel. De CPN, die veel stemmenwinst behaalde,
was met tien zetels in de Tweede Kamer vertegenwoordigd en werd daarmee
de belangrijkste oppositie-partij die zich tegen een koloniale oorlog zou
keren.
Op het ministerie dat Overzeesche Gebiedsdelen genoemd werd, werd de
PvdA-minister Logemann inmiddels vervangen door Jan Anne Jonkman die na
zijn benoeming toetrad tot de PvdA.
De nieuwe minister was voor de Tweede Wereldoorlog Officier van Justitie
in de voormalige kolonie geweest en had de voorzittershamer gehanteerd
in de Volksraad. Een man dus die bekend was met 'Indische zaken'. Vooral
die van het verleden... Zo klaagde hij bij terugkomst van zijn bezoek aan
Batavia in mei 1947 dat bij officiële diners geen toast meer uitgebracht
werd op de koningin.
Jonkman werd op die reis vergezeld door minister-president Beel en
de financiële experts Albarda en Hirschfeld. Bij terugkomst
gaf de laatste een overzicht van de financiële positie van Nederland.
"Wanneer zelfs al het goud van de Javasche Bank zou worden verkocht, zou,
bij de bestaande deviezenschaarste, het einde van het jaar niet worden
gehaald. Op een eventuele lening van Amerika kan niet worden gewacht. Van
een militaire actie daarentegen zijn onmiddellijke financiële voordelen
te verwachten. Bij openlegging van Java zouden voor het einde van het jaar
netto f. 100 miljoen beschikbaar komen, zodat hiertoe diende te worden
overgegaan." 2
Ook de minister van Financiën, Lieftinck, wees het kabinet herhaalde
malen op de financiële noodtoestand.
De eerste militaire actie was volgens de regering beslist nodig om
de voormalige Nederlandse ondernemingen in het binnenland van Java en Sumatra
opnieuw in handen te krijgen.
Om deze wens te vervullen was al voorbereidend werk gedaan. Vanaf september
1946 voeren schepen van Nederland naar Indonesië en waren al vele
militairen verscheept.
Het eerste contingent dienstplichtigen vertrok uit Amsterdam, de Zeven
December-divisie. De naam was niet toevallig gekozen, het moest herinneren
aan Wilhelmina's radiorede van 7 December 1942. Ook in 1947 voeren troepentransportschepen
vanuit Nederland naar Indonesië. In februari vertrokken er vier, in
maart één, in mei vijf, in juni drie en in juli twee, vijftien
in totaal.
Ex-premier Schermerhorn was inmiddels voorzitter geworden van een commissie
die orde zou moeten scheppen in de 'Indische zaken'. Hij moest dat samen
doen met de KVP-er Van Poll en de uit ondernemerskringen afkomstige oud-burgemeester
van Amsterdam, Feike de Boer.
Gouverneur-generaal Van Mook, "die eigenlijk een Indië
wilde, min of meer staatkundig vrij maar steunend op de Nederlandse ondernemers"
3 , maakte uiteraard ook deel uit van deze commissie.
Tijdens de onderhandelingen over Linggadjati hadden verschillende ondernemers
al aangedrongen op maatregelen ter bescherming van hun belangen in Indonesië.
"Op 30 september 1946 had de Ondernemersraad voor Nederlands Oost-Indië
(ORNI) een bespreking met minister-president Beel en minister Jonkman gehad.
Daarbij werd gevraagd in het basisakkoord met de republiek artikelen op
te nemen betreffende economische rechten op langere termijn." 4
Na de parafering van het Linggadjati-akkoord op 15 november 1946 werd
door de Vereniging Nederland-Indonesië een petitie overhandigd aan
de regering, waarin gevraagd werd de Indonesische wensen naar onafhankelijkheid
in te willigen. De petitie was ondertekend door 230.000 Nederlanders. Onder
de ondertekenaars bevond zich de vertegenwoordiger van de christelijke
zending in Indonesië, J. Verkuyl.
De begeerde olie
"Het is wenselijk dat de grondstoffelijke rijkdom van de oostindische
archipel dienstbaar gemaakt wordt aan de ontwikkeling van de nijverheid
van het moederland." Uit een Koninklijk Besluit van 1853.
