welkom
extra
Solidariteit

"De flexibele mens" boekbespreking - 27 november 2005

Het gevaarlijke woord

Sjarrel Massop

Het neoliberalisme houdt in samenwerking met het neoconservatisme een sterk pleidooi voor de individuele verantwoordelijkheid van de burgers in de kapitalistische maatschappijvorm. Deze moet er in de logica van de 'vernieuwers' anders uitzien als de samenleving ten tijde van de verzorgingsstaat. Dat roept de vraag op of er sprake is van een ander kapitalisme.

"Ja", zegt de Amerikaanse socioloog Richard Sennett.1 Hij spreekt van het flexibele kapitalisme, waarin de flexibele mens centraal staat.
De bedreiging voor de 'neo-ideologieën' is en blijft de "vereniging van de arbeid", oftewel de solidariteit. Het gevaarlijke woord in dit verband is door zijn verschillende betekenissen het woordje 'wij'. 'Wij' als bundeling van krachten, als vorm van solidariteit is als tegenwicht van het neoliberale individualisme nodig. Maar bundeling van krachten is gevaarlijk als het onderliggende programma niet goed is (populisme).
In deze bespreking volg ik de redenering van Sennett door het laatste hoofdstuk van "De flexibele mens" samen te vatten. Zijn tekstfragmenten staan tussen aanhalingstekens, mijn commentaar in cursief.

Het nieuwe kapitalisme

"Kan men de confrontatie met het nieuwe kapitalisme het beste van buitenaf aangaan op de plaatsen waar het zich voordoet, of beter de werking ervan van binnenuit proberen te hervormen? Bekijken we de drie aspecten van de moderne flexibiliteit - herstructurering zonder continuïteit, flexibele productie en concentratie van macht zonder centralisatie - dan lijkt het inderdaad mogelijk een aantal vernietigende gevolgen van de breuk met het verleden te beteugelen. Ontslaggronden zouden bijvoorbeeld beperkt kunnen worden. De andere aspecten zouden moeilijker van buitenaf te beïnvloeden zijn. Het gaat echter niet om beteugeling alleen."

De centrale gedachte in het boek is dat de wereldsamenleving in een nieuwe fase van het kapitalisme is terechtgekomen: het flexibele kapitalisme. Sennett gaat in op de gevolgen voor de arbeid in arbeidsorganisaties en dan met name in de Verenigde Staten.

De drie genoemde aspecten zijn op te vatten als coördinatiemechanismen van het nieuwe kapitalisme. Ik ga vooral in op hoe Sennett de 'concentratie zonder centralisatie' beschrijft, een mechanisme dat ook in de praktijk van de sociotechniek zijn uitwerking heeft gehad. Onder het mom gedelegeerde verantwoordelijkheid en bevoegdheden lager in de organisatie te brengen, versterkte de top van arbeidsorganisaties de greep op de bedrijfsvoering en kon tegelijkertijd het middenkader wegsaneren.

Is het flexibele kapitalisme de juiste benaming voor het ontwikkelingsstadium waarin het systeem zich bevindt? Dat er sprake is van ontwikkelingen en wellicht van een trendbreuk, is duidelijk. Een belangrijke indicator is de snelle opeenvolging van telkens weer nieuwe productieconcepten - moderne sociotechniek, lean production, business proces reengineering, de lerende organisatie, enzovoort - als antwoord op het 'verouderde' Taylorisme en Fordisme. Een andere indicator is de enorme technologische ontwikkeling, met name op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie.

Het kapitalisme heeft altijd al een grote dynamiek en sterk aanpassingsvermogen getoond. Zo was het bepalende kenmerk van het monopoliekapitalisme de beheersing van de onderlinge concurrentie, waardoor het systeem van massaproductie mogelijk werd. Met de liberalisering van de economie en de ongebreidelde drang naar privatisering ontstaat een situatie, waarin steeds meer bedrijven elkaar naar het leven staan en gedwongen worden de onderlinge concurrentie aan te gaan. Bij gebrek aan alternatieven wordt de ware aard van het kapitalisme alsmaar meer zichtbaar: de ongelimiteerde en nietsontziende drang naar accumulatie van het kapitaal. Flexibel kapitalisme is een te vriendelijke benaming, beter is wellicht: concurrentiekapitalisme.

