Inleiding
“Kijk, je werkt voor je geld en dat is het. Maar in de haven kwam er iets speciaals bij,
de saamhorigheid, dat vond ik schitterend. Improviseren, de hele reuring er omheen,
rotzooi, de boten overal vandaan, de gekste lading. Als er één uit de ploeg ‘nee’ zei
tegen de baas, stopte je allemaal en begonnen de onderhandelingen. Je eigen gang
kunnen gaan, maar tegelijk afhankelijk van elkaar zijn.” (Henk Neijts, in Solidariteit,
december 2000)
Nooit een druppel zweet in de haven achtergelaten en toch een gemak voelen in de meer
dan 25 jaar contacten met, vooral Amsterdamse, havenarbeiders. Door de snelle grappen
en het rijke jargon? Door het authentieke gemopper? Door de vrijbuiterij op het werk? Door
de bekentenis ‘het werk in de balen gun je je ergste vijand niet’? Door de sterk ontwikkelde
sociale afstand tot hun bazen? Door de drang de belangenbehartiging zelf ter hand
te nemen? Door de gewoonte de daad bij het woord te voegen?
Die kwart eeuw viel grotendeels samen met het bestaan van het blad voor een strijdbare
vakbeweging Solidariteit in de jaren 1982-2005 en mijn redacteurschap daarvan. De ingrijpende
veranderingen in de havenarbeid, de strategische sociaal-economische positie van
de havens en de vele acties van havenarbeiders en hun bond maakten het vanzelfsprekend
dat het blad daaraan aandacht besteedde. Havenarbeiders waren lid van de redactie
en redactieraad en droegen actief bij aan de maandelijkse vakbondscafés en de jaarlijkse
lezersconferenties.
In die contacten namen arbeiders werkzaam bij de Amsterdamse en Rotterdamse SHB
(Stichting Samenwerkende Havenbedrijven) een vooraanstaande plaats in. Ze kenden
de haven in de volle breedte door de functie van dit ‘samenwerkingsverband van concurrenten’
(in het Engels: ‘pool’) dat voorzag in een aanvullend personeelsbestand voor
havenbedrijven. Bovendien vormden ze een kritisch deel van het ledenbestand van de
Vervoersbond NVV/FNV en later van FNV Bondgenoten. Deze havenarbeidsvoorziening
trok de aandacht, omdat ze een doelwit was van een langjarig proces van herstructurering
dat begin jaren tachtig van de vorige eeuw begon en waarin de poolarbeiders bij de verdediging
van de bedreigde werkgelegenheid de kop namen.
Een bijzondere omstandigheid was dat de staat en het Algemeen Werkloosheidsfonds
bijdroegen aan de financiering van de zogenaamde leegloop, de tijd waarin er voor één of
meer arbeiders geen werk beschikbaar was. Bijzonder, omdat deze financiers een deel van
het ondernemersrisico overnamen en het mogelijk maakten dat de arbeiders bij leegloop
het volle loon ontvingen. Bijzonder ook, omdat deze havenbijdrageregeling tijdens de herstructurering
voortdurend ter discussie stond en in 1995 haar einde vond.
Mijn eigen werk voerde ook regelmatig naar de haven. Als docent aan de Parttime
Opleiding Personeelswerk Amsterdam (PoPa) was er regelmatig een scriptie te begeleiden
die de geschiedenis en de veranderingen van de havenarbeid behandelde. En dat gebeurde
in die tijd over een periode van ruim een half jaar op een intensieve manier. De PoPa was
een hoger beroepsopleiding met een uitgesproken maatschappijkritisch programma en
een toelatingsbeleid waarin de relevantie van de beroepspraktijk belangrijker was dan de
formele kwalificatie. Een gevolg daarvan was dat bijvoorbeeld kaderleden en bestuurders
van vakbonden aan het onderwijs deelnamen. Hun praktijkervaringen – en die van anderen
– injecteerden vier jaar lang het programma, waarin de scriptie een onderdeel was van
het eindexamen.
