Over Manuel Castells - een kritische beschouwing
De netwerksamenleving
Sjarrel Massop
Het sociaal-wetenschappelijk debat over maatschappij en samenleving begint steevast met de opmerking dat we in een periode van grote turbulentie en verandering leven. Vaak volgt daarna een bijdrage aan dat veranderingsproces met de introductie van een spectaculair organisatieconcept of briljante theorie. Veel van die nieuwigheden - bijvoorbeeld de sociotechniek, de teamarbeid en ook de slanke organisatie - wordt niet onderbouwd met een fundamentele analyse van de samenleving en de ontwikkeling van het dominante economisch systeem, het kapitalisme. Bovendien worden weinig pogingen gedaan de processen te begrijpen die onder invloed van technologische vernieuwing en ideologische keuzen de arbeidsverhoudingen en de arbeidsorganisaties veranderen.
Een uitzondering daarop vormt het werk van Manuel Castells; de in 1942 geboren Spaanse socioloog die vanwege zijn verzet tegen het regime van Franco voornamelijk in Parijs studeerde. Castells is hoogleraar aan de Berkeley universiteit van Californië en als onderzoeker en docent verbonden geweest aan universiteiten over de gehele wereld. In een uitgebreide, driedelige serie heeft hij een poging gedaan een sociologisch theoretische beschouwing te geven van het zogenaamde informatietijdperk. Daarbij voorziet hij zijn analyse met veel gegevens. Niet waardevrij, dat kan ook niet als het studieobject de sociale werkelijkheid is. Wel zeer de moeite van een kritische beschouwing waard.
Kapitalistische wereldsamenleving
Castells is bevriend met Anthony Giddens, de architect van de theorie van de 'derde weg' en de grote denktank achter Tony Blair. Giddens zegt over het werk van Castells: "We leven vandaag in een periode van intense en raadselachtige veranderingen die misschien een beweging signaleert na het industriële tijdperk. Maar waar zijn de grote sociologische werken die deze verandering in kaart brengen? Zie daar het belang van het meerdelige werk van Manuel Castells, waarin hij zoekt om de sociale en economische dynamiek van het informatietijdperk in kaart te brengen. Dat is zeker een belangrijk referentiekader voor de komende jaren."
De boeken van Castells gaan over de wereldsamenleving en de recente ontwikkelingen daarin. Het is overigens de vraag of je kunt spreken van één wereldsamenleving. De analyse op een dergelijk macroniveau bevat al gauw een grove versimpeling van de sociale werkelijkheid. De samenlevingen van Europa verschillen onderling en nog meer met die van de Verenigde Staten, China, India of Afrika. Wel is het kapitalisme aan het einde van de twintigste eeuw voor de gehele wereld de dominante maatschappijvorm geworden. Andere economische systemen spelen sinds de val van de Berlijnse muur geen rol van betekenis meer. Dus, als we het over de wereldsamenleving hebben, dan hebben we het over de kapitalistische wereldsamenleving met alle vormen van subjectiviteit die dat met zich meebrengt. De moeilijkheid van macro sociaal-wetenschappelijk onderzoek is altijd dat de werkelijkheid complex is en dat de onderzoeker onderdeel is van het onderzoeksobject. Neemt niet weg dat de poging van Castells belangrijk is.
De kern van zijn analyse wordt gevormd door:
* de informatietechnologische revolutie,
* het einde van het tijdperk van de massaproductie,
* de opkomst van interactieve netwerken,
* de netwerkonderneming en
* de transformatie van werk en werkgelegenheid.
Thema's die terug te vinden zijn in de eerste vier hoofdstukken van het eerste deel en hier besproken worden aan de hand van vertaalde citaten en een uitleg van zijn redenering en terminologie. Mijn kritiek is dat Castells de werkelijke bron van de maatschappelijke (meer)waardevorming niet onderkent, te weten: de menselijke arbeid. Ik zal dit trachten te illustreren aan de mythe van de groei, de herstructurering van de arbeidsorganisatie en de rol en macht van het management.
Sociale bindingen en afhankelijkheid
Castells typeert de nieuwe samenleving als een voortzetting en verdere ontwikkeling van het kapitalisme. Hier het eerste citaat.