Maar goed, het thema dat Sennett aansnijdt, gaat meer over de consequenties van dit nieuwe kapitalisme voor de arbeidsprocessen en dat is interessant en belangrijk.

Het flexibele kapitalisme vindt zijn ideologische grondslag in het neoliberale denken dat uitgaat van de eigen, individuele verantwoordelijkheid in de samenleving van elke burger. Bedreiging voor dat gedachtegoed is het ontstaan van collectiviteiten en de bundeling van krachten van de mensen in de samenleving. Het gevaarlijke woord is daarom 'wij'.

Concentratie zonder centralisatie

Het kenmerkende van organisatie is de afstemming tussen de afzonderlijke delen. Het betreft vaak de structuur, de gehanteerde systemen en natuurlijk ook de communicatie. Het mechanisme dat het management gebruikt om de organisatie aan te sturen, wordt vaak het coördinatiemechanisme genoemd, een term geïntroduceerd door managementgoeroe Henri Mintzberg.2 Deze verwijst eigenlijk naar een typologie van de managementvisie op de organisatie. Een belangrijk coördinatiemechanisme dat Sennett introduceert, is: concentratie zonder centralisatie.

"Dit netwerk van ongelijke en losse relaties (Harrison3) vormt een aanvulling op het vermogen een organisatie van boven naar beneden zo te herstructureren dat alleen delen of knopen in een netwerk overblijven. Toezicht kan uitgeoefend worden door voor allerlei groepen in de organisatie productie- of winstdoelen vast te stellen, terwijl elke eenheid de vrijheid heeft op een geschikte manier daaraan te voldoen. Deze vrijheid is echter schijn. Flexibele organisaties stellen slechts zelden een doel vast dat gemakkelijk te bereiken is. Gewoonlijk worden de eenheden geprest veel meer te produceren of te verdienen dan binnen hun directe mogelijkheden ligt. De realiteit van vraag en aanbod komt zelden overeen met zo'n doel. De top van het bedrijf drijft eenheden ertoe zich steeds meer in te spannen, ondanks die realiteit.

Het door Harrison beschreven machtssysteem kan ook duidelijk worden gemaakt door te stellen dat de verwerping van de oude bureaucratische orde niet betekent dat de instellingen minder structuur hebben gekregen. De structuur blijft behouden in de krachten die eenheden of individuen tot prestaties dwingen. Hoe zij die moeten bereiken, zegt de top van de flexibele organisatie er echter zelden bij. De top houdt meer zijn eigen eisen bij dan een systeem te ontwerpen dat het mogelijk maakt aan die eisen te voldoen.

Concentratie zonder centralisatie is een manier om de macht uit te oefenen in een organisatie die niet langer de duidelijkheid van een piramide bezit. Zo wordt de structuur van de instelling ondoorzichtiger, niet eenvoudiger. Daarom is de term 'ontbureaucratisering' zowel misleidend als lelijk. In moderne organisaties die het mechanisme concentratie zonder centralisatie toepassen, is de macht van de top niet alleen sterk maar ook vormloos."

Het mechanisme concentratie zonder centralisatie heeft een selectieve uitwerking op de leden van de arbeidsorganisatie in de arbeidsprocessen. Niet de 'ontbureaucratisering' staat centraal, maar het aanpassingsvermogen van de organisatie om de concurrentie te kunnen aangaan. Dat principe doet een sterk beroep op het arbeidsvermogen van de individuele arbeid(st)er, zowel kwantitatief als kwalitatief. De selectieve uitwerking betekent dat slechts een klein gedeelte van de werkende mensen aan dergelijke criteria kan voldoen, waarmee de scheidslijn tussen kern en perifere of precaire arbeid is vastgelegd.

