De Arabische regio staat op tilt
Opstand in Tunesië
Roland Siebe
De invloed van de Tunesische opstand neemt steeds grotere vormen aan in de Arabische regio. Daar ontplooit zich een verzet tegen dictatoriale en corrupte regimes die vaak met steun van het Westen verantwoordelijk zijn voor armoede, onderdrukking en onderontwikkeling. Nu de Egyptische bevolking de confrontatie aangaat met Mubarak en zijn kliek, is dat land het brandpunt van de strijd voor democratische vrijheden.
Het massale verzet van de Tunesische bevolking ontstond, nadat op 17 december 2010 de werkloze, afgestudeerde fruitverkoper Mohamed Bouazizi, 26 jaar, zich voor het provinciehuis in Sidi Bouzid in brand stak. Na ruim twee weken overleed hij aan zijn verwondingen. Hij kwam tot deze wanhoopsdaad na vernederd en in elkaar geslagen te zijn door corrupte agenten die zijn handel confisqueerden.
Zijn neef filmde zijn verbrande lichaam en de protesten in Sidi Bouzid. Hij plaatste de filmpjes op internet en riep op tot meer manifestaties. De volkswoede en de demonstraties groeiden en verspreidden zich over heel Tunesië, Met uiteindelijk de val van Ben Ali als eerste resultaat.
Ben Ali, 23 jaar lang de leider van een onwankelbaar lijkende dictatuur, was in de ogen van het Westen de ideale partner: loyaal aan 'the war on terror' en dienstbaar aan het Internationaal Monetair Fonds.
Wat begon als een spontane beweging is een politieke opstand geworden die zich keert tegen de onderdrukkende en corrupte staat en het gegraai van elites.
Achtergesteld binnenland
De eerste protesten deden zich voor in de kleinere steden van het Tunesische binnenland (Sidi Bouzid, Kasserine, Le Kef), waar de economische en maatschappelijke ontwikkelingen altijd al achterbleven ten opzichte van de rijkere en dichter bevolkte kuststeden. Aan de kust zijn de industrie en het toerisme geconcentreerd. Zo vindt 80 procent van de nationale productie plaats in de noordelijke en oostelijke kustregio, terwijl 40 procent van de bevolking in het arme westen en oosten leeft.
De sociale malaise in Tunesië is net zoals in Marokko, Algerije, Griekenland, Korea, Egypte, Portugal en Ierland een gevolg van de wereldwijde economische crisis. Sinds 2009 hapert de Tunesische economie, is de groei gehalveerd, de export gedaald en lopen de buitenlandse investeringen sterk terug. De toch al hoge werkloosheid wordt onhoudbaar.
Tunesië is een land waar sinds zijn onafhankelijkheid massaal is geïnvesteerd in hoger - zo goed als gratis - onderwijs. Elk jaar betreden dan ook hoogopgeleide jongeren vol verwachtingen de arbeidsmarkt. Tot vorig jaar slaagden driekwart van de afgestudeerden er in binnen twee tot drie jaar een baan te vinden, vandaag lukt dat amper de helft. De revenuen van hun bijdragen aan de economie kwamen voor een groot deel terecht bij een kleine kring rond de president en de familie van zijn echtgenote, de gehate Trabelsi's.
Stabiliteit zonder vrijheid
De keerzijde van het Tunesische toeristische 'paradijs', waar de economie de wind in de zeilen had en vrouwen over dezelfde rechten beschikken als in 'het Westen', is een repressieve politiestaat. Sinds president Ben Ali in 1987 de macht veroverde, heeft hij elke politieke institutie (partijen, parlement) en autonome, sociale organisatie (vakbonden) monddood gemaakt door intimidatie, controle, censuur en wettelijke beperkingen. De uitvoerende macht van de president en zijn eerste minister overheerste het hele politieke leven en verlamde elke mogelijke, onafhankelijke werking van het parlement.
De regerende partij, Rassemblement Constitutionnel Démocratique (RCD) - ooit een betrekkelijk open organisatie met interne verkiezingen die de grieven van het volk naar voren konden brengen - viel geheel in handen van voorzitter Ben Ali. Hij benoemde alle kaders, van de hoogste bonzen tot de lokale voorzitters en realiseerde een partij van jaknikkers die vochten om de gunsten van de partijtop.
Ben Ali's antwoord op eerdere sociale onrust was een systeem waarin maatschappelijke organisaties en oppositiepartijen werden opgenomen en geleid door de RCD. Daarin was een belangrijke rol weggelegd voor de landelijke vakbond UGTT, waarvan de leiders in ruil voor steun aan de dictatuur concessies konden afdwingen voor hun leden.
De opstand heeft ook duidelijk gemaakt dat de censuur van internetsites, het onderscheppen, afluisteren, scannen en analyseren van telefoon- en internetverkeer, niet kunnen beletten dat mensen via wereldwijde alternatieve wegen informatie vinden die een regime onder druk kan zetten. Het afgelopen jaar besefte Ben Ali dat de 'Chinese optie' niet haalbaar bleek voor een klein land aan de poorten van Europa en voerde minimale veranderingen door.