"De nieuwe economie is zeker voorlopig een kapitalistische. Voor het eerst in de geschiedenis is de hele planeet kapitalistisch of afhankelijk van zijn verbinding aan kapitalistische netwerken op wereldschaal. Maar het is een gloednieuw kapitalisme dat zich technologisch, organisatorisch en institutioneel onderscheidt van zowel het klassieke (laissez faire) kapitalisme als van het Keynesiaanse kapitalisme. Op de zoektocht naar productiviteitsgroei - als resultaat van het vermogen de nieuwe informatietechnologie te gebruiken - is de nieuwe economie voorbestemd een op kennis gebaseerd productiesysteem te versterken.
Om de economie te dynamiseren, is het voor nieuwe bronnen van productiviteit noodzakelijk zich te verzekeren van de mengeling van netwerkvormen van organisatie en management. Netwerken zijn zich inderdaad door de gehele economie aan het verspreiden. Onder invloed van concurrentie elimineren ze geleidelijk voorafgaande, rigide organisatievormen." (pp. 160, 161)
Het kapitalisme verandert in de visie van Castells, maar één van de hoofdkenmerken blijft een constant gegeven, namelijk de productie van waren en de daaraan gekoppelde noodzaak tot groei van de productiviteit. De verandering is dat de middelen voor productie zich ontwikkelen. Castells is in de eerste plaats socioloog. Sociologen bestuderen de bindingen tussen mensen. De centrale vraag voor deze discipline is: waarom en hoe leven mensen met elkaar. Samenlevingsverbanden zijn er in vele soorten en dienen verschillende doelen. Zo is de sportvereniging een samenlevingsverband, maar ook het bedrijf en de arbeidsorganisatie zijn dat en natuurlijk het gezin. De denktrant van Castells is dat samenlevingsverbanden onder de druk van de informatievoorziening minder hecht worden. Daarbij lijkt het alsof 'vrije' mensen minder afhankelijk zijn van anderen in hun directe omgeving. De sociologische term voor die onderlinge afhankelijkheid is: interdependentie. De manier waarop mensen zich aan elkaar verbinden, verandert onder druk van bijvoorbeeld technologische veranderingen. Een voorbeeld van een hecht verband is het traditionele gezin, maar ook de bureaucratische arbeidsorganisatie waar handelings- en gedragspatronen van de wieg tot het graf door bijvoorbeeld het arbeidscontract vastlagen.
Die hechte verbanden ziet Castells verdwijnen. Daarvoor in de plaats komen tijdelijke, losse verbanden tussen mensen die een doel voor de kortere termijn dienen. Ze worden door Castells 'netwerken' genoemd en komen in de plaats van strakke, sociale instituties zoals het gezin, de kerk, de arbeidsorganisatie, de vakbond en de school.
Ik bestrijd het idee dat in de huidige samenlevingen de interdependentie kleiner wordt. Integendeel, de ontwikkeling van het kapitalisme heeft tot een maatschappelijke arbeidsverdeling geleid waarin mensen onderling veel afhankelijker zijn. De waarneming van Castells dat de sociaal hechte instituties plaatsmaken voor netwerken met veel lossere verbindingen lijkt me echter juist. Dit leidt tot een vreemde paradox. De ontwikkeling van de kapitalistische samenleving, waarin mensen onderling sterker van elkaar afhankelijk worden, schept minder hechte sociale bindingen.
Arbeidsorganisatie in verandering
Castells neemt dus waar dat netwerken in de wereldsamenleving langzaam maar zeker de rol van arbeidsorganisaties overnemen. Daarop hebben de volgende drie citaten beetrekking.
