welkom
extra
Solidariteit

Negen stellingen ter discussie

Arbeids(ver)deling in de netwerksamenleving

Sjarrel Massop

Het kenmerk van een zich ontwikkelende samenleving is de deling en de verdeling van de arbeid. Door de arbeid onderling te verdelen zijn mensen in staat effectiever en efficiënter te werken, met als resultaat dat er meer geproduceerd kan worden dan strikt noodzakelijk is om in leven te blijven en zich als soort in stand te houden.

Het (ver)delen van de arbeid kan op twee manieren plaatsvinden.
De eerste is de maatschappelijke arbeidsverdeling. Afzonderlijke mensen zijn niet meer in staat helemaal voor zich zelf te zorgen en te overleven. Maatschappelijke gezien verdelen de leden van de samenleving onderling de noodzakelijke arbeid. Zij gaan zich toeleggen op verschillende vormen van maatschappelijk noodzakelijke arbeid. Zo ontstaan er landbouwers, wevers, schoenmakers, timmerlieden enzovoort die afzonderlijk hun bijdrage leveren. In principe wordt deze arbeid uitgeoefend in beroepen die de noodzakelijke handelingen omvatten vanaf de grondstof tot aan het gerede product. Oorspronkelijk bracht de vakman of vakvrouw het eindproduct zelf naar de markt om het daar te ruilen tegen andere producten die ook nodig zijn voor het voortbestaan.
De tweede manier om de arbeid te delen ontstond in de eerste kapitalistische werkplaatsen of manufacturen. De verschillende vaklieden werden door de kapitalist bijeengebracht om gezamenlijk te werken aan een eindproduct. Marx noemt in Het Kapitaal (deel 1) het voorbeeld van de productie van koetsen. Het eindproduct, de koets, wordt niet meer door één vakman of vakvrouw gemaakt, maar is het resultaat van samenwerkende mensen, bijvoorbeeld de koperslager, de wielmaker en de smid, die ieder een deeltaak in het productieproces hebben. Dit noemen we de deling van de arbeid. De kapitalist van de manufactuur heeft zich buiten het productie- of arbeidsproces geplaatst. Dat kan, omdat hij in zijn levensonderhoud kan voorzien door zich het meerproduct van de gezamenlijke arbeid toe te eigenen. Hij neemt dus fysiek niet meer deel aan het productieproces. De kapitalist heeft echter wel belang bij een efficiënt en effectief arbeidsproces, met andere woorden: een hoge arbeidsproductiviteit. Een belangrijk instrument om de arbeidsproductiviteit op te voeren, is de arbeidsdeling. Deze stuit echter wel op grenzen. Bij een te ver doorgevoerde arbeidsdeling gaan de arbeid(st)ers elkaar in de weg lopen en is er geen rendement meer.
Een andere mogelijkheid voor de kapitalist is de arbeidsproductiviteit in zijn bedrijf te verhogen door mechanisering en automatisering, gebruikmakend van technologische ontwikkelingen. Ook hier geldt dat de mogelijkheden begrensd zijn. Machines kunnen geen rationele keuzes maken, waardoor veel mis kan gaan in een productieproces. Het is menselijk handelen, waarin keuzes worden gemaakt voor het in gang zetten van productieprocessen. De bewaking en de controle van die processen en mensen bepalen wat de 'output' wordt van de diverse productieprocessen.

De vraag die ik stel, is hoe de maatschappelijke arbeidsverdeling en arbeidsdeling zich ontwikkeld hebben in onze huidige (netwerk)samenleving. Daartoe heb ik een negental stellingen geformuleerd die kort worden toegelicht. De bedoeling is een bijdrage te leveren aan de discussie over de arbeids(ver)deling in de postindustriële samenleving.

1. De ontwikkelingsstadia van het kapitalisme (klassiek, keynesiaans, flexibel netwerk) kenmerken zich door een alsmaar verder doorgevoerde maatschappelijke arbeidsverdeling.

