Commentaar 85 - 20 januari 2008
De jongere oudere en de arbeidsmobiliteit
Sjarrel Massop
Voor de feestdagen was het druk bij de kapper, dus besloot ik later te gaan. Ik ga altijd naar dezelfde, ze weten daar precies wat ik wil. Zo'n moeilijk haar heb ik niet, altijd hetzelfde model. Halverwege vroeg de kapster echter of het opzij ook kort moest. "Ja, is goed", zei ik. Het kan immers ook in januari wel lekker kort met de opwarming van de aarde. Driftig ging ze aan de slag. De reden waarom ze die vraag stelde, werd duidelijk toen ik in de spiegel keek.
Ze knipte, zag ik plotseling, mijn jeugdige illusie weg. Er voor in de plaats kwam de confrontatie met het ouder worden. Die constatering was belangrijk, omdat mijn jaarcontract afliep en ik op zoek moest naar een andere baan. Wat ik eigenlijk wel wist, maar verdrong, dat weerspiegelde mijn uiterlijk; de jaren beginnen zich af te tekenen. Bijkomend effect waren de repercussies voor de positie op de arbeidsmarkt. Als nog jongere oudere ben je kwetsbaar, ondanks de door de samenleving gewenste arbeidsmobiliteit.
Gelegitimeerde mensenhandel
De arbeidsmarkt is eigenlijk geen goede benaming, de vlag dekt de lading niet. Een potentiële werknemer brengt namelijk niet de arbeid naar de markt, maar het vermogen om arbeid te verrichten. Dat is ook wat de ondernemer koopt, geen arbeid maar arbeidspotentie. Het is dus in feite de arbeidsvermogenmarkt.
Het intrigerende verschijnsel doet zich voor dat dit vermogen onlosmakelijk verbonden is aan een mens. Dat maakt de handel in de arbeid tot zo'n raar gebeuren. De kapitalist is alleen maar geïnteresseerd in het kunnen verzetten van arbeid en krijgt de bijbehorende mens er gratis bij. Afgezien van het feit dat de arbeidsmarkt daarmee de grootste gelegitimeerde vorm van mensenhandel wordt, maakt de verbondenheid van het arbeidspotentieel aan de mens de tot loonarbeid veroordeelde kwetsbaar. Immers het vermogen tot het verrichten van bepaalde werkzaamheden kan nog zo groot zijn, als het smoelwerk van de arbeider de baas niet aanstaat, dan gaat die met arbeidsvermogen en al op de keien. En verder zijn in dit kader, zoals mijn oud-docent Hans Boot treffend opmerkte in zijn colleges over arbeidsverhoudingen, de termen werkgever en werknemer precies omgekeerd. De loonarbeider die het vermogen heeft arbeid te verrichten, verkoopt dit tegen een loon, neemt dus niets en geeft veel. De kapitalist eigent zich dat vermogen toe, hij neemt het werk en geeft dus niets.
Jaarcontract
De werkgevers klagen steen en been over de werking van de arbeidsmarkt en willen een regelgeving die hen in staat stelt maximaal rendement te halen uit het aan te kopen arbeidsvermogen. De Wet flexibiliteit en zekerheid is daar een uitvloeisel van, evenals de ontbrande discussie over de ontslagbescherming. Die wetgeving deugt in mijn ogen niet, maar biedt in de verhandeling van het arbeidsvermogen wel enige bescherming aan de arbeider. Stel de overheid en de vakbonden gaan akkoord met versoepeling van die ontslagbescherming, dan zijn de werkgevers zogenaamd bereid meer mensen, met een vlekje op hun arbeidsvermogen, in dienst te nemen. De praktijk is echter al wezenlijk anders. Eenieder die zich op de arbeidsmarkt waagt, weet dat zijn of haar positie ten opzichte van de ondernemer kwetsbaar is in de onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden. De ondernemer is terughoudend in het aangaan van een arbeidscontract voor onbepaalde tijd, hij begint steeds meer met een jaarcontract. De flexwet heeft dit mogelijk gemaakt en daarmee is de overheid de ondernemer te hulp geschoten. Overbodig te memoreren dat de werknemers hier helemaal niets mee opschieten. Gedurende dat jaar heeft de ondernemer alle mogelijkheid van rechtswege het arbeidscontract te ontbinden, zonder dat er bescherming is voor de werknemer. Geen reden tot klagen dus.