"Zowel de op netwerken gebaseerde productiviteitsgroei als de op netwerken gebaseerde globalisering zijn toegespitst op een specifieke industrie. De eerste op de industrie van de informatietechnologie die in toenemende mate georganiseerd is rond het internet, de bron van nieuwe technologie en managementkennis voor de gehele economie. De tweede op de financieringsindustrie die de drijvende kracht is achter de informatie van een elektronisch verbonden financiële markt op wereldschaal, de ultieme bron van investeringen en waardeschepping voor de gehele economie." (pp. 160, 161)
"Het model van de massaproductie was gebaseerd op productiviteitswinst die verkregen werd door schaalvoordelen in een op de lopende band gebaseerd mechanisch productieproces van gestandaardiseerde producten. Dat geschiedde onder de voorwaarden van controle over een grote markt door een specifieke organisatievorm, te weten de grote onderneming die gestructureerd was volgens het principe van verticale integratie en geïnstitutionaliseerde, sociale en technische verdeling van arbeid." (p. 166)
"De belangrijkste verandering kan gekarakteriseerd worden als de omvorming van een verticale bureaucratie in een horizontale onderneming. Deze laat zeven hoofdontwikkelingen zien: organisatie rond processen en niet rond taken - platte hiërarchie - teammanagement - meten van de prestatie via klanttevredenheid - beloning gebaseerd op teamprestatie - maximeren van contacten met leveranciers en klanten - informeren, trainen en hertrainen van medewerkers op alle niveaus." (p. 176)
Het verschijnsel van de overgang in het kapitalistische systeem van massaproductie naar meer productvariatie en flexibelere productiesystemen is erg ingewikkeld. Kenmerk van de massaproductie is niet zozeer de hoeveelheid productie, maar de standaardisatie in het arbeids- en productieproces. De automobiel is het symbool van de massaproduct. Natuurlijk zijn er nog vormen van massaproductie, zeker in de opkomende economieën als China en India.
De omvorming van een Keynesiaans kapitalisme, zoals Castells het noemt, naar een nieuwe economie gaat schoksgewijs en geleidelijk, hoewel het tempo van veranderingen behoorlijk hoog ligt. De kern van zijn analyse betreft de informatietechnologische revolutie die het einde van het tijdperk van de massaproductie inluidt en de opkomst van interactieve netwerken, de netwerkonderneming en de transformatie van werk en werkgelegenheid aankondigt.
Het is duidelijk dat dit consequenties heeft voor de inrichting van de arbeids- en productieprocessen en daaruit voortvloeiend voor de arbeidsvoorwaarden, de arbeidsverhoudingen en de arbeidsomstandigheden. Consequenties niet alleen vanwege de ontwikkelingen van de productiemiddelen, maar ook - en Castells wil dit slechts schoorvoetend toegeven - voor de arbeid. Doorgeredeneerd in de genoemde paradox worden de onderlinge afhankelijkheden van mensen in het arbeidsproces groter, terwijl de sociale bindingen losser worden.
In de traditionele fabriek begon de arbeider na de bedrijfsschool op zijn zestiende jaar, kreeg hij een vast contract en wist voor lange tijd wie zijn baas en collega's vormden en wat zijn vak was: kraandrijver of elektricien voor het leven, bankwerker enzovoort. Nu is dat anders. Op het Regionaal Opleidings Centrum krijgt een leerling een brede opleiding en loopt stage in verschillende bedrijven. Een echt vak leert hij/zij pas later in het bedrijf, maar ook daar is het niet duidelijk hoe lang hij/zij er blijft werken. Het gemiddelde aantal dienstjaren dat mensen voor één baas werken, loopt dan ook erg terug.
De oorzaak van dit alles is, volgens Castells, de ontwikkeling van de technologie.
"Technologische capaciteiten en infrastructuur, hoog opgeleide menselijke talenten en toegang tot kennis worden de kritische bronnen van de concurrentie in de nieuwe internationale verdeling van de arbeid." (p. 109)
De zekerheid van het vaste arbeidscontract gaat minder tellen. De arbeider of arbeidster krijgt voorgespiegeld dat bij het uitblijven van verdere scholing en ontwikkeling de baan en werkzekerheid op losse schroeven komen te staan. Niet alleen omdat de productiviteitswaarde vermindert, maar vooral omdat het productieproces door technologische toepassingen verandert. Eén van de meest ingrijpende veranderingen in de productieprocessen is de invoering van de microprocessor oftewel de toepassing van de computer, meent Castells. Aanpassingen en veranderingen van het productieproces zijn, zoals Marx het al stelde, feitelijk aanpassingen van het arbeidsproces.
