Solidariteit – Commentaar 370 - 9 december 2018
Economen als beslissers
Servaas Storm
Eind september bezocht ik met mijn dochter de Open Dag van een bekende universiteit in een grote havenstad in het westen van ons land. Bij de voorlichting van de studie Economie werden wij met zo’n honderdvijftig aankomende eerstejaarsstudenten en ouders welkom geheten door de vice decaan van de economische faculteit. Een generatiegenoot van me die uit hoofde van zijn functie een wervend praatje hield over het belang van de economische wetenschap en het nut van economisch onderzoek.
Zijn belangrijkste verkooppunt was dat de studie Economie mensen opleidt tot goede beslissers of tot voortreffelijke adviseurs die beleidsmakers helpen om de juiste beslissingen te nemen inzake maatschappelijke en bedrijfseconomische vraagstukken. Met een zekere zelfgenoegzaamheid, alsof er verder niets anders over te zeggen is, herhaalde hij de bekende definitie van de Engelse econoom Lionel Robbins uit 1932: Economie is de wetenschap van het menselijk gedrag met betrekking tot schaarse middelen met alternatieve aanwendingsmogelijkheden.1
Niet zien aankomen
In gewone mensentaal betekent dit dat economen analyseren hoe individuen 'het beste' schaarse, alternatief aanwendbare middelen (zoals hun inkomen of de productiefactoren) kunnen gebruiken ter bevrediging van hun per definitie 'onbegrensde' behoeften. En dat kunnen de economen die op deze faculteit gestudeerd hebben, blijkbaar als de allerbeste. Na het horen van deze wervende inleiding dwaalden mijn gedachten onwillekeurig af. Ergens binnen in me begon iets te knagen en kwam er een vraag op. Zijn economen wel goede beslissers, is de hier zojuist gemaakte claim eigenlijk wel wetenschappelijk onderbouwd, ofwel evidence-based.
Nou, als je er even over nadenkt, valt dat vies tegen. Neem bijvoorbeeld de recente financiële crisis die dit jaar precies tien jaar geleden losbarstte en waarvan grote delen van de mensheid de nadelige gevolgen nog immer ondervinden. Het staat vast dat de meeste economen die crisis helemaal niet hebben zien aankomen. Why did no one see it coming?, vroeg de Britse koningin Elizabeth II aan het economenvolk van de prestigieuze London School of Economics. Dat was twee maanden na het bankroet van Lehmann Brothers, en ze wacht nog steeds op antwoord.
Het is voor iedereen duidelijk dat deze financiële crisis mede is veroorzaakt door de deregulering van financiële markten vóór 2008 en door de enorme groei van 'innovatieve' en zeer risicovolle financiële derivaten. Vooraanstaande financiële economen, onder wie de Nobelprijswinnaars Myron Scholes, Robert Merton en Eugene Fama waren groot voorstander van deregulering en ook van de nieuwe financiële instrumenten die belegger Warren Buffet financial weapons of mass destruction noemde.2 De adviezen van deze gezaghebbende financiële economen hebben de wereldeconomie in de diepste crisis sinds de Grote Depressie gestort.
Steevast verkeerd voorspeld
Een tweede voorbeeld: de gerenommeerde economen van het Internationaal Monetair Fonds hebben sinds 2010 de ontwikkeling van de Griekse economie steevast verkeerd voorspeld. Terwijl die in een vrije val terechtkwam, het inkomen daalde en de werkloosheid steeg, voorzag het IMF met de regelmaat van een Zwitsers uurwerk ieder jaar een ommekeer. Zoals we weten stoot een ezel zich geen twee keer aan dezelfde steen. Onderstaande grafiek laat echter zien dat de IMF-economen het iedere keer weer mis hadden: terwijl het IMF het einde van de recessie voorspelde, bleef het Griekse Bruto Binnenlands Product krimpen. Erger nog dan deze onjuiste voorspellingen is dat het IMF mede verantwoordelijk is voor de langdurige recessie in Griekenland. Volgens het onafhankelijke Independent Evaluation Office van het IMF heeft het fonds de oren laten hangen naar de Europese Commissie en daardoor verkeerde beleidsadviezen gegeven en onjuiste beleidsvoorwaarden opgelegd.3
De grootste inschattingsfout was een buitengewone onderschatting van de negatieve effecten op de economische groei van bezuinigingen op de overheidsuitgaven en de welvaartsstaat. Die bezuinigingen zijn de belangrijkste reden voor de langdurige Griekse recessie, waarin het gemiddelde reële inkomen tussen 2010 en 2016 met ruim 25 procent daalde. Het is goed dat het IMF dit nu toegeeft, maar of er werkelijk sprake is van (pijnlijk langzaam) voortschrijdend inzicht moet nog blijken uit de beleidsadviezen van het fonds. Economische beslissingen hebben dus zeer grote maatschappelijke gevolgen en als het de verkeerde beslissingen zijn, dan is de schade voor de samenleving gigantisch.
