welkom
extra
Solidariteit

Oprichting Nationaal-Arbeids-Secretariaat 120 jaar geleden

In een bovenzaaltje, maar indrukwekkend

Marten Buschman

Op zondag zijn er altijd veel bijeenkomsten in het gebouw Constantia aan de zojuist gedempte Rozengracht te Amsterdam. Op andere dagen waren de socialisten van de Sociaal-Democratische Bond (SDB) aan het werk. Lange werktijden verhinderden massale bijeenkomsten door de week. Zo was het eind negentiende eeuw.

Op zondag 27 augustus 1893 was het niet anders. In het partijblad Recht voor Allen staan alle meetings, vergaderingen en ontspanningsfeesten al dagen, zo niet weken van te voren aangekondigd. Wisselend bezocht, dan veel dan weinig mensen.

Bijeenkomsten

Foto van gebouw Constantie
Constantia, grote gebouw in het midden, draagt het
kruis van de Jezuïeten die het na 1899 kochten.

De Sociaal-Demokratische Militairenbond hield die dag een "groote openbare vergadering" over "De ontvangst van de Hollandsche motie over militaire dienstweigering en werkstaking in geval van oorlog, op de kongressen te Zürich".
Sprekers waren W.H. Vliegen en F. Domela Nieuwenhuis. Toegang vijf cent en militairen vrije toegang. Het lijkt er op dat de Militairenbond een vergeefs - want we horen niet veel meer van deze organisatie in het laatste decennium van de negentiende eeuw - steuntje in de rug kreeg van zulke gerenommeerde sprekers als Domela en Vliegen, SDB-er van het eerste uur en medeoprichter van de SDAP een jaar later.

Het kinderkoor Hoop der Toekomst had die dag geen repetitie, mogelijk vanwege deze en andere monstermeetings! Een concurrerende bijeenkomst was die van A.H. Gerhard, onderwijzer en één van de twaalf oprichters van de SDAP, om half negen 's avonds over "Materialisme en Spiritualisme", elders in de stad in gebouw Concordia op de Nieuwe Zijds Voorburgwal, hoek Sint Lucienssteeg. Het was wel dichtbij, maar niet in De Jordaan, het bolwerk van de socialisten.
Weinig opvallend die dag is een kleine bijeenkomst in de bovenzaal van Constantia, slechts aangekondigd als een kort berichtje in Recht voor Allen van een paar dagen daarvoor, donderdag 24 augustus 1893:

"Arbeidssekretariaat
Zondag a.s. wordt te half één in Constantia een vergadering gehouden tot oprichting van een arbeidssekretariaat in Nederland, die door besturen van verschillende vakbonden en andere nationale arbeidersorganisaties zal worden bijgewoond."

Het werd een bovenzaaltje voor net meer dan tien mensen, maar wel met de tweede man van de SDB en redacteur van Recht voor Allen: Christiaan Cornelissen!
In tegenstelling tot al die andere voor de toenmalige SDB-leden belangrijke meetings heeft deze vergadering wel de geschiedschrijving gehaald. Op die dag is de eerste Nederlandse vakcentrale opgericht. Een handjevol mensen, een klein begin, een beetje zoals die in het jaar des Heeren 29/30 op een bovenzaaltje in Jeruzalem, ook toen net iets meer dan tien personen.

Veel onbekend

Wat waren de verwachtingen van deze kleine groep?
Honderdentwintig jaar later zijn er genoeg vakbonden, vakorganisaties, werknemersverenigingen, vakcentrales - de vakbeweging in Nederland is een machtsfactor geworden - om te kunnen zeggen dat de oprichting van het Nationaal Arbeids-Secretariaat een succes was.
Aan de andere kant: welke doelstellingen stonden de oprichters voor ogen. Waar droomden ze van? Het korte en ongetwijfeld meest juiste antwoord is: we weten het niet. Eén van hen, Christiaan Cornelissen, schreef zijn memoires en stond uitgebreid stil bij deze bijeenkomst. Hij was echter niet dé vakbondsman, maar redacteur van Recht voor Allen die naar aanleiding van het congres van de Tweede Socialistische Internationale te Brussel, twee jaar eerder (!), het initiatief had genomen bestuurders van vakverenigingen bij elkaar te roepen. Cornelissen in zijn zeer leesbare en briljante memoires:

"Mij stond als doel voor oogen, de opkweeking en ontwikkeling van een nationale vakbeweging, die het richtsnoer van geen enkele politieke organisatie zou hebben te volgen: zoomin dat van de anarchistische groepen, die te wereldvreemd waren, om in het werkelijke leven groote invloed uit te oefenen, als dat der parlementaire hervormingspartijen, die omgekeerd door eigen partijbelang en de kleine, persoonlijke verkiezingsquaesties te zeer een breede opvatting van de toekomst misten en een ruimen blik op hetgeen er voor de arbeidersklassen te doen valt in een onafhankelijke vakbeweging."