Het kapitalisme is een economisch dynamisch systeem. Het gaat uit van onderlinge concurrentie tussen de afzonderlijke kapitalisten. Dit systeem hangt echter ook aaneen door interne tegenstrijdigheden en irrationaliteiten. Concurrentie bijvoorbeeld, betekent in principe dat kapitalisten elkaar naar het leven staan. De zorgverzekeraars strijden om de mensen met dure reclamecampagnes die daar zelf door middel van de premies voor kunnen opdraaien. De zwakke broeders moeten het onderspit delven en de grote winnaars fuseren met elkaar tot monopolies. Deze monopolies worden vervolgens weer door de mededingingsautoriteiten aangepakt, omdat ze de marktwerking ondermijnen. Al deze activiteiten kunnen niet bijdragen tot verbetering van de zorg en terugdringing van de wachtlijsten, iets waarvoor deze privatiseringsronde wel voor georganiseerd is.

De essentie van deze stelling is dat ondanks de golfbeweging tussen concentratie en deconcentratie van het kapitaal (fusies tegenover meer marktwerking) toch een tendens functioneert waardoor voortdurend meer productie en reproductie totstandkomen onder kapitalistische voorwaarden. De privatisering van publieke taken is daar een voorbeeld van. De concentratie op de kernactiviteiten door veel bedrijven ook. Het derde voorbeeld is de vermaatschappelijking van het huishouden en de verzorging, wat ik noem de commodificatie van de reproductie (de reproductie neemt de vorm van een (ruil)waar aan). Voorbeelden zijn de vorming van bejaardentehuizen, kinderopvang en de verlegging van opvoedingstaken buiten het traditionele gezin. Het gaat hier niet om de beoordeling of dit goed of fout is, maar om de consequentie dat er een verder doorgevoerd patroon van maatschappelijke arbeidsverdeling ontstaat.

2. In arbeidsorganisaties is in het productieproces sprake van een groeiende taaksplitsing of differentiatie; een verdere arbeidsdeling die ongeveer gelijkloopt met de groeiende, maatschappelijke arbeidsverdeling.

Deze stelling lijkt op het eerste oog logisch, maar biedt bij nader inzien toch de nodige complicaties. De redenering is dat er een evenredige toename is van de groei van de maatschappelijke arbeidsverdeling en die van de arbeidsdeling in de afzonderlijke productieprocessen. Dit houdt in dat er een afhankelijkheidsrelatie zou bestaan tussen de arbeidsverdeling en de arbeidsdeling.
De eerste vraag die daarbij opgeworpen moet worden is of die afhankelijkheidsrelatie daadwerkelijk bestaat. Zijn er rationele redenen te bedenken waarom de arbeidsverdeling de arbeidsdeling beïnvloedt, of omgekeerd. Om in deze tijd te blijven - de koetsen van Marx zijn wat gedateerd - kies ik het voorbeeld van de productie van automobielen. Het idee van een groeiende maatschappelijke arbeidsverdeling betekent dat een auto niet meer in een geïntegreerd bedrijf geproduceerd wordt. Maar, analoog aan het Japanse model, ontstaan veel 'zelfstandige' onderaannemers die het assemblerende moederbedrijf, 'just in time and enough', van onderdelen voorzien. Die maatschappelijke arbeidsverdeling krijgt zelfs een internationaal karakter. De strekking van de stelling is dat de groei van de arbeidsverdeling ook leidt tot verdere splitsing van taken bij de onderaannemer. Of dat de splitsing van taken in het directe productieproces juist de oorzaak is van de toenemende maatschappelijke arbeidsverdeling. Want, en dat is eigenlijk de tweede vraag die opgeworpen moet worden, wat is de richting van de afhankelijkheidsrelatie tussen arbeidsdeling en arbeidsverdeling. Oftewel: wat is de onafhankelijke variabele en wat is de afhankelijke variabele.
Met name de sociotechniek, het concept achter de zelfsturende teams en taakgroepen, pretendeert dat bij een groeiende maatschappelijke arbeidsverdeling de mogelijkheid bestaat te komen tot zoiets als taakintegratie en taakverbreding. Dat betekent dat bij een groeiende maatschappelijke arbeidsverdeling mogelijkheden zouden ontstaan voor de terugdringing van de arbeidsdeling. Een andere redenering vanuit hetzelfde sociotechnische concept is dat door kleinschaligere productie minder besturingslast komt in de arbeidsorganisatie. Ideeën als 'delayering' - minder lagen in de organisatie, verantwoordelijkheden lager in de organisatie en de verbinding van doe- en regeltaken - zouden leiden tot vermindering van de arbeidsdeling in het productieproces. Afgezien van het feit dat de sociotechnische plannen geen doorslaand succes geworden zijn in de tegenwoordige productieprocessen, kan ook de vraag gesteld worden of de algehele besturingslast juist niet groter is geworden. De grote, onwendbare bureaucratische productieorganisaties worden vervangen door kleine, slagvaardige netwerkorganisaties die wel te maken krijgen met een veel complexere afstemmingsproblematiek. Alle afzonderlijke zorgverzekeraars moeten een systeem onderhouden van premies innen, declaraties uitkeren, zorg financieren enzovoort. En al die afzonderlijke activiteiten moeten op elkaar afgestemd worden.

