welkom
extra
Solidariteit

Oud is wijs genoeg – boekbespreking

Een pleidooi voor zinvolle arbeid

Sjarrel Massop

De maatschappelijke meningsvorming over een langere arbeidsdeelname van oudere werknemers gaat sterk in de richting van 'meer noodzakelijk dan wenselijk'. Noodzakelijk, omdat het zorgarrangement bij uitstek, de AOW, op termijn niet meer betaalbaar zou zijn. Over de wenselijkheid koos Joop Zinsmeister in zijn proefschrift "Oud is wijs genoeg" voor een heel verfrissende en daarmee zeer welkome benadering.

De hoofdvraag voor zijn baanbrekende onderzoek luidt: "Welke mogelijkheden bieden de arbeidsrelatie, de arbeidsinhoud en het organisatiebeleid voor de inzet van arbeidsvermogens van de oudere werknemers, en op welke wijze kan dat in de praktijk gestalte krijgen". De kwestie op deze manier aanpakken, betekent afstand nemen van de vermeende economische noodzaak van langer doorwerken. Maar dat niet alleen, Joop Zinsmeister gaat in op de slagingskans van het langer doorwerken door oudere werknemers. Een zinvolle benadering, zeker tegen de achtergrond van de bestaande, geringe deelname van oudere werknemers aan het arbeidsproces en het ongunstige arbeidsmarktperspectief van 50-plussers (volgens sommigen ligt de grens al bij 45), nadat ze hun werk verloren hebben. Kortom, we kunnen wel vinden dat mensen langer moeten doorwerken, maar als er geen mogelijkheden zijn dan plaatsen we de betreffende groep voor veel grotere problemen. Ze krijgen een schuldgevoel aangepraat, waarmee langer doorwerken bij gebrek aan werk een bedreiging wordt.

Factoren arbeidsdeelname

Vanuit eerder speurwerk komt Joop tot een onderzoeksmodel met een aantal factoren die de arbeidsdeelname beïnvloeden: het organisatiebeleid, de arbeidsrelatie, de arbeidsinhoud en het arbeidsvermogen van oudere werknemers. Behalve dat deze factoren elkaar wederkerig beïnvloeden, oefenen ze in het denken van Joop invloed uit op de veranderingen in arbeidskwalificatie, arbeidsprestatie en arbeidsmotivatie van oudere werknemers.
Deze aanpak is in sociaalwetenschappelijk onderzoek gebruikelijk. Een beginfase van onderzoek betekent het opstellen van een theoretisch kader of conceptueel model. Daarin legt de onderzoeker feitelijk zijn werkproces vast (ik kom hier nog op terug).
De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat al deze factoren (kunnen) leiden tot zinvolle arbeid. Die conclusie wil ik graag onderschrijven, want als lid van de doelgroep, voel ik het belang om tot participatie in de samenleving in staat te zijn. En dit betekent concreet: beschikken over werk, niet alleen uit economische, maar ook uit sociale noodzaak. Voorwaarde is wel dat die arbeid zinvol is!

