Tot kookhitte gestegen onafhankelijkheidsdrift
Redden wat er te redden is
"De regering vertrouwt, dat de besprekingen, door dr.
Van Mook met zoveel beleid en volharding gevoerd, een uitweg biedt uit
den toestand, die steeds dieper de welvaart en het geestelijk welzijn
van Indië en met name Java aanvreet." (Regeringsverklaring van 2 mei
1946)
Luitenant-gouverneur-generaal H. van Mook houdt zich bezig met
de redding van het bezit. Onder zijn leiding heeft een gesprek plaats met
de leiders van de Republiek. Voorgesteld wordt een soort gemenebest te
vormen. Indonesië zou opgedeeld moeten worden in een aantal staten
die ondergebracht worden ... in het Koninkrijk der Nederlanden.
Deze federale politiek wordt door de Republiek terecht gezien als het
uitspelen van het ene gebied tegen het andere, als de haar bekende verdeel-
en heerspolitiek.
Naar de regering in Den Haag verklaarde Van Mook zijn toenadering tot
de Republiek als de tactiek, nodig om een bijkomend dilemma te kunnen omzeilen.
Het leven van Nederlanders, die geïnterneerd waren geweest in Japanse
kampen, zou gevaar lopen als men Sukarno vanuit Den Haag bleef belasteren
en besprekingen met de Republikeinse leiders uit de weg zou gaan.
De waarschuwing is niet zonder reden.
Van Mook beschreef de benarde situatie, toen hij aan het hoofd stond
van de eerste troepen die in de herfst van 1945 op Java teruggekeerd waren.
Het betrof hier een tijdens de oorlog opgeleid vrijwilligersbataljon dat
aangevuld was met soldaten van het vooroorlogse KNIL. Van Mook:
"Wij hadden te maken met het feit dat, - althans in Batavia en langzamerhand
ook elders op Java - de Indonesische wereld als een volstrekt gesloten
gemeenschap tegenover ons stond. Gedeeltelijk was dit het gevolg van tot
kookhitte gestegen onafhankelijkheidsdrift, die ook kalmer en bezadigder
lieden meesleepte, voor een ander deel dreef een steeds toenemende en nietsontziende
terreur ook de massa en vele onzer vrienden in de beter ontwikkelde lagen
ertoe zich op een afstand te houden en iedere aanraking met de Nederlanders
te vermijden." 1
In tegenstelling daarmee meende het PvdA-kamerlid Goedhart tijdens
de debatten over de regeringsverklaring van mei 1946 dat de Japanse rassenhaat-propaganda
bij de Indonesiërs weinig uitwerking had gehad. "Er was dan ook geen
anti-Nederlandse stemming op Java of elders, toen de uitgehongerde en vermagerde,
nauwelijks meer kleren bezittende Nederlanders uit de kampen kwamen was
er integendeel medelijden en hulpverlening. Het tumult begon pas, toen
men merkte, dat de Hollanders hun oude machtspositie weer wilden innemen.
Men wilde wel Nederlandse vriendschap, maar geen Nederlandse overheersing."
2
De 'bersiap' ('Hou je gereed') waarvoor door Van Mook gewaarschuwd werd,
is daarna vaak en veelal beschreven als een periode van terreur van de
Indonesische nationalisten. Genuanceerder werd dat onder meer gedaan door
de historicus Harmsen die daarbij onze vrijheidsstrijd tegen de Spaanse
overheersing vergeleek met die van de Indonesiërs.
"Ook toen een chaotische toestand waarin het geweld, de wreedheid en
de terreur van de Geuzen hoogtij vierde en alleen nog overtroffen werd
door die van de Spaanse legers. Hoewel de Geuzen vaak zijn bevelen negeerden
en op eigen houtje moorden en plunderden, bleek Willem van Oranje uiteindelijk
toch de beslissende bindende kracht." 3
Zo was het ook met Sukarno.
Of zoals M. Darusman, minister in het kabinet Sjarifuddin, het in 1947
beschreef: "Als Soekarno's foto in de krant prijkt (...) dan weet het publiek,
dat het zijn staatshoofd is en dat is wat anders dan het 'In naam der koningin'
van vijf jaar geleden. En toen het eerste republikeinse geld in omloop
kwam, was de reactie van de mensen er een van groot vertrouwen. Men voelde
instinctief het grote onderscheid met het vroegere Japanse geld en het
Japanse regime. Nu prijkt het beeld van Soekarno op het geld 'dat is onze
president', en daarmee is opnieuw een stuk staatsbewustzijn geschapen."