Eén van die studenten was Tom Koningh. Hij werkte vanaf 1966 in de Amsterdamse
haven, was kaderlid van de Vervoersbond FNV en is sinds 1991 bestuurder van die bond in
onder meer dezelfde haven. Zijn scriptie ging over de Amsterdamse havenpool, hij schreef
die in 1987. De herstructurering van de stukgoedsector was in volle gang, het ‘overcompleet’
aan arbeiders moest weg en de flexibiliteit omhoog. Koningh pleitte voor versterking
van de SHB als dam tegen de ongewenste flexibiliteit via koppelbazen en zwartwerkers,
juist omdat dit ‘veredelde uitzendbureau’ de werkgelegenheid in de haven een hoge graad
van flexibiliteit èn zekerheid gaf. 1
Hiermee was een interessegebied aangegeven dat een nader onderzoek waard was. In een
tijd – de jaren tachtig – dat de wereld van de bedrijfsvoering een sterke voorkeur toonde
voor de flexibilisering van de arbeid en arbeidsverhoudingen, kwam de havenpool onder
een steeds grotere druk te staan. 2 En dat terwijl die pool een reservoir aan gekwalificeerde
arbeiders bood, waarvan de ondernemers gebruik konden maken in situaties van voorspelbare
en onvoorspelbare pieken bij de aanvoer en afvoer van goederen. De haven kende
dus een algemene, flexibele arbeidsvoorziening van bestellen en inlenen van arbeiders die
(in Amsterdam) bovendien voor een deel in meerdere functies inzetbaar waren. Kennelijk
schoot die flexibiliteit tekort.
Het tweede interessegebied betrof de arbeidersstrijd die zich, voor een deel los van de
Vervoersbond FNV, richtte op het proces van herstructurering dat in 1995 resulteerde in de
opheffing van de SHB. Met name de leden bij de havenpool in Amsterdam (en Rotterdam)
keerden zich tegen het in hun ogen meegaande bondsbeleid. Die strijd kreeg een vervolg,
toen de commerciële opvolger het na twee jaar financieel niet kon bolwerken en een doorstart,
met bondsbestuurders als (mede)werkgever, het ontslag van negentig arbeiders tot
gevolg had. Een gebeurtenis die haaks stond op het jarenlange bondsbeleid van ‘geen
gedwongen ontslagen’. De interesse kreeg een bijzonder karakter, nadat een groep van
uiteindelijk 26 mensen hun ontslag bij de rechter aanvocht en mij in 1998 – naast de ingeschakelde
advocaat – als adviseur aantrok.
Het derde interessegebied drong zich op uit de eerste twee en voerde naar de geschiedenis
van de SHB. Haar oorsprong bleek te liggen in de jaren van de Tweede Wereldoorlog
met als doel in de toekomst de losse arbeid te vervangen door vaste. Intrigerend was dat
tijdens de Eerste Wereldoorlog de Havenreserve en vanaf 1919 de Havenarbeidsreserve
een ordening beoogden van de verdeling van de losse arbeid over de havenbedrijven. Even
intrigerend was dat de betrokken ondernemers met deze initiatieven de sociale vrede binnen
en buiten de haven wilden dienen.
Deze beginnende oriëntatie op de voorlopers van de SHB en hun functie om de fluctuaties
in de goederenstroom op te vangen, leverde meer op. Ten eerste dat het verslag van de
staatsenquête van 1890 die ook de havenarbeid onderzocht, een voorstel bevatte dat veel
later in de vorm van de SHB tot uitvoering kwam. Ten tweede dat de periode 1909-1917 een
levendige discussie kende in de kringen van de opkomende arbeidsbeurzen en arbeidsinspectie
over de vervanging van de losse (casual labour) door vaste arbeid, de zogenaamde
decasualisatie.
De drie interessegebieden samengebracht, inspireerden tot een studie over de lotgevallen
van de Amsterdamse havenarbeidsvoorziening die op aanvraag van havenbedrijven
tijdelijk arbeidskracht beschikbaar stelde. Op het eerste gezicht leek deze voorziening een
einde te maken aan de losse havenarbeid. Tot de komst van de SHB in mei 1945 was daar
echter nauwelijks sprake van, wel van een zekere regulatie. De vanaf dat moment ingezette
neergang van die losse arbeid was bovendien nooit volledig. Zowel via de SHB als
er buiten om, in overeenstemming of in strijd met de Collectieve Arbeidsovereenkomst,
handhaafden zich vormen van losse arbeid om in de laatste vijftien jaar weer een belangrijk
deel van de totale havenarbeid voor hun rekening te nemen. De geschiedenis van de SHB,
haar voorgangers en opvolgers, staat dan ook tegen de achtergrond van de centrale, in deze
studie te beantwoorden, vraag:
Onder welke invloeden voltrokken zich de neergang en terugkeer van de losse havenarbeid?