Naar mijn mening is het erg belangrijk, uitgaande van de juistheid van de stelling van Castells, dat fundamenteel onderzoek gedaan wordt naar de gevolgen voor de arbeid en de arbeidersbeweging. Sociologisch doorgeredeneerd, veranderen met het arbeidsproces ook de bindingen die arbeiders onderling aangaan. Dat betekent dus dat een sociologisch begrip als 'vakbond' drastisch wijzigt. Immers, als de paradox klopt, wijzigen vakmanschap en de bindingen tussen mensen die arbeid verrichten.
"Zoals het rapport 'Human Development' van de Verenigde Naties (1999) meldt, is de globale arbeidsmarkt toenemend geïntegreerd voor hoog opgeleiden met hoge mobiliteit en salarissen, zoals: managers, wetenschappers, entertainers en vele anderen die de mondiale, professionele elite vormen. Maar de markt voor ongeschoolde arbeid is in hoge mate beperkt door nationale grenzen. Dus, terwijl kapitaal globaal is, de netwerken van de kernproductie in meer en meer worden geglobaliseerd, is de bulk van de arbeid lokaal." (p. 131)
Onderscheid arbeid en productie
Hoe ziet Castells nu dat de (meer)waardevorming plaatsvindt in wat hij omschrijft als de nieuwe economie, gebaseerd op de technologische ontwikkeling in het informatie tijdperk?
"Wat zijn voor de markt de onderliggende criteria voor waardevorming? Dit is één van de meest complexe kwesties in de nieuwe economie, en zeker, een kwestie zonder overeenstemming onder financieel deskundigen. En toch is dit de hoeksteen van de politieke economie in het informatietijdperk. Immers, alleen wanneer we weten hoe waarde wordt toegewezen aan economische activiteit, kunnen we de bronnen begrijpen van investeringen, groei en stagnatie.
Dus zou het antwoord op de hiervoor gestelde vraag eenvoudig moeten zijn. De markt zal waarde toekennen aan aandelen en andere onderpanden naarmate een bedrijf of economische activiteit winstgevend is. Maar de waardevaststelling van een gegeven onderpand is niet direct gerelateerd aan de betreffende winstgevendheid van het bedrijf op de korte termijn. Een sterke indicatie daarvoor is de afwezigheid van de relatie tussen de verdeling van dividenden en de waardegroei van aandelen.
Een werkzaam waardevormingsproces kent twee sleutelfactoren: vertrouwen en verwachting." (p. 156)
Hier maakt Castells een kardinale fout, kenmerkend voor sociale wetenschappers die zich niet kritisch opstellen tegenover het kapitalisme en niet erkennen dat de menselijke arbeid de enige bron van waardevorming is en zal blijven. Deze misvatting wordt goed geïllustreerd door zijn definitie van de productie.
"Productie is de handeling van mensen om voor eigen voordeel materie (natuur) te bewerken en te veranderen door het verkrijgen van een product, daarvan een (ongelijk) deel consumeren en een surplus aanwenden voor investering volgens een variëteit van sociaal bepaalde doelen." (p. 14)
Deze omschrijving vertoont een opvallende gelijkenis met de visie van Marx op arbeid.
"De arbeid is in de eerste plaats een proces dat tussen mens en natuur plaatsvindt; een proces, waarbij de mens zijn stofwisseling met de natuur door middel van zijn eigen activiteit tot stand brengt, regelt en controleert. Hij treedt tegenover de natuurstof zelf als een natuurmacht op. De bij zijn lichaam behorende natuurkrachten, armen en benen, hoofd en handen, stelt hij in beweging om zich de natuurstof toe te eigenen, in een vorm die bruikbaar is voor zijn eigen leven. Door zodoende de natuur rondom hem te bewerken en te veranderen, verandert hij tegelijkertijd zijn eigen aard. Hij brengt de sluimerende, potentiële krachten tot ontwikkeling en hij onderwerpt het spel van deze krachten aan zijn eigen wil." (Het Kapitaal. Een kritische beschouwing over de economie, deel 1, Bussum 1976, p. 116)
Daarmee is de kern van de kritiek op de analyse van Castells gegeven. Hij definieert de productie, maar in feite heeft hij het over de arbeid. Marx zag dit juist, productie vindt plaats, doordat de mens arbeid verricht. Bij Castells is productie een op zichzelf staand iets, alsof ze onafhankelijk van de arbeid tot stand kan komen. Zo is geen theorie te handhaven. Ook in de nieuwe economie - gebaseerd op een anders gestructureerd kapitalisme, waarin informatietechnologie en netwerken de boventoon voeren - zijn en blijven de handelende of arbeidende mensen de enige bron voor de totstandkoming van de samenleving en de meerwaardevorming in het arbeidsproces en dus het productieproces.
