Solidariteit - Commentaar 389 - 1 september 2019
Hoofdpijndossiers en de FNV
Egbert Schellenberg
Het verschijnsel dat de FNV op centraal niveau akkoorden sluit, waarbij belangrijke onderwerpen later moeten worden uitgewerkt, is niet bepaald nieuw. Ondanks dat dit telkens eindigt in een hoofdpijndossier, blijft de FNV in deze strategie volharden. Een paar voorbeelden en afrondend het recente pensioenakkoord.
In 2003 is er door de FNV een nullijn akkoord gesloten in ruil voor afschaffing van de WW-premie voor werknemers. Op dezelfde tafel lag op dat moment het voornemen om regelingen over VUT en prepensioen af te schaffen. In plaats van een harde afspraak werd dit punt doorgeschoven, met als resultaat de grote demonstratie op het Museumplein in 2004, en vervolgens vanaf 2006 de afschaffing van de VUT en prepensioenregelingen.
Nog wel 'boe' geroepen
In het voorjaar 2009 deed de FNV een poging om afspraken te maken over het ontslagrecht, terwijl de evaluatie van de toen gebruikelijke 'kantonrechtersformule' voor dat najaar al op de rol stond. De poging mislukte, maar de aanpassing van deze richtlijn over de 'ontbindingsvergoeding' kwam er wel en de door de FNV geopperde grens van 75.000 euro werd jaren later alsnog gebruikt bij de invoering van de transitievergoeding. Een ontslagvergoeding waar de FNV toen tegen was, maar ook niet wist tegen te houden.
In 2011 kregen we het akkoord om de pensioenleeftijd van 65 naar 67 jaar te verhogen. Hierover brak vervolgens een interne richtingenstrijd uit, maar in de praktijk werd met gedoogsteun van GroenLinks en PvdA de verhoging nog versneld. Met de komst van Rutte 2 in 2012 werd met dank aan de PvdA de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting en de fiscale ruimte voor pensioenopbouw flink beperkt. De FNV heeft nog wel 'boe' geroepen, maar geholpen heeft dat niet.
De protesten tegen deze snel stijgende AOW leeftijd en het volstrekt ontbreken van een alternatief voor de zware beroepen, deden het verzet binnen de FNV toenemen. Tellen we de aantallen ploegenwerkers en mensen met fysiek zware arbeid samen, dan gaat het al gauw om twee miljoen werknemers in sectoren waar de FNV traditioneel sterk is.
Geparkeerd in werkgroepen
Nu zitten we met het pensioenakkoord 2019, terwijl het Ledenparlement van de FNV tot een neutraal voorleggen aan de achterban besloot, heeft het Dagelijks Bestuur het gewoon positief aan de achterban voorgelegd. Immers dit was de kans om de versnelling in de AOW naar 67 jaar en later te vertragen en de één op één koppeling levensverwachting en AOW leeftijd te matigen. Dat is inderdaad gelukt en daarmee is voor het eerst sinds 2004 een positief resultaat te noteren in de polder.
Maar de dossiers zware beroepen en rekenrente zijn geparkeerd in werkgroepen. Met name de laatste lijkt nu al heel snel een hoofdpijndossier te worden.
De rente blijft maar dalen en volgens het financieel toetsingskader moeten pensioenfondsen deze rentestand aannemen als hun rendement voor de komende jaren. Dat is dus rekenen met nul rendement en dan blijft alleen de ingelegde premie als inkomstenbron over. Daar waar we nu nog over een langere periode mogen middelen, heeft de 'commissie parameters' (Dijsselbloem) bedacht dat we vanaf 2021 de actuele rentestand moeten gebruiken. Als dat met de huidige stand wordt doorgevoerd, dan zullen grote pensioenfondsen met bij elkaar zo’n acht miljoen deelnemers in 2021 moeten korten op de pensioenrechten. Zo ook op de ingegane pensioenuitkeringen vanwege te lage dekkingsgraden, zoals dat heet.
Indexatie, een kwestie van rekenen
Het feitelijk gemiddelde rendement over de afgelopen 25 jaar, en dat is inclusief de grote bankencrisis, bedraagt tussen de 6 en 7 procent. De verhouding tussen het financieel toetsingskader en de reële vermogenspositie van pensioenfondsen, is dan ook helemaal zoek. Binnen dat zelfde toetsingskader mag voor de kostendekkende premie wel worden gerekend met het te verwachten rendement. Dit tot een maximum van 5 procent met een korting voor de aangenomen indexatie van de pensioenregeling. De korting is 2 procent bij de prijsindexatie en 2,5 proces bij de loonindexatie. Maar ook in de 'luxe' vorm met de loonindexatie, blijft er een feitelijke rekenrente over van 2,5 procent. Passen we die toe op de dekkingsgraad, dan gaat deze met 25 procentpunten omhoog. (ieder 0,1 procent rente is 1 procent meer of minder dekkingsgraad). In plaats van in de buurt van de kritische grens van 95 procent, waarbij direct ingrijpen wordt geëist in het financieel toetsingskader, zitten we dan opeens op een comfortabele 120 procent en mag er geïndexeerd worden.
De oplossing om kortingen in 2021 te voorkomen is er, maar er zijn allerlei politieke krachten die willens en wetens afstevenen op pensioenkortingen in 2021. Hoe de bond zich hieruit gaat redden, is nu de grote vraag. Dat de FNV onderhandelaars koppijn krijgen, moge duidelijk zijn.
Strijdagenda
Het tweede hoofdpijndossier betreft de zware beroepen. In het pensioenakkoord is een afspraak gemaakt over een beperking van de boete op eerder stoppen met werken. Deze gaat waarschijnlijk in op 1 januari 2021 en heeft een looptijd van vijf jaar. Los van de grote vraag of werkgevers zich hieraan gecommitteerd hebben, is het aan een jongere werknemer in de volcontinu niet uit te leggen dat hij/zij hier iets aan heeft. Een werknemer van dertig jaar die al tien jaar regelmatig nachtarbeid verricht, had een AOW horizon van 71 jaar en negen maanden en heeft nu met dit pensioenakkoord uitzicht op 69 jaar en een paar maanden. Met andere woorden: bovenop de tien jaar nog bijna veertig jaar te gaan met regelmatige nachtarbeid en een afspraak in het pensioenakkoord over zware beroepen die in 2026 weer afloopt.
Als de inzet '45 jaar werken is genoeg' gestand gedaan moet worden, dan zou deze werknemer op zijn 65ste jaar moeten kunnen stoppen. Hoe gaat de FNV dit ingevuld krijgen? Niet in een werkgroep verzeker ik, daarvoor is een strijdagenda nodig en geen polderoverleg.
|