3. De taaksplitsing beperkt zich niet meer tot de grenzen van de arbeidsorganisatie, ze krijgt door de globalisering een sterk internationaal karakter.

Naast een internationale arbeidsverdeling ontstaat er ook een internationale arbeidsdeling. Productieorganisaties krijgen zelf ondoorzichtige grenzen. Wie heeft bijvoorbeeld bij een bedrijf als Nedcar de eindverantwoordelijkheid? Het is een joint venture van Mitsubishi en Daimler-Benz; Volvo heeft er ooit ook nog deel van uitgemaakt. Het bedrijf heeft een scala van binnenlandse en buitenlandse toeleveranciers.

4. Vanwege de technologische ontwikkeling vormt zich langs de lijnen van de arbeidsdeling ook een kwalitatieve scheidslijn.
Braverman1 stelde al een degradatie van de arbeid vast als gevolg van het tayloristisch productieconcept. Deze degradatie zet zich door in wat genoemd kan worden de precaire arbeid in de flexibele of netwerkorganisatie.
Het werk van de hooggeschoolde kernarbeid 'regradeert' in eerste instantie, maar zal onder kapitalistische druk ook snel standaardiseren en daardoor weer een degradatie ondergaan.

De drijfveer van kapitalistische productieorganisaties is kapitaalgroei en winstmaximalisatie. Dat vertaalt zich in de verhoging van de arbeidsproductiviteit. Per eenheid arbeid verrichtende mens - arbeidskracht - streeft de kapitalist naar meer productie. Harder of langer laten werken is niet meer van deze tijd. De middelen die de kapitalist nu ter beschikking staan, is het productieproces slimmer te organiseren door de arbeid te delen, of door de arbeid te vervangen door arbeidsmiddelen die de ingezette arbeid beter laten renderen. Dat is mechaniseren of automatiseren.
Een tractor met één loonwerker kan in een halve dag meer ploegen dan tien ploegen met twee trekpaarden. Voor het ploegen met man en paard zijn voor één dag productie dus veertig arbeidskrachten nodig, terwijl het ploegen met een tractor bij gelijke productie slechts één arbeidskracht kost. Een aanzienlijk verbetering van de arbeidsproductiviteit. De individuele boer zal in dergelijk geval dus een tractor kopen. Aanvankelijk is de bediening van de arbeidsmiddelen complex en vereist de besturing van een tractor het nodige vakmanschap. Echter, de technologische ontwikkelingen maken de arbeidsmiddelen steeds gebruikersvriendelijker. De bediening van de eerste computers vergde een complexe programmering en commandostructuur. Tegenwoordig is het een simpele muisklik en het apparaat doet wat de gebruiker wil.
Braverman heeft het effect van de arbeidsdeling op de arbeid onderzocht en geconcludeerd dat door de standaardisering van arbeidsprocessen de arbeid degradeerde, dus in kwaliteit afnam. Hij had het vooral over het vakmanschap. De lopende band met een scala aan kort cyclische, routinematige handelingen degradeerde de vakman tot een verlengstuk van de machine. Toepassing van de technologie in het productieproces is geen doel op zich, techniek wordt pas aangewend als ze de arbeidsproductiviteit vergroot. Als een trekker 41 bedieningsmensen vereiste zou dat niet rendabeler zijn dan veertig arbeiders aan de ploeg. Naast dit kwantitatieve, belangrijke aspect zit er een kwalitatieve dimensie aan. Het arbeidsmiddel, de machine, komt het beste tot zijn recht als hij gestandaardiseerd wordt, dat wil zeggen dat de machine eenvoudig bediend kan worden door een goedkoop laagopgeleide arbeid(st)er.
Deze standaardisatie van arbeidstaken is een alsmaar voortschrijdend proces. Dat betekent dat vernieuwingen die aanvankelijk complex zijn, bijvoorbeeld een computer, dusdanig verder ontwikkeld worden dat ze in het productieproces eenvoudig toepasbaar zijn. Het gevolg is dat in arbeidsorganisaties een tweedeling ontstaat. De kernarbeid houdt zich bezig met het permanent vernieuwen van bestaande productieprocessen, al of niet met gebruikmaking van de technologie. De perifere of precaire arbeid richt zich op de uitvoering van gestandaardiseerde handelingen. Werken in de kern betekent telkens voor een nieuwe uitdaging komen te staan, het werk wordt aantrekkelijker en regradeert (wordt opgewaardeerd). Echter het streven naar standaardisatie doet deze opgewaardeerde arbeid weer snel degraderen. De programmering van een computer - in de beginfase een complexe, ingewikkelde en uitdagende arbeid - is verworden tot een gestandaardiseerde routineklus.