Klimaatbeleid kan wachten
Een derde en laatste voorbeeld: dit jaar is de Amerikaanse klimaateconoom William Nordhaus één van de Nobelprijswinnaars economie.4 Nordhaus bouwde een veel gebruikt simulatiemodel, waarmee hij de effecten van de groei van de wereldeconomie op het klimaatsysteem én de gevolgen van een stijgende temperatuur op de economische groei in kaart kon brengen. Nordhaus is een zeer invloedrijk adviseur op het terrein van klimaatbeleid. De belangrijkste aanbeveling die hij doet op basis van zijn modelstudie, is dat we geen haast hoeven te maken met de reductie van de mondiale CO2 emissies en met de transitie naar schone, hernieuwbare energie. Het kan volgens hem heel geleidelijk en eigenlijk pas vanaf 2050 moeten we serieus een klimaatbeleid gaan voeren.
Volgens Nordhaus’ economische analyse is het verstandiger dat de wereldeconomie eerst nog eens een jaar of dertig doorgroeit, zodat wij welvaart opbouwen. Hierdoor namelijk zullen we in 2050 zo rijk zijn geworden dat we de maatschappelijke kosten van maatregelen om de CO2 uitstoot te verminderen relatief gemakkelijk zullen kunnen ophoesten. In dit volgens Nordhaus economisch ‘optimale’ scenario zal de concentratie CO2 in de atmosfeer echter zo sterk stijgen dat de gemiddelde temperatuur op aarde in 2100 met grote waarschijnlijkheid met meer dan 3° Celsius zal zijn gestegen. Volgens Nordhaus levert een dergelijke opwarming weinig problemen op.
Misplaatste zelfgenoegzaamheid
Maar opgelet: volgens de klimaatwetenschappers van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC 2018) is een gemiddelde temperatuurstijging van meer dan 1,5° Celsius al uiterst riskant, omdat er dan niet te stoppen geofysische processen in werking worden gezet (zoals het smelten van de poolkap en het ontdooien van permafrost toendra’s) die het proces van opwarming zullen versterken.5 Volgens een recente studie van klimaatwetenschappers is de kans dat we zullen eindigen in een Hothouse Earth heel groot als we de gemiddelde temperatuur met meer dan 1,5° Celsius laten toenemen.6 In het relatief simpele model van Nordhaus zijn deze niet te stoppen en zichzelf versterkende processen niet opgenomen. Volgens de klimaatexperts spelen we met vuur als we de adviezen van deze Nobelprijswinnaar opvolgen.
Kortom, economen zijn dus helemaal niet zulke goede beslissers en adviseurs. Of het zou moeten zijn, als we de logica volgen dat er nóg slechtere adviezen mogelijk waren geweest. Laten we dat echter niet doen en gewoon erkennen dat er grote fouten worden gemaakt. De economen die in de drie voorbeelden worden genoemd, hebben allemaal de ‘wetenschappelijke’ rechtvaardiging gegeven voor vaak desastreus regeringsbeleid. Op basis van de adviezen van Nordhaus besloot de Amerikaanse regering, bijvoorbeeld, het Kyoto Protocol niet te ondertekenen. In tegenstelling tot de misplaatste zelfgenoegzaamheid past economen daarom een grote mate van bescheidenheid over hun ‘prestaties’. Misschien moet Queen Elizabeth II het economenvolk nog eens een paar eenvoudige vragen stellen: waarom kunnen jullie nooit toegeven dat je het fout had, dat jullie modellen niet werken, dat jullie de data niet goed hebben geanalyseerd en dat je niet in staat bent de toekomst met een redelijke nauwkeurigheid te voorspellen? Zou een grotere - en gepaste - bescheidenheid niet leiden tot betere economische beslissers en besluiten?
|