Besturing en bedreiging

"De poging het nieuwe kapitalisme van buitenaf te beheersen, moet een andere grondslag hebben. De vraag moet worden gesteld welke waarde het bedrijf voor de gemeenschap heeft, hoe het in dienst staat van het algemeen belang en niet alleen van de eigen winst- en verliesrekening. Het opleggen van externe gedragsregels leidt vaak tot interne hervormingen. Juist omdat de netwerkwereld zo vormloos en veranderlijk is, kunnen externe normen voor verantwoordelijk gedrag een beeld geven van 'wat u zou moeten zijn, hier, op dit moment'."

Het aanpassingsvermogen van het kapitalisme is dusdanig groot dat juist druk van buitenaf kan leiden, hoe paradoxaal ook, tot een versterking van zijn positie. Het Rijnlandse en Scandinavische model waar de nieuwe Linkse Lente zo voor pleit, heeft zich in West Europa niet kunnen bestendigen. Integendeel, onder neoliberale en neoconservatieve druk met een stagnerende economische ontwikkeling wordt geredeneerd dat de verzorgingsstaat, kenmerk van het Rijnlandse model, onhoudbaar wordt.

Lang is reeds duidelijk dat het kapitalisme zich niet laat hervormen tot een menselijke samenlevingsvorm. Dat neemt niet weg dat het kapitalisme zowel van binnenuit als van buitenaf moet worden bestreden. Belangrijk is de illusie te doorbreken dat een geleidelijke hervorming tot het bereiken van de doelen kan leiden en dat er één beste weg zou zijn. Het kapitalisme bestrijden is een langdurig totaalprogramma met veel vallen en opstaan, solidariteit ('wij') is daarbij het sleutelwoord op voorwaarde van een permanente en kritische discussie.

"In het nieuwe bestel is de hantering van dat 'wij' een daad van zelfbescherming geworden. Het verlangen naar saamhorigheid, dat vaak wordt uitgedrukt als afwijzing van immigranten of andere buitenstaanders, is defensief en het belangrijkste gemeenschapsbouwwerk zijn de muren tegen een vijandelijke economische orde. Natuurlijk is het bijna een universele wet dat de term 'wij' gebruikt kan worden als verdedigingsmiddel tegen verwarring en ontwrichting.

De huidige, op dit verlangen naar bescherming gebaseerde, politiek mikt eerder op de zwakken, degenen die zich aan de periferie van de wereldeconomie ophouden, dan op de sterken, de bedrijven die arme werknemers in beweging brengen of gebruik maken van hun betrekkelijke achterstand. 'Wij' is een vals woord, wanneer het wordt gebruikt als een middel om zich tegen de buitenwereld af te zetten. Toch kan het gevaarlijke woordje ook worden gebruikt om grondiger en opbouwender op onderzoek te gaan. Neem de twee elementen van de term 'een gedeeld lot'. Welke manier van delen is nodig om weerstand te kunnen bieden - in plaats van weg te lopen - aan de nieuwe economie? Wat voor soort duurzame persoonlijke relaties kunnen besloten liggen in het gebruik van 'wij'?"

Wat Sennett bedoelt, is dat de huidige politiek van de kapitalistische machthebbers inspeelt op onderbuikgevoelens van mensen in de periferie van de samenleving. De sociale verbindingen die daar gepropageerd worden, hebben echter niet de bedoeling de economische orde ter discussie te stellen. Ze zijn juist gericht op bestendiging van die orde. Zijn idee dat er bedrijven zijn die arme werknemers in beweging brengen, is nogal optimistisch.

Het antwoord op de kapitalistische politiek van verdeel en heers kan alleen de zelforganisatie van de arbeidersklasse zijn. De enige remedie tegen valse solidariteit is de verbinding van alle elementen die door het kapitalisme onderdrukt worden: sterken en zwakken, mannen en vrouwen, autochtonen en allochtonen, jongeren en ouderen.