Castells wringt zich in allerlei bochten om te ontkomen aan de wezenlijke positie van de arbeidende mens als bron van (meer)waardevorming in zowel het klassieke als het Keynesiaanse kapitalisme. Maar evenzeer in het netwerkkapitalisme van de nieuwe economie, waarin deze arbeidende mens de beschikking krijgt over nieuwe arbeidsmiddelen als kennis en informatie. Arbeidsmiddelen die ook producten zijn van menselijk handelen en in een productieproces ingezet kunnen worden door mensen die daarmee arbeid verrichten om nieuwe producten te maken met een toegevoegde waarde.
Hoe reëel zijn nu de sleutelfactoren vertrouwen en verwachting, waarover Castells spreekt? Het antwoord ligt in de volgende vragen. Welke waardetoevoeging ontstond uit het onbegrensde vertrouwen van het management van Ahold in de expansiemogelijkheden van het bedrijf? Welke waardetoevoeging ontstaat uit de verwachting van de medewerkers van Nedcar om een bedrijf te vinden dat bereid is de productiecapaciteit in Born over te nemen? In beide gevallen geen. Kortom, waardetoevoeging ontstaat, doordat de vakkenvullers hun werk doen en de arbeiders van Nedcar automobielen assembleren.
Daarmee dient zich een essentieel probleem aan in de huidige fase van het kapitalisme. De arbeidsmiddelen die de arbeidende mens tot zijn beschikking staan, maken dusdanige ontwikkelingen door dat de arbeidsproductiviteit van de individuele arbeider buitengewoon sterk toeneemt. Tegelijkertijd neemt de hoeveelheid menselijke arbeid af die nodig is voor de noodzakelijke maatschappelijke productie van waren. Dat is het karakter van de nieuwe economie.
Het internet, de informatietechnologie, de doorontwikkelde communicatiemogelijkheden, de ontwikkeling van de biotechnologie, de microchip - alle toegepast als arbeidsmiddelen in het productieproces - verscherpen de tweedeling tussen fysieke en mentale arbeid. Voor de verdere ontwikkeling van de benodigde arbeidsmiddelen is vooral mentale arbeid nodig, kennisontwikkeling en technologische innovatie. De schijn werpt zich op dat slechts deze vormen van arbeid waarde toevoegen. Dat verklaart de populariteit van de kenniscreërende organisatie, de lerende organisatie en zoiets als het concept van het competentiemanagement.
Drie kernthema's kritisch besproken
Castells heeft de discussie over de nieuwe economie en samenleving terdege geopend, ondanks het feit dat hij in mijn ogen een verkeerd analysekader hanteert. Castells bespreekt onder meer de volgende thema's: noodzakelijke groei, herstructurering van productieprocessen en veranderende gezagsverhouding naar aanleiding van de horizontalisering van de arbeidsorganisaties. Hoe staat het daarmee als uitgegaan wordt van de stelling van de arbeidende mens als enige bron van (meer)waardevorming? Om deze vraag te beantwoorden, herformuleer ik de drie thema's als volgt: de mythe van de groei, de herstructurering van de arbeidsorganisatie en het management en de macht.