Behalve deze terugblik, in de jaren dertig van de vorige eeuw, heeft Cornelissen veel geschreven over het NAS en alle andere maatschappijkritische stromingen. Hij oefende veel invloed uit, ook nadat hij in 1898 naar Parijs vertrok.
Van de anderen weten we niets, zelfs hun namen kennen we in meerderheid niet. Waarschijnlijk was de metselaar en latere NAS-voorzitter Jan van Zomeren van de partij, misschien typograaf J.G. Sasbach en mogelijk de diamantbewerker H. Kuiper, twee jaar NAS-penningmeester.

Verwachtingen

Toch denk ik dat ze wel degelijk verwachtingen kenden. Hier een poging in vier punten. En ik voeg er meteen antwoorden toe op de vraag 'wat hadden ze gevonden van de huidige situatie'. Dat dit nog speculatiever is, geef ik grif toe.

1) Een hoge organisatiegraad.
De organisatiegraad van alle vakbonden, vakcentrales en andere arbeidersverenigingen in de eerste twintig jaar na 1893 is laag. Pas in 1921 is de 25 procent bereikt. In de jaren zestig/zeventig is het rond de 35 om daarna weer te dalen tot de huidige 20 procent.
Ik denk dat de oprichters heel ontevreden zijn, als ze begrijpen dat na 120 jaar in de verste verte nog niet eens de helft van alle werknemers zich georganiseerd hadden en hebben.
2) Alle werknemers in één organisatie.
En die ontevredenheid geldt ook voor de verdeeldheid van de vakbeweging. In de jaren dat het NAS het enige centrale punt was in de Nederlandse vakbeweging hebben zijn vertegenwoordigers steeds naar buiten gebracht dat alle arbeiders in Nederland in één vakorganisatie georganiseerd moesten zijn. Het is de aloude idee dat de positie van de werknemer in het bedrijf doorslaggevend is voor de organisatievorm van de vakbondsbelangen. Niets is minder waar: in de jaren dertig waren er op basis van religieuze en politieke ideologieën zelfs bijna tien, al naar gelang wie je allemaal meetelt. Tegenwoordig maar drie grote: CNV, MHP en FNV en vele kleinere organisaties.
3) Verbeteringen in en voortbestaan van het kapitalisme.
Volgens mij zouden de oprichters in eerste instantie hun ogen uitkijken als ze zagen wat er allemaal veranderd en verbeterd is op het gebied van de technologie, gezondheidszorg, huizenbouw en stedenontwikkeling, welvaart, algemeen kiesrecht, sociaal-culturele verbeteringen en juridische zekerheden. Dat het kapitalisme nog heerst, zal hen waarschijnlijk dan ook voorlopig ontgaan. Maar na hoeveel tijd zullen zij het doorzien? Immers van al deze verbeteringen, waarbij de overvloed en technologie wel het meest in het oog springen, zijn er schaduwkanten en vooral niet de gehele wereld deelt in deze vooruitgang.
4) Arbeiders(mede)zeggenschap.
Rond 1900 was bij elk klein of groot arbeidsconflict direct de machtsvraag, wie de leiding had in het bedrijf, aan de orde. Dat is nu niet meer dagelijkse routine. Wel zien we dat verschijnsel nog terug aan de onderkant van de arbeidsmarkt.
Overlegorganen, het poldermodel, de Sociaal-Economische Raad en door de grote delen van de samenleving gesteunde stakingen: het zijn zaken waar zij alleen maar van konden dromen. Aan de andere kant is het ook weer zo dat medezeggenschap niet overal doorgedrongen is en dat de harde kanten van het kapitalisme er nog steeds zijn.
Maar in het algemeen zouden de oprichters van het Nationaal Arbeids-Secretariaat over het algemeen diep onder de indruk zijn van de verbeteringen in de maatschappij met de bovengenoemde kanttekeningen.

En overigens ben ik van mening dat de memoires van Christiaan Cornelissen na tachtig jaar ter inzage gelegen te hebben, nu maar eens gepubliceerd moeten worden.