Solidariteit is een lastig begrip. Het verlangen naar saamhorigheid kan een groot gevaar in zich bergen. Het woord 'wij' vertegenwoordigt 'macht', waarbij de vraag gesteld moet worden welke ideologische principes daaraan ten grondslag liggen. Het populisme van Fortuyn vertegenwoordigde een sterke onderlinge solidariteit en binding van mensen die zich ophouden aan de periferie van de wereldeconomie. Het is echter nooit een macht die bereid en in staat zal zijn het kapitalisme aan de kaak te stellen.

'Wij' is niet alleen gevaarlijk, omdat vreemde bindingen en uitsluitingen ontstaan, maar ook door het gebrek aan een goed politiek programma. 'Wij' kan namelijk macht vertegenwoordigen die in verkeerde handen verkeerd uitwerkt. Alle delen die het gedeelde lot van Sennett vormen, zijn nodig om in samenhang met het politiek programma en de discussie daarover, het verzet te organiseren tegen het 'nieuwe' kapitalisme of de 'nieuwe' economie.

"Sociale verbondenheid komt in eerste instantie voort uit een gevoel van wederzijdse afhankelijkheid. De sjibbolets (= uiting of handeling om een overtuiging te doen uitkomen; bijvoorbeeld een kruisteken slaan aan het begin van een wedstrijd) van de nieuwe orde behandelen afhankelijkheid als iets om je voor te schamen. De aanval op de starre bureaucratische hiërarchie is bedoeld om mensen van die afhankelijkheid te bevrijden. Het nemen van risico's moet mensen leren voor zichzelf op te komen, in plaats van zich aan de gegeven toestand te onderwerpen. In moderne bedrijven is dienstbaarheid ongewenst, omdat dit begrip te veel herinnert aan de oude passieve houding van werknemers. De afwijzing van de 'beschamende' afhankelijkheid brengt echter geen sterke onderlinge banden tot stand.

De aanval op de verzorgingsstaat - begonnen in het neoliberale, Angelsaksische bestel en zich nu uitbreidend naar andere, meer Rijnlandse economieën - heeft de neiging degenen die afhankelijk zijn van de staat eerder als sociale parasieten te zien dan als mensen die zich echt niet zelf kunnen redden. De afbraak van sociale voorzieningen wordt dan verdedigd met de bewering dat de economie daardoor flexibeler kan worden. Alsof de parasieten de energiekere leden van de samenleving mee omlaag zouden trekken. Sociale parasieten zijn blijkbaar ook onder het werkende deel van de bevolking te vinden. Dat wordt in elk geval gesuggereerd door de minachting voor werknemers die niet tot een eigen initiatief in staat zijn en van anderen te horen krijgen wat zij moeten doen. De ideologie van het sociaal parasitisme heeft veel invloed in de werkomgeving, want elke werknemer wil laten zien dat hij of zij niet op het werk van anderen teert."

Sociaal parasitisme is een stempel dat door de neoliberale ideologie op mensen gedrukt wordt. Mensen reageren daar, volgens mij, verschillend op. Een deel zal zich er tegen verzetten. Het grootste deel echter zal er naar handelen, daarmee is dit stempel sfeerbepalend in de organisatie. Duidelijk is wel dat dit stempel niet manifest, maar latent aanwezig is. Het ondermijnt het gevoel van sociale verbondenheid niet, maar drukt het sterk naar de achtergrond. Daardoor gaan mensen zich in organisaties niet meer solidair gedragen, hoewel ze zich wel solidair voelen met hun collega's.

"Een positievere kijk op afhankelijkheid zou allereerst de algemene tegenstelling tussen afhankelijkheid en onafhankelijkheid op losse schroeven zetten. Bijna zonder erover na te denken, stellen we een zwak en afhankelijk zelf tegenover een sterk en onafhankelijk zelf. Deze tegenstelling vervlakt echter de werkelijkheid, zoals ook die van slagen en falen doet. Iemand die echt zelfstandig is, blijkt bepaald niet zo onafhankelijk als over het algemeen wordt aangenomen, want een volwassene die zich 'op een gezonde manier zelfstandig opstelt', is in staat afhankelijk te zijn van anderen als de gelegenheid daarom vraagt.