Discriminatie
Het voorgaande scenario trof mij. In mijn jeugdige onschuld - aangezet door het idee dat mobiliteit goed is voor de 'employability' en tegen de achtergrond van een gunstige arbeidsmarkt - heb ik bijna een jaar geleden mijn vaste baan ingewisseld voor een jaarcontract bij een andere werkgever. Maar dit pakte niet goed uit. Dat lag niet aan mijn arbeidsvermogen, ik was voldoende gekwalificeerd en bereid mij verder te scholen, maar aan mijn een tikkeltje te kritische persoonlijkheid die de werkgever er voor niets bij kreeg.
Dat is mij parten gaan spelen. Verschillende, ongevraagde adviezen die hij zonder extra loon ontving, kon hij niet waarderen, sterker nog: hij zag het als obstructie. Ik kreeg dus te horen dat naar alle waarschijnlijkheid mijn jaarcontract niet omgezet zou worden in een contract voor onbepaalde tijd. Diplomatieke taal, maar een goed verstaander, waartoe ik mijzelf reken, heeft in dergelijke situatie maar een half woord nodig. Dat betekende, na 27 jaar trouwe dienst als loonwerker voor verschillende bazen, dat werkloosheid dreigde. En dat terwijl de kapster zojuist mijn aantrekkelijkheid voor de arbeidsmarkt had weggeknipt. Nu had ik haar natuurlijk kunnen aansporen op de ingeslagen weg door te gaan en de opdracht kunnen geven "dan maar helemaal kaal", maar dat leek me te alledaags.
Het uiterlijk speelt maar gedeeltelijk een rol, hoe je het wendt of keert, leeftijd is ook een bepalende factor. Zeker vijftien sollicitaties heb ik in korte tijd geschreven naar vacatures waarvoor ik meer dan voldoende gekwalificeerd ben. Frappant was telkens de ondoorzichtige en oncontroleerbare afwijzing. Zonder me gezien te hebben, werd gesteld dat ik niet paste in het team, terwijl ik toch door en door solidair ben. Ik kon tot geen andere conclusie komen dan dat ook voor mij de tijd aangebroken is dat ik op leeftijd gediscrimineerd wordt. Een nuchter feit, terwijl mij voorgespiegeld wordt nog minimaal vijftien jaar te participeren in het arbeidsproces.
Markt van arbeidsvermogen
Ik moest dus een truc uithalen. Om mijn gebrek aan commerciële vaardigheden te compenseren, heb ik me ingeschreven bij diverse arbeidsbemiddelingsbureaus. Dat de handel in arbeidsvermogen zo'n lucratieve en omvangrijke aangelegenheid zou worden, zou Marx misschien doen verbazen. Toch heeft hij zelf de commodificatie (het tot handelswaar worden) van de arbeid theoretisch uitgewerkt. Onderschat die bureaus echter niet, ze zijn er vaardig in de dreigende vergrijzing en kaalslag van hun kandidaten te maskeren. Ik werd bemoedigend toegesproken dat het wel meeviel en het op basis van mijn kwaliteiten, het subjectieve arbeidsvermogen, wel goed zou komen. Gezegd moet worden dat mijn bemiddelaar goed zijn best heeft gedaan, ik waardeer zijn professionele arbeid. Belangrijk en prettig voor mij is dat hij gelijk heeft gekregen. Ik kan weer voor een tijdje wegblijven van de door mij zo gehekelde arbeids(vermogen)markt, omdat ik een nieuwe baan gevonden heb. En reken maar dat ik er even zuinig op ben.
|