Mythe van de groei
Castells problematiseert de kapitalistische noodzaak tot economische groei niet. Ook niet de absolute groei in de betekenis van meer economische activiteiten en de relatieve groei als verbetering van de arbeidsproductiviteit. Het enige dat hij doet, is de groei in een ander perspectief plaatsen. Het gaat hem niet om verhoging van de arbeidsproductiviteit, maar om groei door de aanwending van innovatie en technologische verbeteringen in het productieproces. Zo wordt groei door schaalgrootte, zoals in de fase van de massaproductie, vervangen door groei via verbetering van de arbeidsmiddelen. Dat wil voor Castells zeggen: benutting van de technologische capaciteiten en infrastructuur en verdere ontwikkeling van de 'human resources' op het gebied van kennis, vaardigheden en houding (competenties).
De mythe van de groei is gelegen in de (ir)rationaliteit dat groei nodig is om te investeren. Maar waar het bij economische groei onder kapitalistische condities werkelijk om gaat, is en blijft de accumulatie van kapitaal die totstandkomt doordat de meerwaarde aan de arbeid onttrokken wordt. Het is een illusie te denken dat het kapitaal bereid is de gemaakte winsten aan te wenden voor algemene, maatschappelijke ontwikkeling. Economische groei, oftewel kapitaalaccumulatie, dient geen maatschappelijk nut. maar vloeit weg uit de samenleving en vergroot de kloof tussen arm en rijk. Economische groei eist ook zijn tol: het brengt de uitputting van de natuurlijke reserves dichterbij, kost geweldig veel energie, tast het milieu en de biodiversiteit aan, stimuleert de bevolkingsexplosie en verscherpt het verdelingsvraagstuk. Verbetering van de arbeidsproductiviteit onder kapitalistische voorwaarden door meer technologische verbeteringen leidt niet alleen tot productieverhoging, maar ook tot uitstoot van arbeid uit het arbeids- of productieproces.
Herstructurering arbeidsorganisatie
De overgang van de arbeidsorganisatie als verticale (machine)bureaucratie naar horizontale onderneming kwam hiervoor al ter sprake. Allereerst een toelichting.
Met de term 'machinebureaucratie' (Mintzberg) wordt een arbeidsorganisatie aangeduid, waarin een sterke hiërarchie heerst en een ver doorgevoerde arbeidsdeling bestaat op basis van gestandaardiseerde taken. De arbeidsorganisatie in de massaproductie is 'geïntegreerd', hetgeen betekent dat alle onderdelen van het productieproces - ook bijvoorbeeld reiniging, onderhoud en catering - deel uit maken van de organisatie. Deze geïntegreerde machinebureaucratie met expliciete gezagsverhoudingen verdwijnt langzaam maar zeker en maakt plaats voor lenige, flexibele arbeidsorganisaties, waarbij de verantwoordelijkheden voor het productieproces laag in de organisatie komen te liggen. Met als gevolg dat grote multinationale ondernemingen financiële holdings worden van relatief autonoom opererende, kleine bedrijven.
Een mooi voorbeeld is de situatie bij Nedcar. Bedrijven als Volvo, Mitsubishi en Daimler-Benz maken willekeurig gebruik van beschikbare, moderne productiecapaciteit zonder de eindverantwoordelijkheid op zich te nemen. Elk moment kunnen ze in- en uitstappen, al naar gelang de economische verwachting en het populaire model automobiel dat ze bij Nedcar willen assembleren. De arbeid kan zich hier moeilijker tegen verweren. Het ultieme machtsmiddel van de arbeid, de werkstaking - krachtig in een grote geïntegreerde bureaucratie - is weinig effectief meer. De noodzaak voor solidariteit met de stakende arbeiders wordt niet meer zo sterk gevoeld door de schoonmakers of de bankwerkers die geen onderdeel meer zijn van datzelfde bedrijf. Bovendien zijn de participerende bedrijven niet meer afhankelijk van de productiecapaciteit van Nedcar. Integendeel het blijkt dat het Japanse topmanagement zich nog eerder zal terugtrekken, wanneer de arbeiders zich niet loyaal opstellen. De ondernemingsraad en de vakbonden weten in de strijd om het behoud van de werkgelegenheid niets anders te bedenken dan zich de rol van ondernemer aan te meten en op zoek te gaan naar nieuwe participanten die bereid zijn de opengevallen productiecapaciteit op te vullen. Een ander voorbeeld zijn de Nederlandse Spoorwegen die uit de werkmaatschappijen railbeheer, personenvervoer, goederenvervoer, facilitair enzovoort bestaan. Allemaal relatief autonome bedrijven voor een deel verantwoordelijk voor het totale eindresultaat.