In veel samenlevingen hoeft men zich ook nauwelijks of niet te schamen voor publieke vormen van afhankelijkheid, waarbij de zwakken de sterken nodig hebben. In het vroege kapitalisme kwam vertrouwen in zakelijke relaties voort uit openlijk erkende wederzijdse afhankelijkheid. Dat is natuurlijk niet geheel hetzelfde als een eervolle relatie tussen sterk en zwak, maar toch een erkenning dat men alleen niet is staat is zich staande te houden. Het feit elkaar nodig te hebben, beheerst ook moderne zakelijke transacties. Want als dat niet het geval is, komt een transactie niet tot stand. En meestal heeft de één de ander harder nodig dan andersom, want op de moderne arbeidsmarkt werken de meeste mensen voor iemand anders. De nieuwe orde heeft dat harde feit niet doen verdwijnen. In de Verenigde Staten bijvoorbeeld maken mensen die geheel voor eigen rekening werken, nog altijd ongeveer 8,5 procent van de bevolking uit, zoals steeds gedurende de laatste veertig jaar."

Zelfstandigheid en onafhankelijkheid worden geproclameerd en gaan een eigen leven leiden, mensen gaan hun handelen afstemmen op deze ideologische prietpraat. Alle jongeren lijken tegenwoordig een eigen bedrijf te willen beginnen. De dagelijkse praktijk is geheel anders. Mensen in tegenwoordige samenlevingen zijn steeds meer afhankelijk van elkaar. Zelfs de 8,5 procent die pretendeert zelfstandig te zijn, is minder onafhankelijk dan ze zelf vermoedt en veronderstelt.

"Dat er een keer iets ernstig misgaat, is de persoonlijke ervaring die veel mensen tot het inzicht brengt dat zij op de lange termijn niet genoeg hebben aan zichzelf. Een positieve kijk op eigen beperkingen en wederzijdse afhankelijkheid lijken misschien meer op het terrein van de godsdienstige ethiek dan van de economie te liggen. Schaamte over afhankelijkheid heeft echter een praktisch gevolg. Wederzijds vertrouwen en onderlinge verbondenheid worden erdoor uitgehold en het ontbreken van die sociale banden bedreigt elke gezamenlijke activiteit.

Banden van vertrouwen ontwikkelen zich als vanzelf in de scheuren en spleten van bureaucratieën, wanneer mensen ontdekken op wie zij zich kunnen verlaten. Banden van vertrouwen worden op de proef gesteld als iets misgaat en hulp nodig is."

Deze redenering is te kort door de bocht. Als het waar mocht zijn, dan zag de wereld er geheel anders uit. Immers de bureaucratieën scheuren en splijten permanent. Het probleem is veel meer dat instellingen en instanties die inspelen op het onvermogen van de bureaucratieën - vaak zelf ook gebureaucratiseerd - populistisch van aard zijn. Op de korte termijn kunnen ze vertrouwen winnen, maar dat niet blijvend waarmaken. Of ze verschuiven door hun religieuze aard problemen naar een illusoire toekomst, in plaats van deze op te lossen. De remedie blijft de zelforganisatie en daar ligt het grote probleem.

"Als mensen het beschamend vinden afhankelijk te zijn, kunnen zij wantrouwender tegenover anderen komen te staan. De wrange toon van hedendaagse discussies over noodzakelijke sociale voorzieningen en vangnetten is vergeven van insinuerende opmerkingen over parasitisme aan de ene kant en woede van mensen die zich vernederd voelen aan de andere kant. Hoe beschamender men zijn afhankelijkheid en beperkingen vindt, des te woedender wordt gereageerd op beschuldigingen van parasitisme. Om weer op anderen te leren vertrouwen, moet men minder bang worden voor de eigen kwetsbaarheid. Bedrijven die onafhankelijkheid en autonomie verheerlijken, kunnen echter, in plaats van hun werknemers te inspireren, die kwetsbaarheid versterken. En sociale structuren die geen moeite doen in een crisis het vertrouwen op anderen te stimuleren, zorgen voor de neutrale, legere afwezigheid van vertrouwen."