Niet eerder was de geschiedenis van de Amsterdamse havenpool onderwerp van onderzoek.
Hoewel dat ook gold voor de Rotterdamse pool, kwam die aan bod in studies over
de arbeidsverhoudingen in wat lange tijd de grootste haven van de wereld heette en
die bovendien een aantal massale en langdurige stakingen kende. Ontwikkelingen in
Amsterdam kwamen vrijwel altijd slechts afgeleid daarvan aan de orde, bijvoorbeeld in
vergelijkende zin, bij gemeenschappelijke stakingen of in relatie met de (gezamenlijke)
vakbondsgeschiedenis. 3 In het geval van de vergelijking ging onder meer de aandacht uit
naar de verschillen in het proces van decasualisatie en de naar verhouding vroege initiatieven
van de Amsterdamse havenondernemers tot de Haven(arbeids)reserve en de SHB. 4
Nadat begin jaren zestig de poolarbeiders bij leegloop het volle loon ontvingen en de
decasualisatie voltooid leek, slonk de belangstelling voor de Rotterdamse en daarmee de
Amsterdamse havenpool. Deze keerde twintig jaar later terug met de herstructurering van
het havenbedrijf die het voortbestaan van de pool in het geding bracht. De diverse onderzoeksrapporten
ter voorbereiding en ondersteuning van sociale akkoorden die bonden en
ondernemers sloten, concentreerden zich opnieuw op Rotterdam en kwamen van daaruit
op de consequenties voor de Amsterdamse haven en pool.
Ook in internationaal onderzoek van de arbeidsverhoudingen in havens van Aarhus
tot Shanghai trad de Rotterdamse situatie als Nederlands voorbeeld op en in de schaduw
daarvan verschenen zijdelingse opmerkingen over de ontwikkelingen in Amsterdam. 5
Vaak betrof dat de decasualisatie die niet, zoals in veel gevallen elders, zich in de tweede
helft van de jaren zestig aandiende onder invloed van de komst van de containers, maar
zo’n twee decennia eerder uit overwegingen de arbeidsverhoudingen te pacificeren en de
verzorgingsstaat op te bouwen.
De Amsterdamse havenpool ontwikkelde zich in de loop van ruim negentig jaar onder verschillende
economische en politieke omstandigheden en sociale voorwaarden. Door zijn
positie, een schakel tussen arbeidskracht en arbeid, stond de pool onder directe invloed
van de economische conjunctuur die de havenbedrijven doormaakten en de technologische
vernieuwingen die daar plaatsvonden. Door het algemeen economisch belang dat de
landelijke en gemeentelijke overheid aan de havens toekenden, onderging de pool directe
invloed van de politiek die de verschillende regeringen voerden.
In de context van deze economische, politieke en technologische invloeden functioneerden
de poolarbeiders. Zij droegen de ontwikkelingen van de havenpool, een gegeven
dat in de hier geboden beschrijving van de poolgeschiedenis zo veel mogelijk gehonoreerd
zal worden. Op een vergelijkbare manier gaat de aandacht uit naar de vakbonden waarin
zij zich organiseerden.
Waar mogelijk zal geprobeerd worden deze geschiedenis ‘van onderop’ te volgen en
te begrijpen, dus vanuit de situatie en de daarmee samenhangende belangen en activiteiten
van de betrokken arbeiders, ook in hun hoedanigheid van ondernemingsraadsleden,
vakbondsleden en actievoerders. Naast de regelmatig actieve gezamenlijkheid met de
collega-havenarbeiders in Amsterdam, onderhielden zij in bepaalde periodes intensieve
contacten met de Rotterdamse poolarbeiders. De evenknie in de Maasstad maakte met alle
onderlinge verschillen een vergelijkbare ontwikkeling door en zal, waar van betekenis, in
de geschiedschrijving van de Amsterdamse pool betrokken worden.
