Gezien vanuit 'down under'
Mondiale mobiliteit naar beneden
Ab de Wildt
Ook de discussie over globalisering globaliseert. Niet alleen in de Noordelijke helft van de wereld wordt over de gevolgen van de globalisering gesproken. Tijdens een verblijf in Nieuw Zeeland stuitte ik op het artikel "Het midden is pijnlijk, een groot gedeelte van de wereld wordt armer en niet rijker en dat is slecht nieuws voor iedereen". Het was geschreven door David Rothkopf en stond in the New Zealand Herald van 15 november 2005. Hier een samenvatting.
Aanleiding was de mislukte topconferentie van de landen van het Amerikaanse continent in het Argentijnse Mar del Plata. De onrust er omheen en de demonstraties in de straten lieten zien dat jarenlang politiek gewauwel over hervormingen geen zoden aan de dijk heeft gezet. De sociale ongelijkheid op wereldschaal neemt zelfs toe.
Vorming middenklasse
Democratie alleen is niet voldoende om de armsten te verheffen of verdeelde samenlevingen bijeen te houden. Ook de combinatie van democratie en vrije markt slaagt daar niet in. Zelfs niet bij een, meestal kleine, economische groei. Bovendien beperken de protesten zich niet tot de ontwikkeling in de Amerika's, ze gelden de gehele wereld.
De economische hervormingsformules die de internationale, financiële instituten de minder fortuinlijke landen presenteerden, hebben gefaald. Het is niet gelukt brede steun te verwerven voor hervormingen, doordat de armen niet de mogelijkheid - en zelfs niet de hoop - hebben gekregen door te stoten naar de 'middenklasse'. Het absolute inkomen van de armsten kruipt weliswaar langzaam omhoog, maar slechts een handvol landen zoals China en India is succesvol in de opbouw van middengroepen. Deze groepen vormen het fundament voor maatschappelijke stabiliteit en functioneren als een buffer tegen de op- en neergaande golven die op de ontluikende economieën beuken.
Wordt gekeken naar de cijfers en het lot van de middenklasse, dan ontstaat een duidelijk beeld. Sinds de grote sprong voorwaarts van de afgelopen veertig jaar konden slechts vier economieën - Zuid-Korea, Singapore, Hong Kong en Taiwan - zich voegen bij de zogenaamde high income landen. Dat zijn de landen die volgens de normen van de Wereldbank een bruto nationaal inkomen per hoofd van de bevolking hebben van meer dan 10.066 Amerikaanse dollar. Gemeten naar Westerse maatstaven betekent dat niet zonder meer rijkdom, de burgers hebben het gemiddeld genomen goed. Alle andere landen hebben het niet gered.
Toenemende scheefgroei
Branko Milanovic, econoom bij de Wereldbank, schrijft in zijn boek "Worlds Apart" dat het aantal landen in de comfortabele ('high income') groep daalde van 41 in 1960 naar 31 in 2005 en het aantal rijke niet-westerse landen van 19 naar 9. Tegelijkertijd steeg het bruto nationaal inkomen van de rijke ten opzichte van de arme landen spectaculair, van 16 keer zo groot in 1960 naar 35 keer zo groot in 2005. Deze 'zuivering' leidde in de rangen van de armste staten, bruto nationaal inkomen per hoofd minder dan 1.067 dollar, tot een ongezonde stilstand. Hieraan ontsnapten slecht twee landen: Egypte en Botswana.
Mobiliteit naar beneden is wereldwijd gebruikelijker dan mobiliteit naar boven. Van de 22 landen die in 1960 op het punt stonden binnen een generatie aansluiting te vinden bij de club van de rijke landen, verkeert meer dan 90 procent tegenwoordig in grotere armoede dan ooit tevoren. Deze ontwikkeling is niet kenmerkend voor een bepaalde regio, maar geldt wereldwijd. Zo is bijvoorbeeld in Zuid-Amerika het besteedbare inkomen op dit moment hetzelfde als in 1980 en becijfert een recent onderzoek van de Verenigde Naties dat daar de laatste zes jaar 23 miljoen mensen uit de middenklasse in de armoede zijn beland. In Oost Europa waar het gemiddeld inkomen hoger was dan in Zuid-Amerika, is het besteedbare inkomen van de middenklasse in de kapitalistische periode na 1989 met meer dan 7 procent gedaald. Volgens Milanovic zijn politieke instabiliteit en binnenlandse conflicten de belangrijkste oorzaken van deze achteruitgang.
Ook landen als Nicaragua en Iran, die in de jaren tachtig van de vorige eeuw aan de poorten rammelden van de rijke divisie, hebben een groot verval doorgemaakt. Was in 1977 het bruto nationaal inkomen per hoofd van de bevolking in Nicaragua nog 5.000 dollar, in 1988 bedroeg het 2.300 en vandaag 476 dollar. In Iran daalde het van 7.900 dollar in 1977 naar 4.300 in 2005. Deze periode werd gekenmerkt door instabiliteit die vaak uitmondde in oorlog. Het einde van die oorlogen leidde helaas niet tot een verbetering van de inkomenssituatie.
Net zo min brachten de luid bejubelde hervormingen in de periode 1980-1990 een algemene inkomensverbetering. De heersende elites die de privatisering van de nutsvoorzieningen en de liberalisering van de handel omarmden, weigerden een volgende stap te zetten. De eigendomsverhoudingen werden in stand gehouden en niet meer burgers kregen de mogelijkheid kapitaal te vergaren om zelf een bedrijvigheid te ontwikkelen. In deze hoogtijdagen van het Reaganism en Thatcherism was er wereldwijd meer vertrouwen in de genezende markt dan in een optredende overheid. Met als resultaat de stimulering van een ongelijk verdeelde groei ten gunste van degenen met toegang tot kapitaal en andere voorrechten.
Opleving populisme
Uit een recente publicatie van de econoom Nancy Birdsall van het Centre for Global Development in Washington blijkt dat wat in Latijns Amerika als middenklasse wordt beschouwd dat eigenlijk niet is. Waar in de Verenigde Staten de meerderheid ongeveer 90 procent van het gemiddelde inkomen verdient, is dat bijvoorbeeld in Brazilië slechts 30 procent. Daarbij duwt het inkomen van een kleine groep rijken het gemiddelde omhoog. Het gevolg van deze scheefgroei is een opleving van populisten die hun achterban vooral vinden onder de mensen die niets bezitten. Hun succes in landen als Argentinië, Zimbabwe en Rusland is het resultaat van een mix van nationalisme en anti-globalisme, overgoten met een saus van dictatuur. Het is geen keus tussen populisten en superkapitalisten. Het gaat om de export van een systeem dat de rijkdom in de Verenigde Staten en de Europese Unie mogelijk maakt, waarbij meer mensen deel uit moeten maken van de nationale economie en bijvoorbeeld hypotheken kunnen afsluiten zoals in Zuid-Amerika waar dit nog niet gebeurt. Elders moet aan kleine ondernemers de mogelijkheid geboden worden geld te lenen en moeten arbeiders een aandeel in het bedrijf krijgen.
Economische groei voor de achtergestelde bevolkingsgroepen zal een wereldwijd effect hebben, zo ook de verdeling van de rijkdom van de geprivilegieerden.
|