5. In het proces van voortschrijdende arbeidsdeling - van lopende band naar ketenmanagement - worden de arbeiders meer afhankelijk van elkaar.

Stel dat de sociotechnici historisch ongelijk krijgen en er sprake is van een verdergaande arbeidsdeling in de netwerksamenleving, welk effect heeft dit dan op de individuele, werkende arbeid(s)ter?
Mijn beide opa's hadden verschillend beroepen. De één was elektricien en daarnaast landbouwer, hij had ook nog wat vee en zijn vrouw dreef een manufacturenwinkeltje (knopen, elastiek, stikgaren). De ander was kroegbaas, maar ook keurmeester. Beiden hadden een prima netwerk en hoefden niet veel boodschappen te doen. Mijn vader had slechts één beroep, hij was expediteur, en in die hoedanigheid ook een zeer goed netwerker. Zelf ben ik personeelsfunctionaris en dus ook aangewezen op een netwerk van collega's. Mijn vader moest al meer boodschappen doen dan mijn grootvaders. Voor mij geldt dat in nog sterkere mate. Het wezenlijke onderscheid dat ontstaan is gedurende twee generaties, is dat de pretentie onafhankelijk te zijn - af te meten aan de hoeveelheid boodschappen die je moet doen - aanzienlijk is afgenomen. De hoeveelheid sociale interactie, een kenmerk van netwerken, is in de loop van de tijd niet afgenomen, de aard van de sociale interactie is wel veranderd.

6. De consequentie van de arbeidsverdeling en taaksplitsing is een verdere vervreemding van het productie/arbeidsproces door de arbeiders.

De vereenzelviging van de arbeiders met hun werk wordt in een proces van doorgevoerde arbeidsverdeling en arbeidsdeling lastiger en lastiger. De afstand van de producent tot het eindproduct wordt groot. Zelfs een arbeider aan het eind van de productieketen overziet zo weinig van het gehele proces dat ook hij zich met het eindresultaat nauwelijks kan identificeren.

7. De (nieuwe) productieconcepten (zelfsturende teams, slanke en lerende organisaties) pretenderen de arbeidsdeling in het productieproces te verminderen, maar bewerkstelligen het tegenovergestelde.

Dit is een gewaagde stelling, maar het overdenken zeker waard. Deze nieuwe productieconcepten betreffen de afzonderlijke arbeidsorganisatie. In de arbeid of productie worden taken en verantwoordelijkheden in het primaire proces zoveel mogelijk geïntegreerd. Deze arbeidsorganisaties concentreren zich om die redenen op hun kernactiviteiten, waar ze vanwege bepaalde omstandigheden erg goed in zijn. Wat niet tot het primaire proces behoort, wordt vervolgens uit de organisatie verwijderd. Wat oorspronkelijk tot de organisatie of het bedrijf behoorde, wordt niet meer gedaan, bijvoorbeeld: catering, schoonmaak, intern transport, opleiding, werving en selectie en onderhoud. Ze zijn kernactiviteiten van gespecialiseerde, andere buitenfirma's geworden.
In feite betekent invoering van nieuwe productieconcepten de concentratie op kernactiviteiten, omdat op die manier taakintegratie, concentratie van taken, het elimineren van het onderscheid tussen doe- en regeltaken, gerealiseerd kan worden. Het gevolg hiervan is dat de arbeid verdeeld wordt over de grenzen van de arbeidsorganisatie heen. Het schoonmaakbedrijf laat de bureaus van de kernarbeiders afsoppen, het externe reïntegratiebedrijf zorgt dat de zieke werknemer weer aan het werk gaat, het loopbaanadviesbureau begeleidt de afgebrande medewerker in een heroriëntatie op de arbeidsmarkt. Kortom, de beoordeling of de arbeidsdeling werkelijk vermindert, is afhankelijk van de reikwijdte die gehanteerd wordt.