Belangrijk in deze discussie is ook het splijtzwameffect dat uitgaat van het gedachtegoed van het 'flexibele' kapitalisme dat de zogenaamde onafhankelijkheid en autonomie verheerlijkt. Aan die vorm van kapitalisme zit namelijk verbetering van de status en bonussen gekoppeld. Onafhankelijkheid en autonomie worden synoniemen voor arbeidsproductiviteit en meerwaardevorming, het uiteindelijke doel van de kapitalist. Daarvoor kunnen de individuele werknemers gevoelig zijn, zich niet realiserend dat deze verbeteringen slechts weggelegd zijn voor een selectieve groep en onvoorwaardelijke loyaliteit vragen.

Het kleine sociale conflict

"Vertrouwen, wederzijdse verantwoordelijkheid en betrokkenheid zijn allemaal woorden die door het zogenoemde communitarisme zijn geannexeerd. Deze beweging wil zedelijke normen versterken, van individuen verlangen dat zij zich voor anderen opofferen. Met daarbij de belofte dat mensen die aan gemeenschappelijke normen gehoorzamen, meer wederzijdse kracht en emotionele vervulling zullen vinden dan zij als geïsoleerde individuen kunnen ervaren. De aanspraken van deze beweging op vertrouwen en verbondenheid zijn volgens mij niet erg sterk. Ten onrechte wordt de nadruk gelegd op eenheid als de bron van kracht in een gemeenschap. Bovendien is het een vergissing te vrezen dat conflicten in een gemeenschap de sociale banden bedreigen.

Een reëlere kijk op de manier waarop gemeenschappen bij elkaar blijven, is te vinden in Lewis Cosers klassieke verhandeling over sociale conflicten.4 Volgens Coser worden mensen meer bij elkaar gehouden door verbale conflicten dan door verbale overeenstemming, althans directe overeenstemming. Bij een conflict moeten zij meer moeite doen elkaar te begrijpen en, zoals vaak bij onderhandelingen op het werk of in de diplomatie gebeurt, dan raken de strijdende partijen langzamerhand meer met elkaar verbonden. Coser merkte op dat verschillen van inzicht vaak scherper en duidelijker worden, ook al komen de partijen uiteindelijk tot overeenstemming. Het strijdtoneel wordt een gemeenschap in die zin dat mensen leren hoe zij hun verschillen meer ervaren.

Deze kijk op het 'wij' van een gemeenschap dringt veel dieper door dan het vaak oppervlakkige delen van gemeenschappelijke waarden zoals bij het moderne communitarisme. De door interne conflicten geschapen banden hebben weinig te maken met de defensieve verklaringen over solidariteit van de gemeenschap die de reactie op economische ontwrichting tegenwoordig markeren. Volgens Coser is er geen gemeenschap tot de tegenstellingen erin erkend zijn. De sociologen die het in onenigheid en confrontatie zoeken, geloven niet dat langdurige verbale conflicten onbeschaafd zijn, maar dat een reëlere basis vormen voor verbindingen tussen mensen die niet over evenveel macht beschikken of niet dezelfde belangen hebben."

De nuancering die Coser aanbrengt, en die Sennett onterecht achterwege laat, is dat niet elke groep of structuur geschikt is en leidt tot meer samenhang op basis van interne conflicten. Factoren als de machtsstructuur, interne bedrijfscultuur, missie en doelstellingen van de organisatie spelen daarin een belangrijke rol.

Belangrijk is ook deze geformuleerde tegenstrijdigheid als een proces te zien dat zich op basis van de tegengestelde krachten ontwikkelt. Sennett memoreert dit wel, maar werkt het niet uit.

"Natuurlijk beschikken degenen die de macht hebben verantwoordelijkheid te vermijden, ook over de middelen om onenigheid te onderdrukken."

Toch solidariteit!