Union Générale des Travailleurs de Tunisie
De UGTT heeft na vele jaren van onderdrukking een verzetsrol aangenomen in het sociaal protest. Het is geen toeval dat de vele manifestaties beginnen voor de gebouwen van de vakbond die daarmee aansluit bij zijn legendarisch verleden als voortrekker in de onafhankelijkheidstrijd.
Het tijdschrift Foreign Policy en bronnen op internet benadrukken de rol van lokale afdelingen en militante sectoren van de UGTT - leraren, journalisten, advocaten en verplegers; jong en woedend - die niet meer bereid waren naar hun corrupte leiders te luisteren. Op 4 januari sprak de leiding van de UGTT zich onder druk van de leden in een verklaring uit tegen het regime. De strijd verspreidde zich vervolgens naar Tunis en gaf daar op 14 januari Ben Ali de genadeklap.
Sociaal-economische ongelijkheid
Dat het protest begon in de perifere delen van de Tunesische economie is geen toeval. De economische ontwikkeling van de laatste decennia kwam vooral de kustgebieden ten goede. De laatste tien jaar heeft de president een belangrijke inhaalbeweging in gang gezet. Hoewel de inspanningen een positieve invloed uitoefenden op de armere regio's, ze bleken onvoldoende. Het armere, rurale deel van Tunesië blijft zich gediscrimineerd voelen ten opzichte van de grote stedelijke agglomeraties van Tunis, Sousse en Sfax, waar zowat alle politieke, economische en culturele elites vandaan komen.
Temidden van de regionale ongelijkheid bestaat er een groeiende inkomensongelijkheid. Tunesië kent geen armoede zoals Egypte of Marokko en zelfs de ongelijkheid is naar verhouding minder dan in vele andere landen. Opstand en revolte beginnen meestal niet in de meest precaire en armoedige situaties, maar in situaties waar aanzienlijke aantallen mensen hun verworven sociaal-economische status dreigen te verliezen. De neoliberale 'wondermiddelen' (privatisering, deregulering, vrije markt) hebben de lagere middenklasse in een neerwaartse spiraal gebracht. De hogere middenklasse vreest eenzelfde lot. De 10 procent rijksten van Tunesië bezitten ongeveer 30 procent van de rijkdom, terwijl de 30 procent armsten zich tevreden moeten stellen met 10 procent.
Deze ongelijkheid kan moeilijk rechtgezet worden, omdat de klassieke mechanismen van herverdeling van inkomens via de belastingen bijna onmogelijk zijn door de misdadige aanbevelingen van internationale financiële instituties. Belastingen worden vooral betaald door de werknemers en consumenten, terwijl de handelaren en in het bijzonder de grotere ondernemers (goed voor één derde van het bruto nationaal product) de dans ontspringen.
De wrok over die ongelijkheid is aangewakkerd door de uitzonderlijke rijkdom van de familie van Ben Ali. Zijn vrouw Leila en haar verwanten staan aan het hoofd van een machtig industrieel en financieel complex dat het grootste deel van de economie controleert. De corruptie van het systeem betreft niet een steekpenning voor één of andere ambtenaar - iets dat een twintigtal jaren geleden ook veel minder voorkwam - maar miljoenenroof op het hoogste niveau.
Internationale apathie
De Tunesische bevolking vecht massaal op straat om haar rechten en vrijheden op te eisen. Eén van de pijnlijke vaststellingen is dat 'Europa' dat zo graag over democratie en mensenrechten praat (en wil exporteren) niet veel verder komt dan wat vage berispingen en vermaningen bij monde van haar Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlands Beleid en Veiligheid, Catherine Ashton.
In de Franse Assemblée bood de minister van Buitenlandse Zaken, Michèle Alliot-Marie, Tunesië zelfs de hulp van militairen aan om de 'veiligheidsproblemen' te kunnen beheersen. Terwijl president Sarkozy in 2008 tijdens zijn door de media overbelichte reis Tunesië omschreef als "op de goede weg inzake mensenrechten", is inmiddels zijn collega Ben Ali op de vlucht.
Activisten worden opgepakt, rappers gearresteerd, bloggers en twitteraars van de straat geplukt, emailadressen gehackt en websites gecensureerd en de oorverdovende stilte van de internationale gemeenschap is opvallend. Toen in 2009 de Iraanse bevolking in opstand kwam tegen de herverkiezing van president Ahmadinejad, volgde de ene ondersteunende verklaring na de andere. Facebookgroepen ter nagedachtenis van de doden werden opgericht en bloggers en internetactivisten uitgeroepen tot de grootste voorvechters van de vrijheid van meningsuiting. Vandaag moeten de Tunesiërs het met minder stellen. Op enkele trouwe bondgenoten na (mensenrechtenorganisaties, persverenigingen, vakbonden), de Tunesiërs dragen de revolte zelf en laten die niet afnemen.
Hoe de situatie zich zal ontwikkelen na de verdrijving van Ben Ali, de vrijlating van gedetineerden en de oprichting van een parlementaire commissie op zoek naar corruptie, is niet duidelijk. Ook de aankondiging van een onderzoek naar de recente onregelmatigheden en van de verkiezingen biedt geen zekerheid. Bovendien is de opruiming van de vele verdachte politici uit de overgangsregering beslist nog niet voltooid. Eén ding staat wel vast: Tunesië, en naar het schijnt de Arabische regio, hebben een vette streep door het verleden gehaald.

Egypte
|