4
Het Nederlandse vrijwilligerslegioen dat eind 1945 in Indonesië
aangekomen was, had niet alleen last van de bevolking. Ook de Engelsen
maakten bezwaar tegen het binnenbrengen van Nederlandse troepen. "Nederland
heeft zich in veel opzichten te beklagen over die houding", meldt Drees
in zijn memoires. Hij vond het standpunt van de Labour-regering overigens
begrijpelijk, onder meer "vanwege de protesten uit India omdat de Brits-Indische
soldaten in plaats van tegen de Japanners te worden ingezet nu met Indonesische
nationalisten in botsing kunnen komen."
Minder begrip is er voor de Surinaamse vrijwilligers die oorspronkelijk
geworven waren om de Japanners uit Indonesië te verdrijven. Van deze
rijksgenoten werd wel verwacht dat zij de bajonet zouden gebruiken tegen
een broedervolk. Toen deze bataljons tenslotte vanuit Paramaribo in Indonesië
arriveerden, had Japan echter al gecapituleerd.
Van de Surinaamse soldaten liepen enkelen over naar het Republikeinse
leger, terwijl er ook nogal wat in de kampongs onderdoken.
Den Haag nam het optreden van de in 'Indië' geboren Van Mook trouwens
niet in dank af. De direct na het beëindigen van de Tweede Wereldoorlog
aangestelde, nieuwe luitenant-gouverneur-generaal kreeg telegrafisch orders
van de Ministerraad om ieder contact met Sukarno af te breken. Het werd
hem zelfs bevolen op straffe van ontslag.
De regering Schermerhorn-Drees voelde niets voor besprekingen met de
Republiek. Ze wilde tijd winnen tot er voldoende Nederlandse troepen in
Indonesië aanwezig zouden zijn om het gezag van de Britten over te
nemen. Half augustus 1945 besloot de Ministerraad daartoe een zogeheten
Expeditionaire Macht - oorspronkelijk bedoeld om tegen Japan te worden
ingezet - uit te zenden. Het ging om 27 bataljons, waarvan de officieren
en onderofficieren zich al in Engeland bevonden om opgeleid te worden.
De regering had de ijdele hoop gebruik te kunnen maken van de oorlogsvrijwilligers
die zich na de bevrijding van Nederland massaal hadden aangemeld om de
Japanners uit Indonesië te verdrijven. Omdat die oorlog inmiddels
ook beslecht was, werd besloten deze troepen dan maar als gezagsbataljons
in te zetten.
Overigens werd de ontslagdreiging voor Van Mook niet uitgevoerd, koningin
Wilhelmina gaf geen toestemming. Tenslotte was Van Mook direct betrokken
geweest bij de in december 1942 opgestelde rede, waarin Indonesië
een min of meer onafhankelijke status in het vooruitzicht werd gesteld.
In zijn memoires schreef Van Mook later dat Den Haag te laat heeft
ingezien dat het fout was wèl met de procuratiehouder te willen
praten en niet met de patroon zelf... De Nederlandse regering wilde echter
niet wijken en bleef aan de door de feiten gelogenstrafte mening vasthouden
die door Drees verwoord werd. Sukarno was een man die met de Japanners
geheuld had, en daarom "moeilijk te verteren", een nare man...
5
Noten
1 |
R. Gase, Misleiding of zelfbedrog, Baarn 1984.
(terug)
|
2 |
Indonesië in het parlement, Algemene Landsdrukkerij, mei 1946.
(terug)
|
3 |
G. Harmsen, Bulletin van de Nederlandse arbeidersbeweging, nummer
17, Amsterdam 1988.
(terug)
|
4 |
M. Darusman, Aspecten van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd,
Politiek en Cultuur, Amsterdam 1947. Darusman werd in 1948 evenals andere
leden van de PKI geëxecuteerd op beschuldiging van het plegen van
een staatsgreep in Madiun. Hatta had hem en tien anderen, tegen de wil
van Sukarno, overgeleverd aan kolonel Subrato die de executie liet voltrekken.
(terug)
|
5 |
R. Gase, Het Nederlands beleid ten aanzien van Nieuw Guinea, Baarn
1984. Gase voerde persoonlijke gesprekken met W. Drees in 1973 en 1975.
(terug)
|
|