"Wie heeft mij nodig, is een vraag die in het moderne kapitalisme buiten de orde lijkt. Het systeem straalt onverschilligheid uit. Het resultaat van menselijke inspanningen wordt benaderd als bij een 'alles of niets markt', waar het verband tussen risico en beloning ver te zoeken lijkt. Het straalt onverschilligheid uit door geen vertrouwen op te roepen, omdat de reden ontbreekt waarom iemand nodig zou zijn. Het systeem doet dat door herstructureringen waarin mensen als wegwerpartikelen worden behandeld. Zulke praktijken verzwakken in hoge mate het gevoel dat mensen als persoon ertoe doen en nodig kunnen zijn voor anderen."

Het kapitalisme is een dynamisch systeem. De mogelijke veranderingen die het gevolg van het kapitalisme zijn, zitten niet in de doelstellingen van het systeem. Die blijven bepaald door de honger naar winst en de groei van het kapitaal. Het kapitaal is flexibel in het gebruik en de invoering van nieuwe methoden om die doelstellingen te realiseren. De vorming van een vruchtbare tegenmacht vereist ook de doorgronding van die methoden. Wezenlijk daarbij is de juiste solidariteit voor de toekomst te organiseren en zeker te stellen. Om het even door welke vorm van kapitalisme 'wij' bedreigd worden, nodig is de verbinding van de gehele arbeidersklasse en een stevige, onderlinge kritische discussie die antikapitalistisch is.
Het laatste woord is voor Sennett.

"Ik kreeg een soort openbaring, toen ik naar de heersers van het flexibele rijk luisterde. 'Wij' is ook een gevaarlijk woord voor hen. Zij voelen zich op hun gemak in bedrijven in wanorde, maar vrezen geordende confrontaties. Zij zijn natuurlijk bang dat de vakbonden weer opleven en voelen zich op slag weinig op hun gemak. Zij kunnen niet stil blijven zitten of een andere kant op kijken, als zij gedwongen worden over de mensen te spreken die in hun jargon 'achtergebleven' zijn. Zij weten dat dit de overgrote meerderheid van de zwoegers betreft in het flexibele bestel, hetgeen zij betreuren.

Bij mij kwam de gedachte op dat dit bestel zijn huidige greep op de voorstellingen en gevoelens van de mensen aan de basis zou kunnen verliezen. Als er iets verandert, gebeurt dat eerder bij mensen die uit innerlijke noodzaak spreken dan door massale opstanden. Welke politieke programma's uit die innerlijke noden voortkomen, weet ik eenvoudig niet. Ik weet wel dat een bestel dat mensen geen goede reden verschaft om elkaar te geven, niet lang zijn legitimiteit kan bewaren."

1 R. Sennet, De flexibele mens, psychogram van de moderne samenleving, Amsterdam 2000. Sennet (1943) studeerde na een opleiding tot cellist sociologie in Harvard. Sinds 1973 doceert hij aan het New York Institute for Humanities. Hij adviseerde onder meer de Unesco bij de wederopbouw van Beiroet. Sennett heeft een groot aantal publicaties op zijn naam staan, waarvan het werk Flesh and Stone: the body and the city in western civilisation (1994) het beroemdst is. Recent zijn:
* The corrosions of character (1998), vertaald als "De flexibele mens"; een groot succes in Duitsland en de Verenigde Staten
* Respect, The formation of character in an age on inequality (2003).
Sennet heeft samengewerkt met de econome Saskia Sassen, bekend van publicaties over globalisering. terug

2 H. Mintzberg, Organisatiestructuren, Schoonhoven 1983. terug

3 B. Harrison, Lean and Mean, New York 1994. terug

4 L. Coser, The functions of social conflict, New York 1956.
"Conflict within a group, we have seen, may help to establish unity or to re-establish unity and cohesion where it has been threatened by hostile and antagonistic feelings among the members. Yet, we noted that not every type of conflict is likely to benefit group structure, nor that conflict can subserve such functions for all groups. Whether social conflict is beneficial to internal adaptation or not depends on the type of issues over which it is fought as well as on the type of social structure within which it occurs. However, types of conflict and types of social structure are not independent variables." terug