Gekozen is voor een verhalende (narratieve) benadering, waarin de verzamelde en
geselecteerde feiten in de constructie van een vertelling met elkaar in verband worden
gebracht en geïnterpreteerd. Waar de lijn van het verhaal dat vraagt, krijgen geïntroduceerde
begrippen een uitleg en geven theoretische noties steun en verbreding aan het
betoog. De structuur van het verhaal is klassiek onder te verdelen in een aanloop, hart en
afsluiting die als episoden in groepen hoofdstukken zijn terug te vinden. Overgangen in elk
hoofdstuk, aan het begin en einde en tussen de paragrafen, dienen de continuïteit van het
geheel, terwijl de chronologie van de gebeurtenissen en de interpretatie daarvan bijdragen
aan de samenhang in de gereconstrueerde werkelijkheid. Naast meerdere foto’s kennen
alle hoofdstukken een korte illustratieve tekst, een stap uit het verhaal die varieert van een
passende passage uit een boek, tot een gedicht, een solidariteitstelegram, een uitspraak
door een lid van het vrouwencomité.
Formeel begon de Amsterdamse pool met de oprichting van de Havenreserve in 1917.
In een woelige tijd bood een aantal ondernemers, met hulp van de gemeentelijke overheid,
een selectieve groep havenarbeiders een steunregeling om hen voor de bedrijven
te behouden. Deze studie zal wat verder in de tijd teruggaan. Enerzijds om stil te staan
bij de volstrekt regelloze losse arbeid in de jaren vooraf aan de Havenreserve en de zich
vormende vakorganisaties. Anderzijds om een schets te geven van de industriële doorbraak
in de laatste dertig jaar van de negentiende eeuw die bijdroeg aan de expansie van
de Amsterdamse haven met stijgende aantallen binnenkomende zeeschepen en tonnen.
Deze aanloop is neergelegd in de hoofdstukken 1 tot en met 3 en de eerste twee paragrafen
van hoofdstuk 4 die de, eind 1941 gestarte, voorbereiding van de SHB behandelen.
Het hart van het verhaal bestrijkt de periode van de SHB (1945-1995) en haar opvolger de
Arbeidspool (tot 1998). Daarin domineert de vaste arbeid, neemt het aandeel van de pool
af en vindt een gedeeltelijke vervanging door losse arbeid plaats. De hoofdstukken 4 tot en
met 15 bestrijken deze kern. De afsluitende fase van deze geschiedschrijving, vanaf 1998,
staat in het teken van de juridische acties door de procederende arbeiders die in 2011 nog
wachten op de beslissing in de laatste van de aangespannen procedures. Door gebruik te
maken van het juridische middel van getuigenverhoren brachten zij een schat aan informatie
naar boven over de lotgevallen van de havenpool in de periode 1998 tot 2003 en de
uitvoering van de werkgeverstaak door bestuurders van de Vervoersbond FNV en FNV
Bondgenoten. De verslagen daarvan en de vele andere stukken die in een juridisch proces
geproduceerd worden, vormden de bron van de hoofdstukken 16 tot en met 18.
Hoofdstuk 19 is in die zin een samenvattende beschouwing dat vanaf 1890 de loop van
de de- en recasualisatie van de Amsterdamse havenarbeid in een tiental fasen de revue
passeert. De centrale vraag tenslotte naar de invloeden die de neergang en terugkeer van
de losse havenarbeid verklaren, komt aan bod in een epiloog; uitgewerkt naar verschillende,
samenhangende domeinen (maatschappij, sector/bedrijf, vakbond) en over drie
tijdvakken.
Over de totstandkoming van de Havenreserve, Havenarbeidsreserve en de SHB was buiten
de primaire bronnen niet veel vastgelegd. Over de eerste twee was vanwege de gemeentelijk
bemoeienis het één en ander terug te vinden in het Stadsarchief van de gemeente
Amsterdam. Hoewel ongeordend, bevatte het archief van de Scheepvaartvereniging Noord
(SVN) de benodigde informatie om de verschillende overwegingen bij de oprichting van de
SHB te achterhalen.