8. Het proces van voortschrijdende arbeidsdeling werkt als een splijtzwam voor de arbeidersbeweging. Er ontstaan sterke belangentegenstellingen tussen de kernarbeider en de 'flexmens'. Zo ook internationale spanningen door de productieverplaatsingen naar lagelonenlanden, zo ook sociale fricties door de komst van goedkope arbeidskrachten naar het rijke westen (Polen naar de EU, Mexicanen naar de VS, enzovoort).

De wijze waarop de arbeid in afzonderlijke arbeidsorganisaties en maatschappelijk georganiseerd wordt, heeft gevolgen voor de manier waarop de arbeid 'zichzelf' kan organiseren. Dit is een open deur, maar wel één met onderschatte effecten.
In de analyse van Marx zou het industrieproletariaat de beslissende factor worden in de totstandkoming van het socialisme. De dictatuur van het proletariaat was democratisch, omdat het industrieproletariaat de overgrote meerderheid vormde. Het was daarom dat het socialisme in het achtergebleven Rusland geen kans van slagen had, omdat het merendeel van de bevolking uit boeren bestond.
De groei van de arbeidsproductiviteit heeft ertoe geleid dat in veel westerse landen het industrieproletariaat geen meerderheid meer vormt. Is er dan geen socialisme meer mogelijk? Of is het voor het socialisme nodig dat de coalitie tussen arbeiders en boeren uitgebreid moet worden met het dienstverlenende proletariaat? En wie neemt in de 'nieuwe' klassenstrijd het voortouw?

9. Door de voortschrijdende arbeidsdeling, overgoten met een neoliberale en neoconservatieve saus (eigen verantwoordelijkheid, onbetaalbaar zijn van de verzorgingsstaat enzovoort), komt de solidariteit in de arbeidersklasse onder grote druk te staan. In combinatie met de verdwijning van andere sociale verbanden (gezin, buurt- en sportvereniging) leidt dit tot een verdere 'atomisering' van de samenleving (ieder voor zich, de illusie van de ZZP'er, zelfstandige zonder personeel).

Het principe van het competentiemanagement laat een verschuiving in de aansturing van arbeidsorganisaties zien. Geen sturing meer op het proces, maar op de 'input' en de 'output'. De laatste is de vraag van klanten naar producten of diensten. De eerste is het kapitaal van de onderneming, de beschikbare arbeidsmiddelen, grondstoffen en mensen.
Om optimaal op de klantvraag te kunnen anticiperen, is een flexibel productieproces noodzakelijk. Dat betekent geen gestandaardiseerd, bureaucratisch log productieproces, maar goed uitgerust (menselijk) kapitaal dat in gelegenheidssamenstellingen de klantvraag kan realiseren. De sociale verbanden die in productieproces ontstonden, waren de samenwerkingsverbanden tussen mensen in het arbeidsproces zelf. De verwachting was reëel dat als je met vijftien jaar bij een baas begon, je het veertigjarig jarig jubileum haalde. Die verwachtingen behoren tot het verleden. Werkzekerheid is mogelijk, wanneer je de eigen competenties onderhoudt. Baanzekerheid heeft niemand meer. Bovendien kun je minder terugvallen op je collega's, die van vandaag zijn anderen dan die van morgen. Dat is de 'atomisering' van de samenleving. Het verschijnsel van de zelfstandige zonder personeel dat vooral veel in de bouw voorkomt, is daar de exponent van.


1 H. Braverman, Labor and Monopoly Capital, the Degradation of Work in the Twentieth Century, New York, oorspronkelijk 1974. (terug)