welkom
extra
Solidariteit

Stellingen over politiek en vakbeweging

Zwijgen is nijgen

Hans Boot

Een debat op 1 mei 2008 tussen de historici Jan Willem Stutje en Sjaak van der Velden, georganiseerd door de Utrechtse boekhandel "de Rooie Rat", legde een verschil in opvatting bloot over de verhouding vakbeweging/politiek. De eerste achtte een wederzijdse bemoeienis vanzelfsprekend, de tweede stond daar huiverig tegenover. Deze discussie tussen een redacteur van Grenzeloos (SAP) en zijn collega van Spanning (SP) inspireerde tot de volgende acht stellingen.

1.
In de meningsvorming over de rechtse politiek van de Partij voor de Vrijheid (PVV) en Trots op Nederland (TON) ontbreekt de vakbeweging opvallend. Voor zover deze stilte van vakbondsbestuurders wordt ingegeven of beïnvloed door de steun van leden aan deze groeperingen, is dat een teken van zwakte. Zonder intern gevoerd debat en extern uitgesproken opinies lijken vakbonden op burgemeesters in oorlogstijd.

2.
De in Wilders en Verdonk verpersoonlijkte politiek bemoeit zich direct en offensief met de belangen die de vakbeweging tracht te behartigen. Hun programma getuigt niet alleen van vijandschap jegens migranten, islam en multiculturele samenleving, het is tevens één en al uiting van ondernemersvriendschap. Minder overheid, belastingen en sociale bescherming - meer vaderland, inkomensongelijkheid en flexibiliteit. Zoals de PVV aan een sociale uitkering arbeidsdwang verbindt, denkt TON de werkloosheid op te lossen door de afschaffing van de uitkeringen. Extreme standpunten die in het politiek establishment hun weg zullen vinden.

3.
De veelgehoorde uitspraak dat de media de opkomst van Wilders en Verdonk mogelijk maken of zelfs veroorzaken, is even onzinnig als de gedachte dat een cordon sanitaire hun invloed zou afstoppen. De realiteit is dat zij de door velen ervaren bestaansrisico's van het wilde kapitalisme weten te bundelen en vertolken. En met enige eerbied voor de geschiedenis is de steun van wilde ondernemers niet verbazingwekkend. Zwijgen suggereert niet alleen instemmen, maar riekt naar nijgen.

4.
Deze handelwijze van bondsbestuurders is helaas niet uitzonderlijk. Bond en partij trekken in de arbeidersbeweging al zo'n eeuw gescheiden op. Na een korte periode - de laatste decennia van de negentiende eeuw - van elkaar rakende en overlappende activiteiten, treedt de partij in het parlement op en de vakbond aan de overlegtafel. De eerste gaat over alles, de tweede over arbeid. Met oppositie binnen en buiten de eigen gelederen steunde de scheiding op een gemeenschappelijke, sociaal-democratische visie op staat en maatschappijverandering; gedefinieerd als 'taakverdeling' kon ze gerechtvaardigd worden. Twee posities door één functionaris ingenomen, was even gebruikelijk als het tot vandaag durende haasje over van bond naar parlement.

5.
Onder invloed van en als kritiek op deze taaksplitsing ontwikkelden zich de ideeën van een brede en smalle vakbeweging. De 'brede' hebben we in de strijd tegen de plaatsing van de kruisraketten even fraai zien bloeien. De traditionele 'smalle' kwam met FNV 2000 in de tweede helft van de jaren tachtig terug om in de 21ste eeuw volstrekt vanzelfsprekend te lijken. Deze keer met een breed pakket van kortingen, diensten, advies en carrièreplanning en een behoedzame bescherming van het apolitieke karakter van de belangenbehartiging. Verwarrend kan zijn dat de smalle vakbeweging zich regelmatig richt tot 'de politiek' (kabinet en partijen) en deel uitmaakt van het hoogontwikkelde overlegcircuit in en buiten Den Haag. Dat maakt haar oriëntatie breed noch politiek, ze functioneert slechts als 'sociale partner'.

6.
Is er dan geen onderscheid tussen bond en partij? Wel degelijk. Wanneer onfatsoenlijk het vraagstuk van revolutionaire partij, voorhoede en vormen van klassebewustzijn gepasseerd wordt, brengt de partij een visie tot uitdrukking en de bond een positie. Immers, idealiter organiseert een politieke partij mensen op grond van hun affiniteit met een programma en een vakbond op grond van hun afhankelijkheid van een loon of uitkering. De interesse in elkaar is even logisch als de wederzijdse beïnvloeding. Maar vanaf het moment dat de één - de bond -een instrument wordt van de ander - de partij - gaat het fout. En helemaal als dat in het verborgene gebeurt. Onafhankelijkheid is een voorwaarde voor een strijdbare vakbond.

7.
Voor Sjaak van der Velden was de scheiding tussen partij en bond zo principieel dat hij wel moest uitkomen op een 'smalle' vakbeweging. Uiteraard kon 'de politiek' niet ontkend worden, maar de vakbeweging diende zich te richten op haar 'core business' en dat was belangenbehartiging van leden in arbeidssituaties.
Jan Willem Stutje achtte het een principiële taak van een 'linkse partij' de vakbeweging te steunen, wakker te houden, te stimuleren en waar nodig te kritiseren. Tegelijkertijd rust voor bestuurders en leden van bonden op geen enkel maatschappelijk vraagstuk een taboe. Niet op rechtse politiek, oorlog, abortus, vreemdelingenhaat …
Gelukkig waren de twee vriendelijk tegen elkaar.

8.
Beide historici/redacteuren benaderden 'de politiek' als een aangelegenheid van een partij. Zien we echter politiek als een geheel van beleid en activiteiten gericht op de inrichting van de samenleving, dan kan een vakbond geen afstand nemen van de politiek, noch erover zwijgen, noch overlaten aan een partij. Dan komen de kwaliteit van het leven, de gezondheidszorg, het wonen, het onderwijs, het vervoer, het voedsel, enzovoort - evenals de bedreiging of aantasting daarvan - direct binnen het gezichtsveld van een vakbond. En juist deze stap naar 'kwaliteit' leidt het vakbondswerk naar de politiek, naar de maatschappij en naar de machtsverhoudingen. Een verbinding tussen vakbeweging en politiek die even 'natuurlijk' is als die tussen het economisch stelsel en de inrichting van de maatschappij. Immers, loon bestaat niet zonder loonstelsel.