Vlak voordat het archief van de drie elkaar opvolgende pools met onbekende bestemming
zou vertrekken, kon een groot deel veiliggesteld worden – waaronder de jaarverslagen,
in doorslag, van 1917 tot en met 1923 – dat inmiddels beschikbaar is gesteld aan
het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis. Dit instituut zelf bood toegang tot
onder andere de vakbondsorganen, de archieven van vakbonden en de jaarverslagen van
de Scheepvaartvereniging Noord.
Naast de vergaring van dit schriftelijk materiaal vond vanaf het midden van de jaren
tachtig raadpleging van mondelinge bronnen plaats. In deze ‘oral history’ werden verschillende
direct betrokkenen één of meer keren geïnterviewd om informatie te verzamelen en
naar opinies te vragen. 6 De resultaten daarvan zijn onder andere in artikelen in Solidariteit
neergeslagen. Minder systematisch en meer impressionistisch gebeurde hetzelfde tijdens
bijeenkomsten, vergaderingen en informele of toevallige gesprekken met havenarbeiders
al of niet werkzaam bij de pool. Een laatste vorm van mondelinge geschiedenis boden de
opnames op videobanden van interviews bij lokale en landelijke televisiezenders en een
door de NPS geproduceerde documentaire.
Tot slot. In de hierna volgende geschiedschrijving zullen de tienduizenden in de havenpools
werkzame arbeiders op enkelen na anoniem blijven. Hun van generatie op generatie
overgedragen strijdbaarheid vormde wel de inspiratiebron van deze studie.
Noten
1 |
T. Koningh, Maak van de pool geen moeras, eindscriptie PoPa, Amsterdam, mei 1987.
(terug)
|
2 |
R. Vreeman, Flexibele arbeid. Flexibilisering als vorm van herstrukturering van de arbeidsverhoudingen,
Tijdschrift voor politieke ekonomie, december 1984. J. Atkinson, N. Meager, Changing Working Patterns. How
companies achieve flexibility to meet new needs, Institute of Manpower Studies, London, 1986 R. Hermanussen,
Flexibilisering en vakbondsmacht, in: H. Boot (redaktie), Laten we de vakbeweging uitdrijven? Over ‘union busting’
en andere managementsstrategieën, Amsterdam 1989.
(terug)
|
3 |
Een uitzondering met afzonderlijke aandacht aan de Amsterdamse situatie vormden: P.J.A. ter Hoeven,
Havenarbeiders van Amsterdam en Rotterdam. Sociologische analyse van een arbeidsmarkt, Leiden, 1963. P.J.A.
ter Hoeven, De Amsterdamse havenstakingen in 1960 en 1961, in: Arbeiders tussen welvaart en onvrede, Alphen
aan den Rijn 1969, pp. 193-234.
(terug)
|
4 |
Bijvoorbeeld: A.J.T. Stakenburg, SVZ Stand van Zaken. Een halve eeuw arbeidsverhoudingen in de
Rotterdamse haven, Rotterdam 1957. Y Heygele, Meer loon voor minder werk. Arbeidersstrijd in de Rotterdamse haven 1960-1980, Rotterdam 1982. G. Harmsen, F. van Gelder, Onderweg. Uit een eeuw actie- en organisatiegeschiedenis
van de Vervoersbonden, Baarn 1986. E. Nijhoff, ‘Gezien de dreigende onrust in de haven …’. De ontwikkeling
van de arbeidsverhoudingen in de Rotterdamse haven 1945-1965, Amsterdam 1988.
(terug)
|
5 |
Bijvoorbeeld: G. Phillips, N. Whiteside, Casual Labour. The unemployment question in the transport industry
1880-1970, Oxford 1985. L. Heerma van Voss, H. Diederiks, Industrial Conflict. Papers presented to the fourth
British-Dutch conference on Labour History, Amsterdam 1988. S. Davies, Dock Workers. International exploration
in comparative history, 1790-1970, edited by S. Davies et al, Aldershot/Vermont 2000.
(terug)
|
6 |
Zie: P. Thompson, The Voice of the Past. Oral history, Oxford 2000. S. Leydesdorff, De mens en de woorden.
Geschiedenis op basis van verhalen, Amsterdam 2004.
(terug)
|
|