welkom
extra
Solidariteit

De waarheid over Britse zeelieden

Gewoon een uitwisseling van gevangenen

Patrick Cockburn1
(Vertaling/bewerking: Willem Dekker)

Het conflict over de vijftien door Iran gevangen genomen Britse zeelieden en mariniers eindigde - ondanks ontkenningen van zowel Groot-Brittannië als Iran - in werkelijkheid met een gevangenenruil.

Het eerste teken van een doorbraak in de crisis rond de Britten was de vrijlating van Jalal Sharafi, een tweede secretaris bij de ambassade. Deze Iraanse diplomaat werd twee maanden geleden in de straten van Baghdad ontvoerd. Volgens de Iraanse regering was hij opgepakt door Irakese commando's onder controle van de Verenigde Staten (VS). Tegelijkertijd beweerde een Irakese functionaris van het ministerie van Buitenlandse zaken dat de regering 'intensief' bezig was met het vrij krijgen van vijf functionarissen van de Iraanse inlichtingendienst. Dezen waren gevangen genomen tijdens een Amerikaanse helikopteraanval op een reeds lang bestaand Iraans verbindingskantoor in de Koerdische hoofdstad Arbil in januari van dit jaar.

Oog om oog

De gevangenneming van de zeelieden en mariniers was het voorlopig laatste hoofdstuk in een serie 'oog om oog' confrontaties tussen de VS en Iran. Ze begonnen met de genoemde helikopteraanval in Arbil op 11 januari. Deze mislukte en de VS konden alleen de vijf Iraanse functionarissen arresteren in het verbindingskantoor dat sedert kort officieel als consulaat wordt erkend.
Koerdische functionarissen vertelden wat de echte doelwitten van de VS waren, namelijk: Mohammed Jafari, de machtige tweede man van de Opperste Nationale Veiligheidsraad en generaal Minojahar Frouzanda, het hoofd van de inlichtingendienst van de Iraanse Revolutionaire Garde. Zij hadden een bezoek gebracht aan president Jalal Talabani van Irak in Dokan dichtbij Sulaimaniyah. Daarna waren ze naar Arbil gegaan, waar zij Massoud Barzani, president van de Koerdische regionale regering, spraken in zijn hoofdkwartier buiten de stad.
De aanval op Arbil kwam een paar uur na een boodschap voor de Amerikaanse bevolking van president Bush, waarin hij Iran als de grote vijand van Amerika in Irak bestempelde. Hierop volgde een serie incidenten waarbij Iran en de VS elkaar met gelijke munt terugbetaalden. Bijvoorbeeld de poging tot ontvoering van vijf Amerikaanse soldaten in een aanval dichtbij de heilige stad Kerbala, ten zuiden van Bagdad, waarbij de belagers eerst de Amerikanen probeerden gevangen te nemen, maar ze later doodden. Volgens de VS was de hele affaire te wijten aan Irakese sjiieten die als marionetten voor Iran werken.

Ontkenning

De invrijheidstelling van Jalal Sharafi bracht de vrijlating van de Britse gevangenen in een stroomversnelling. Hij was 4 februari onder mysterieuze omstandigheden opgepakt door mannen in uniform. Iran en sommige sjiietische politici in Bagdad beweerden dat de geüniformeerde types afkomstig waren uit de 36ste commando-eenheid van het Irakese leger, een eenheid die in de praktijk door de VS wordt gecontroleerd. Jalal Sharafi is inmiddels teruggekeerd naar Teheran. De VS ontkennen iedere betrokkenheid bij zijn verdwijning. Maar vrijwel direct na de aanval in Arbil, gaf Condoleezza Rice toe dat president Bush zijn goedkeuring had gegeven de Iraanse agenten op Irakese bodem aan en op te pakken.
Noch Jalal Sharafi noch de vijf Iraanse functionarissen lijken belangrijke figuren te zijn. Sharafi was betrokken bij de opening van een filiaal van de Iraanse Nationale Bank in Bagdad. Eén van de gevangenen uit Arbil werd door de VS omschreven als een officier van de Quds strijdkrachten, een elite-eenheid uit de Iraanse Revolutionaire Garde.
Amerikaanse en Britse claims dat er geen verband bestaat tussen de helikopteraanval op 11 januari en de gevangenneming van de Britse zeelieden en mariniers werden ondermijnd op 3 april. Toen liet het Irakese ministerie van Buitenlandse Zaken weten ook intensief bezig te zijn met de vrijlating van de vijf Iraniërs. Om "te helpen bij de vrijlating van de Britse zeelieden en mariniers".
Vanuit Washington bleef echter ook president Bush enig verband ontkennen: "Ik steun de verklaring van eerste minister Tony Blair dat er geen sprake kan zijn van een gelijke uitwisseling, wanneer het om gijzelaars gaat; geen quid pro quo ['iets voor iets']."


1 Auteur van The Occupation: War, resistance and daily life in Iraq - finalist bij de National Book Critics Circle Award voor het beste non-fictie boek van 2006.
Zie voor originele tekst: www.counterpunch.com/patrick04052007.html (terug)