Iraakse vakbeweging en Amerikaanse bezetting
Staking voor behoud olie
David Bacon1
(bewerking/vertaling: Roland Siebe)
De Iraqi Federation of Oil Unions (IFOU), de grootste en sterkste vakbond in Irak, riep op 4 juni 2007 een beperkte staking uit. Arbeiders legden het werk neer aan de pijpleidingen die zorgen voor het transport van olie vanuit het zuiden naar de grote raffinaderij in Bagdad. Met deze staking zetten ze hun eis kracht bij om Iraks olie in openbaar bezit te houden en de regering te dwingen economische beloften na te komen.
De premier Nouri al-Maliki reageerde met de inzet van het leger dat vervolgens de stakers in Sheiba, vlakbij Basra, omsingelde. Ook gaf hij het bevel vakbondsleiders te arresteren. Op 6 juni schortte de bond de staking op om die enkele dagen later definitief op te heffen.
Deze actie van arbeiders in de olie-industrie laat zowel een lange traditie van vakbondsstrijd zien als de onderdrukking van vakbonden door de Iraakse regering en de Amerikaanse bezettingsmacht.
Wanhopige situatie
Sommige eisen in de oliesector illustreren de wanhopige omstandigheden waaronder arbeiders als gevolg van de bezetting leven, werken en wonen. Ze eisen van hun werkgever, het ministerie voor oliezaken, een verhoging van de lonen, de beloofde vakantiedagen en de verstrekking van een definitieve status aan de duizenden collega's die op een tijdelijk basis werken. In een land waar huizen massaal zijn vernietigd en arbeiders leven in verpauperde en primitieve omstandigheden, eist de vakbond van de regering land beschikbaar te stellen voor de woningbouw.
Ook onder de bezetting heeft het Iraakse olie-instituut de opleiding en training van technici voortgezet, maar het ministerie heeft de gediplomeerden geen werk te bieden. Daarom eist de bond werk en een leefbare toekomst voor deze jongeren.
Er is echter één eis die alle andere overschaduwt: de intrekking van de oliewet die de industrie uitlevert aan buitenlandse bedrijven.
Publieke handen
De Iraakse olie werd in de jaren zestig genationaliseerd. De vakbond in de oliesector werd daarvan de vurigste verdediger.
Veertig jaar later sloot het bedrijf Halliburton Corporation, in het kielzog van de invasie van 2003, zonder enige tegenprestatie een 'vriendencontract' met de bezettingsautoriteiten. Halliburton probeerde controle te krijgen over de oliebronnen en de platforms, onttrok zich aan de wederopbouw en trachtte de arbeiders te onderwerpen aan een streng bedrijfsregiem. De vakbond reageerde direct met een staking van drie dagen, legde de export stil en beperkte zo de inkomsten van de regering. Halliburton verdween.
Vervolgens dwongen de samenwerkende bonden in de oliesector en de havens enkele buitenlandse bedrijven zich terug te trekken die een vergelijkbare 'vriendenovereenkomst' hadden gesloten over de aanleg van havenwerken.
Privatiseringsagenda
De bezettingsmacht heeft steeds de privatisering van publieke eigendommen hoog op de economische agenda gezet. De Amerikaanse tsaar Paul Bremer publiceerde in de kranten van Bagdad lijsten van overheidsbedrijven die hij wenste te veilen.
Onder leiding van Washington stelde de Iraakse regering in het geheim een nieuwe oliewet op die bepaalde dat Iraakse vakbonden aan buitenlandse bedrijven de garantie gaven te mogen beslissen over de toekomstige exploitatie en ontwikkeling van één van 's werelds grootste grondstoffenreserves. De Iraakse studiecommissie van James Baker noemde deze wet de sleutel tot beëindiging van de bezetting.
Hassan Juma'a Awad, voorzitter van de 'oliefederatie' IFOU, schreef 13 mei 2007 een brief aan het Amerikaans Congres: "Iedereen weet dat de oliewet niet de Iraakse bevolking dient", maar "het belang van Bush, zijn aanhangers en de buitenlandse bedrijven". Mocht de wet worden uitgevoerd, dreigt een nieuwe staking op de olievelden.
Einde bezetting
De Iraakse arbeidersbeweging heeft een lange geschiedenis. Vakbondsactivisten werkten in de Britse tijd en het marionettenbewind ondergronds en belandden vaak in de gevangenis. Ze organiseerden de arbeidersbeweging die de trots was van de Arabische wereld na de onafhankelijkheid van Irak in 1958.
Saddam Hussein dreef de leiding van de vakbeweging de illegaliteit in en nam iedereen gevangen die hij maar kon en vermoordde velen. Na zijn val kwamen de vakbondsmensen weer te voorschijn, uit hun cel of ballingschap, vastberaden om de arbeidersbeweging weer op te bouwen. Het is een wonder dat zij dit hebben gedaan in oorlogstijd en temidden van bombardementen.
De bond van arbeiders in de oliesector in het zuiden is nu één van de grootste organisaties in Irak. Met duizenden leden, werkend op de platforms, aan de pijpleidingen en in de raffinaderijen. Samen met de vakbonden van de spoorwegen, de horeca, de havens, het onderwijs en de industrie staakten ze, hielden ze verkiezingen, haalden ze loonsverhogingen binnen en vochten ze voor democratie. Inmiddels hebben Bush en de Iraakse regering collectieve onderhandelingen verboden en beslag gelegd op vakbondsfondsen. Ze keken de andere kant op (of erger) ten tijde van een golf van moorden op Iraakse vakbondsleiders.
In zijn brief aan het Amerikaanse Congres stelde Juma'a dat de bezetting beëindigd moet worden zonder de Iraakse olie als prijs op te eisen. "De Verenigde Staten zeiden als bevrijders te zijn gekomen", zo herinnerde hij het Congres, "niet om over onze grondstoffen te beschikken".
1 Uit: Labor Notes, juli 2007 - www.labornotes.org (terug)
|