Verantwoording
Toen Fred Bergfeld mij in 1993 namens de Stichting Erkenning Indonesië-weigeraars
vroeg of ik de ervaringen van de Indonesië-weigeraars op papier wilde
zetten, zei ik: 'Moet dat nou, denk je echt dat het mensdom daarop zit
te wachten? Na al die jaren...'
Fred antwoordde bevestigend.
Om hem en z'n vrouw Ida, die ik nog van vroeger kende, ben ik begonnen.
Uiteraard nam ook ik, in 1949, deel aan demonstraties tegen de gevangenis-straffen
die dienstweigeraars moesten ondergaan. Het hele rijtje namen kende ik,
Piet van Staveren, de Schoonhoven-jongens... Ik herinner me nog het ritme
van de spreekkoren waarin geprotesteerd werd. Ook bij Ratio Koster. Geen
weigeraar, maar in de kazerne gearresteerd bij de verspreiding van het
jeugd-blad EEN. 'Ratio, Ratio, Ratio moet vrij!'
In m'n eigen familie had ik trouwens met de Indonesië-weigering
te maken gehad. Mijn tante Katrien kreeg in 1947 een geheimzinnige figuur
in huis. Niemand mocht weten dat hij daar zat, ik mocht er vooral niet
met buren en schoolvriendinnen over praten. 's Avonds gingen de gordijnen
dicht.
De figuur kwam uit Drenthe en noemde zich Jan Kelly. Ik was net veertien
en vond dat de naam Kelly wel bij een Canadese bevrijder paste, maar niet
bij een doodgewone Drenth. Ik was vaak bij m'n tante en Jan Kelly was altijd
thuis. Kunst , zei m'n tante als ik daarover m'n verwondering uitsprak,
hij is onderduiker. Ik vond het een vreemde term zo vlak na de oorlog.
Kennelijk beschouwde Kelly me als een volwassen persoon, want toen ik in
het begin nog bezwaren uitte tegen het opgeven van 'ons Indië' - ik
dacht aan de Kwatta-repen wees hij me terecht op grond van teksten uit
Het Kapitaal dat hij eeuwig en nota bene in het Duits zat te lezen. In mijn
ogen was de stille Drenth meer een kamergeleerde dan een onwillige soldaat.
Uiteindelijk kan, de marxistische klassieken lezende, Kelly er destijds
mede verantwoordelijk voor gesteld worden dat ik de tegenstribbelende linkse
kant op ben gegaan. Via de koloniale oorlog dus.
Mijn tante Katrien was weduwe en hield zichzelf en haar vier kinderen
in leven door naar werkhuisjes te gaan van mevrouwen. Ze was lid van de
vakbond, bij de EVC. Via die bond kreeg ze een onderduiker in huis.
Door tante Katrien had ik dus al begrepen dat de 'Indonesië -weigering'
geen zaak van mannen alleen geweest is, en ik besloot de vrouwen bij het
door mij zo sceptisch begonnen project te betrekken.
Op aanraden van anderen heb ik nog een beroep gedaan op het fonds dat
subsidie geeft voor bijzondere journalistieke projecten. Ik was er namelijk
achtergekomen dat een boek schrijven een geldverslindende bezigheid is,
vooral als er geen geld is. Mijn verzoek werd afgewezen. De tekst (ik had
een eerste hoofdstuk en het interview met Fred Bergfeld bijgevoegd) was
volgens de commissie, die beoordelen moet of het geld van de minister wel
goed besteed wordt, "niet geheel passend bij een onafhankelijk journalistiek
werk."
Zij hadden gelijk. De tekst is 'niet objectief'. En dat is maar goed
ook.
Gelukkig was een nadien benaderd particulier subsidiepotje - het Humanitair
Fonds in Amsterdam - wel bereid financiële steun te geven om het boek
te kunnen voltooien.
Via mijn vriend Liem Soei Liong kwam ik in contact met mensen uit Indonesië
die iets wilden vertellen van hun leven voor en tijdens de vrijheidstrijd.
Aan hen, in het bijzonder Yasminah, ben ik veel dank verschuldigd.
Geholpen ben ik voorts door de 'meelezers' van het manuscript: Lily
van den Berg, Margot Goudswaard en Dick Walda. De laatste hield me vakkundig
voor dat 'schrijven schrappen is', maar toen ik dat bevel gehoorzaam opvolgde,
maakte m'n beste vriendin Lily daar weer bezwaren tegen. 'Als je zo doorgaat,
heb je straks alleen de titel en een paar tussenkoppen over.'
Bij het schrijven heb ik ook raad en bijstand gehad van Fred Bergfeld
en Wil van Kempen. De laatste heeft me bijzonder geholpen, omdat hij het
archief van het Lacs (Landelijk Actie Comite Schoonhoven), waarin zijn
moeder - Truus Roffel - zo'n grote rol heeft gespeeld, zorgzaam had bewaard.
Bij de technische vervolmaking van mijn product 'boek' ben ik erkentelijk
voor de hulp van mijn zoon Anne.
Rest mij nog een woord van dank aan Hans Boot die bij de uiteindelijk
oplevering van het manuscript 'intussen' (het woord dat ik volgens de heer
Boot teveel gebruikt had in de oorspronkelijke tekst) een bepalende rol
heeft gespeeld. In dit geval is er sprake geweest van een zeer vruchtbare
samenwerking tussen uitgever en auteur.
Ik heb de ervaringen van mensen beschreven die, hoewel met zeer velen,
enkelingen waren in een tijd dat de koloniale oorlog - net zo'n smerige
oorlog als die in Vietnam, Algerije of Angola - door een meerderheid van
het Nederlandse volk beschouwd werd als een 'politionele actie'. Een verhullende
term die nog steeds gebruikt wordt, terwijl het ingrijpen van de toenmalige
Nederlandse regering een ordinaire koloniale oorlog was met aan beide kanten
vele doden. Omdat, zoals de president van Zambia - Kaunda - het eens treffend
opmerkte, "in een oorlog de waarde der dingen verandert, of dat nou om
een pond boter of een mensenleven gaat."
Ook wat dat betreft, waren de Indonesië-weigeraars in hun moraal
voorlopers en daarom tegen de oorlog.
Er waren er die NIET gingen, ligt voor U. Het is een ode aan
de mannen die door hooggeleerde heren van de Krijgsraad in de mildste vorm
te horen kregen dat ze zich als Jan Salies gedroegen, moederskinderen waren
(wat op het laatste tegen is, begrijp ik nog steeds niet). De Indonesië-weigeraar
die zich willens en wetens buiten de kring der duizenden opstelde en zodoende
in een uitzonderingspositie kwam.
Eerzaam en zelf gekozen ... maar officieel toch melaats verklaard.
Ik vond het een eer over hen te kunnen schrijven. Om bij het onderwerp
te blijven waarom alles draait, wil ik, ook als saluut aan de Indonesische
vrienden en vriendinnen, in het Bahassa eindigen: Terimi kasi banyak. Dat
betekent: 'heel, heel veel dank'.
Henny Zwart
 |
Na vrijlating konden de Indonesië-weigeraars altijd rekenen op een enthousiaste ontvangst |
|