Aan het einde van de negentiende eeuw hadden zich in de wereld veranderingen
voltrokken als gevolg van de industriële revolutie. De in de kolonie
verbouwde basis-producten suiker, koffie, thee, tabak, nootmuskaat, peper
enzovoort verloren hun toppositie. Daarvoor in de plaats kwamen nu tin,
rubber, copra en olie. De laatste grondstof was van belang voor de industriële
ontwikkeling van het westen.
Vanaf 1885 is het de Bataafse Petroleum Maatschappij - de latere Shell
- die zich bezighoudt met het zoeken en exploiteren van aardoliebronnen.
In Shell-kringen werd dat 'de wisselwerking tussen uitheems kapitaal en
inheemse arbeid' genoemd.
"De ontdekking van een olieveld op Sumatra maakte diepe indruk, in een
dag stegen de aandelen met meer dan 100 procent." 5
De oliemaatschappij is vanaf 1892 bezig om concessies te krijgen. Daarover
werd zelfs ruzie gemaakt met Van Heutsz, die een andere gegadigde had.
De 'Bataafse' kreeg uiteindelijk de concessie. Daarmee kon men inspelen
op de verhoogde vraag naar aardolieproducten die veroorzaakt werd door
de opkomst van de Amerikaanse auto-industrie. De van oorsprong Nederlandse
oliemaatschappij betrok het machtige Engeland bij de duitenjacht.
Aardolie werd het product voor de toekomst en de verwachtingen daarover
gingen ver uit boven de behoefte aan lampolie.
Het vloeibare goud - olie - was trouwens van oudsher bekend in de Archipel.
Met goud, diamant en tin behoorde de grondstof tot de door de inheemsen
ontgonnen bodemschatten.
Honderden jaren eerder, in de zestiende eeuw, had Jan Huygen van Linschoten
daarover al gerept in reisverslagen. Hij sprak van "een bron op Sumatra
waaruit louter balsem vloeit".
Uit die tijd dateert ook een verhaal over een op Deli voorkomende onblusbare
oliebron van welks "wonderlijcke stoffe" eens twee Portugese galjoenen
in brand waren gestoken door een inheemse heerser die zich verzet had tegen
verovering van zijn domein door westerse rovers. En kooplieden in dienst
van de VOC kregen dan ook altijd de opdracht enkele "potten oly van aerde"
mee te nemen als presentje voor de Heren Zeventien, de toenmalige Raad
van Commissarissen van de Oostindische Compagnie. Uiteraard gebruikten
de heren de olie niet om huis en haard in de fik te steken, zij smeerden
het slechts op "hunne stramme leden en benen."
De ontginning van mijnen en oliebronnen werd nochtans nooit het terrein
van de VOC. Het 'ijzeren juk' van de Compagnie had nimmer enige vorm van
particulier initiatief toegelaten. Voor de uitvoer van de geroofde waren
was echter wel veel geld nodig. Het af en toe buitmaken van een zilverschip
van de concurrenten, de Spanjaarden, leverde al met al toch onvoldoende
zilverlingen op. De VOC had zich daarom wel op de ontginning van de goud-
en zilvermijnen van Sumatra geworpen. Het werk werd uitbesteed aan Duitse
mijnwerkers. Voor het zware werk werden slaven gehaald uit Madagaskar.
Het zou honderden jaren duren voor van georganiseerde mijnbouw en olieboring
sprake zou zijn. Tot dan richtte de Nederlandse kolonisatie zich in hoofdzaak op de
handel en het transport van landbouwproducten die uit Indië geroofd werden.
En dat, terwijl de eerste veroveraar van de eilanden in de Indische
Archipel, Jan Pieterszoon Coen, al op de kostbare grondstoffen gewezen
had toen hij in zijn journaal schreef "en de olie en de handel begeren de
engelsen evenals wij". 6
Noten
1 |
Regeringsverklaring van 2 mei 1946.
(terug)
|
2 |
C. Smit, De dekolonisatie van lndonesië, Groningen l976.
(terug)
|
3 |
C. Smit, Het akkoord van Linggadjati, Amsterdam-Rrussel 1959.
(terug)
|
4 |
H. Baudet en M. Fennema, Het Nederlandse belang bij Indië, Utrecht 1983.
(terug)
|
5 |
C. Gerretson, Geschiedenis ven de Koninklijke, Utrecht 1937.
(terug)
|
6 |
Idem.
(terug)
|
|