Dit zijn moeilijke en complexe vraagstukken bij de belangenbehartiging en de organisatie van de arbeid, waarop nog geen passend antwoord geformuleerd is.
Management en macht
In het verlengde van de besproken herstructurering is sprake van een verschuiving van de zeggenschap in en over de arbeidsorganisaties. Was er in het klassieke kapitalisme nog een duidelijke koppeling tussen kapitalist en ondernemer, in het systeem van de massaproductie werd dat al minder. De grote, verticale, geïntegreerde arbeidsorganisatie bracht een scheiding tussen de aandeelhouders als kapitaalverschaffers en de bedrijfsleiding die in naam van de aandeelhouders het beheer kreeg over het verschafte kapitaal.
De horizontale onderneming van Castells kenmerkt zich door een platte hiërarchie en teammanagement. Bijna iedereen kan zich tegenwoordig manager noemen, je telt nauwelijks meer mee zonder managementtaken. Dar komt dan nog eens de aardverschuiving bij in het curriculum van de manager. Hij/zij moet immers coachend leidinggeven, teamleider zijn, motiveren en andere nieuwlichterij verrichten. Het valt zeer te betwijfelen of de geëiste volledige betrokkenheid van de 'medewerkers' te maken heeft met democratisering van de arbeidsorganisatie. Met de toeneming van de verantwoordelijkheid voor de productie nemen de mogelijkheden voor de beïnvloeding van het beleid niet toe. Managers worden gecontroleerd door de Raad van Commissarissen en kunnen na slecht functioneren niet weggestemd worden door de gezamenlijke werknemers die uiteindelijk meer verantwoordelijkheden dragen.
Anachronisme
De automobiel staat model voor de massa-productie. Dat begon al bij Henry Ford die met de T-Ford de ideeën van Taylor over het scientific management en met de lopende band de productie wist te vervolmaken. De macht van de ondernemer/producent in deze bureaucratische instituten kende bijna geen grenzen. Ford verwoordde dat met 'de klant mag elk gewenst model in een willekeurige kleur bij ons bestellen, als het maar een zwarte T-Ford is'. De auto was het wondermiddel voor de in verval geraakte, klassieke, kapitalistische economie, het toonbeeld van maatschappelijke vooruitgang. In de tegenwoordige doodstrijd van de kapitalistische massaproductie wordt de automobiel opgevoerd als symbool voor de machine die de wereld moet veranderen. Maar de massaproductie is op haar retour en de auto verwordt tot een anachronisme. Het wegennet slibt dicht en om een infarct te voorkomen moeten steeds meer bypassoperaties uitgevoerd worden, zelfs door het Naardermeer.
Een nieuw symbool heeft zijn opwachting gemaakt: de microchip. Dit toonbeeld van technisch vernuft leidt ons naar de virtuele wereld van het internet. Verplaatsing per auto naar massarecreatieoorden als de Spaanse Costa's is niet meer nodig. Behalve dat de chip een deel van ons denkwerk overneemt, zoals de machine de fysieke arbeid verlichtte, brengt ze ook de heerlijke wereld naar ons toe. Achter ons beeldscherm kunnen we individueel lustig genieten van wat er aan schoonheid van de wereld over is, nadat het vorige geluk, de automobiel, veel roet over ons genot heeft gestrooid.
Hoe lang zal deze illusie standhouden? Wanneer gaan we inzien dat niet technologische hoogstandjes ons geluk brengen, maar dat het ons eigen handelen is, de arbeid, die naast al het mooie wat natuur biedt, de wereld verder kan verfraaien.
M. Castells, The information age, economy, society and culture. Volume 1, The rise of the network society, 1996, 2000; Volume 2 ,The power of identity, 1997, 2000; Volume 3, End of millennium, 1998 - Blackwell publishing, Malden.
|