Hoe zit het met de afzonderlijke factoren? Joop loopt ze langs via deelvragen.
Als eerste het arbeidsvermogen. Daarvoor geldt dat de ontwikkeling in een bepaalde context plaatsvindt, de ene oudere is de andere niet. Wel staat het arbeidsvermogen van allen voortdurend onder druk en heerst ook voor ouderen de noodzaak tot prestatie. Voor wie het volhoudt, wordt de druk alleen maar groter. Uiteindelijk haken velen af, terwijl het in arbeidsorganisaties aan beleid ontbreekt om daar iets aan te doen.
Als tweede factor, het organisatiebeleid. De belangrijkste conclusie van Joop is dat een dergelijk beleid een uitdagende werkomgeving moet bieden, waarin oudere werknemers hun arbeidsvermogen kunnen inzetten. Daarvan is echter zelden sprake, ook het animo om één en ander in gang te zetten is nauwelijks aanwezig. Zelfs stimuleringsmaatregelen van de overheid om de tewerkstelling van ouderen fiscaal aantrekkelijk te maken, brengt werkgevers niet in beweging.
De derde deelvraag betreft de arbeidsinhoud en de arbeidsrelaties. Ondanks schuchtere pogingen blijkt er weinig van de grond te komen of worden initiatieven in de kiem gesmoord.
Ten slotte de hoofdvraag. Joop stelt dat in de term "inzet" waardering, ontwikkeling en benutting van arbeidsvermogens samengenomen kunnen worden. Deze inzet vraagt allereerst van de oudere werknemers dat zij erkend worden als waardevolle arbeidskracht met vakmanschap. Maar het beeld van de oudere werknemers dat bij beleidsmakers in arbeidsorganisaties heerst, is niet gunstig en zit vol vooroordelen. Oudere werknemers zijn zich van deze stigma bewust, evenals de oudere werklozen die al hebben mogen proeven van het ongeluk om uit het arbeidsproces gestoten te zijn. "Ouderen zijn wijs genoeg. We weten wat ze kosten, maar hun waarden worden nauwelijks gekend. Het wordt tijd om invulling te geven aan de behoefte van oudere werknemers aan zinvolle arbeid", aldus de eindconclusie van Joop.

Subject en object

Zoals aangekondigd, nog even terug naar het conceptuele onderzoeksmodel. Vanaf het begin ben ik op het verkeerde been gezet. Gaandeweg het onderzoeksproces begon ik het te snappen, maar dat had eerder gekund. De verwarring trad op, omdat een essentieel onderdeel van het model ontbrak, namelijk de te onderzoeken eenheden: de onderzoekselementen, de populatie oftewel de subjecten van onderzoek.
Waar het onderzoek echt over ging, was het beleid dat Human Resources Managers (in de regio Amsterdam) ontwikkelen om de inzet van oudere werknemers te bevorderen. Zouden vooraf de kenmerken bekend zijn van de factoren, de variabelen en de onderzoeksobjecten - anders gezegd: wie de 'probleemeigenaren' zijn - dan was het onderzoeksproces gemakkelijker te volgen.
Het onderzoeksdoel was hoe Human Resources Managers beleid kunnen ontwikkelen dat de inzet van oudere werknemers vergroot. De subjecten van onderzoek zijn dus de beleidsmakers. De objecten van onderzoek worden gevormd door zinvolle arbeid als afhankelijke factor van het organisatiebeleid. En in het verlengde daarvan het beleid om arbeidsinhoud vorm te geven of te veranderen, om de arbeidsrelaties te beïnvloeden en om het arbeidsvermogen van oudere werknemers aan te passen.

Wordt de onderzoeksstructuur zo bekeken, dan dringen zich meteen twee andere vragen of factoren op: 1) geloven beleidsmakers in de ontwikkeling van zinvolle arbeid, 2) ervaren zij ondersteuning door de mensen in de organisatie die daadwerkelijk aan de knoppen zitten? Als dat niet het geval is, dan wordt het trekken aan een dood paard. Daarom stel ik voor een werkelijk kwantitatief vervolgonderzoek te doen. Het conceptuele onderzoeksmodel kan daarbij gehandhaafd worden, zij het aangevuld met genoemde 'nieuwe variabelen': hoe denken beleidsmakers over een organisatieontwikkeling gericht op zinvolle arbeid voor oudere werknemers? En denken ze dat er voor zo'n beleid voldoende draagvlak bestaat bij het strategisch management?
Een bijkomend voordeel is dat een kwantitatief onderzoek de relaties tussen de factoren kan wegen. Wellicht wordt dan duidelijk wat de beleidsmakers belangrijker vinden om tot zinvolle arbeid voor oudere werknemers te komen: aan de knoppen draaien van de arbeidsvermogens, de arbeidsrelaties (ontslagrecht?) of het organisatiebeleid, of … de inhoud van de arbeid te veranderen.

J. Zinsmeister, Oud is wijs genoeg, een studie naar de inzet van arbeidsvermogens van oudere werknemers, Hogeschool van Amsterdam, Economie en Management/HES, 2012.