Commentaar nr. 21 - 7 augustus 2005
Werken, wonen, leven
Hans Boot
Werk is steeds meer tijdelijk, flexibel, dus onzeker en vol bestaansrisico. Reorganisaties vinden niet af en toe plaats, maar voortdurend. Uitbesteding en productieverplaatsing scoren hoog op managementseminars. De arbeidsplaats verkeert niet alleen in een staat van permanente verandering, maar wordt gekenmerkt door vluchtigheid en wisseling. Zo zeer zelfs dat het langzamerhand de vraag is of 'de werkvloer' nog wel kan dienen als de primaire bron van 'vakorganisatie'.
De oud-topman van Akzo Nobel, Van Leede, tegenwoordig Nederlands supercommissaris, wist dit op zijn manier al een tijdje geleden. Hij zag werknemers als gretige bijen zich te goed doen aan een veld vol rijk gevulde bloemen. Ze laafden zich dan weer hier en dan weer daar, in een dans van rust en rusteloosheid. Ondernemers kunnen boosaardige romantici zijn.
Abstracte werkvloer
Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek kende eind 2003 de Nederlandse werkgelegenheid 14 procent tijdelijke banen en iets minder flexibele contracten. Twee soorten arbeid die elkaar gedeeltelijk overlappen, maar samen meer dan een miljoen mensen betreffen. Recent onderzoek laat ook de andere kant zien, namelijk de directe beleving van werknemers. Meer dan 16 procent verwacht op korte termijn werkloos te worden en zeven maanden nodig te hebben een nieuwe baan te vinden (de Volkskrant, 3 augustus 2005). Daarnaast wordt van veel kanten aangedrongen op een verdere uitholling van het ontslagrecht. Deze week nog door het MKB Nederland en hoogleraar sociaal beleid De Gier (Partij van de Arbeid). In Frankrijk laat overigens vanaf september het arbeidsrecht toe dat bij kleine bedrijven werknemers binnen twee jaar ontslagen kunnen worden, onmiddellijk en zonder opgaaf van redenen. De Nederlandse ondernemersorganisatie VNO-NCW juicht en maant De Geus 'door te pakken'.
We zien dus dat aan de ene kant de arbeidsorganisatie steeds meer trekken krijgt van een guur doorgangshuis met snelle wisselingen in het personeelsbestand. En aan de andere kant, om in de beeldspraak te blijven, zijn bij het huis van de arbeid strenge portiers en stevige uitsmijters geposteerd.
Kortom, de arbeidsplaats als het zaaiveld voor arbeidersorganisatie zou wel eens abstracter kunnen worden dan ons lief is. Dat steekt te meer daar in - linkse - vakbondskritiek vaak verwezen wordt naar 'de werkvloer' waar de eerste en enige organisatiekracht van de bond zou liggen. Voor zover die kritiek betrekking heeft op de traditionele zwakte van de Nederlandse vakbonden op het niveau van het bedrijf en vooral de arbeidsplaats, is ze juist, maar de roep om 'terugkeer naar de vloer' mag op zijn minst onhistorisch genoemd worden.
Wanneer we oog hebben voor de met ontbinding kampende arbeidsverhoudingen, kunnen we ons afvragen of langs de weg van de arbeidsplaats de vakbeweging uit het slop te halen is. Daar waar gearbeid wordt, nemen de impulsen tot organisatie af.
Sociale beweging
En dan? Laten we dicht bij huis beginnen. "(...) waarom zouden we niet een standpunt innemen over het huurbeleid van minister Dekker of Verdonks asielbeleid?", vraagt een beleidsmedewerker van de FNV zich af bij het aangekondigde 'jongerennetwerk' (NRC Handelsblad, 29 juli 2005). Een prima vraag die niet alleen voor jongeren geldt en moeiteloos uit te breiden is naar de liberaliseringspolitiek van de Europese Unie, de oorlog in Irak, de privatisering van onderwijs en gezondheidszorg, enzovoort. Anders gezegd, het is tijd voor een actualisering van de 'brede vakbeweging'. Werken, wonen en leven zijn immers meer dan ooit verbonden.
Wat verder weg kunnen we te rade gaan bij wat 'social movement unionism' heet. Een mondvol die de hervorming van de bond tot sociale beweging inhoudt, dus van apparaat met overwegend passieve leden naar beweging met veel actieve leden. Een vakbondspraktijk die eind jaren zeventig in onder meer Zuid Afrika en Brazilië opkwam uit kritiek op de vakbonden in de rijke, geïndustrialiseerde landen. Deze werden verweten politiek te bedrijven als 'partners' van staat en ondernemers voor een selectief deel van de beroepsbevolking. Gegeven de lokale situatie richtte de nieuwe praktijk zich, vanzelfsprekend, op de informele arbeid(st)ers, de (werkende) armen en de werklozen.
Met als uitgangspunt dat het arbeidersbestaan de arbeidsplaats overschrijdt, werd gekozen voor samenwerking van onderop met andere sociale bewegingen. Geleidelijk aan volgde een verbreiding naar landen buiten de 'derde wereld', waaronder de Verenigde Staten en Frankrijk (SUD). Zo ontwikkelde zich een alternatief voor de primair op de cao en dienstverlening gerichte bonden.
Omgezet naar de Nederlandse omstandigheden, zouden vakbondsleden zich inderdaad intensief met de acties tegen de huurverhogingen bemoeien, want reparatie via de cao zien we nog niet gebeuren, ook niet van de duurdere ziektekostenverzekering. Al eerder hadden de bonden deelgenomen aan de campagne tegen de Europese grondwet, lieten ze de discussie over veiligheid en vrijheid niet aan rechts over, enzovoort. Zeker zo ingrijpend zou zijn dat de vluchtigheid van steeds meer arbeidsplaatsen samenging met de organisatie van de verschillende groepen flexarbeiders: jong en oud, man en vrouw, wel of geen migrant, al of niet opgenomen in gereguleerde arbeidsverhoudingen. Ook in dat opzicht vormt zich dan een brede vakbeweging.
|