Discussie partij en vakbond (2)
Politiek vakbondswerk
Dick de Graaf
In drie gevallen heb ik een beweging meegemaakt, waarbij vakbondswerk leidde tot de omverwerping van de bestaande maatschappelijke structuur: Zuid Afrika, Brazilië en Polen.
Bij alle drie bleek het vakbondskader sterker en beter georganiseerd dan de politieke partij, waarmee het was of werd verbonden. Maar in alle drie de gevallen bleek ook dat de nieuwe bewegingen de grenzen van het kapitalisme niet konden doorbreken.
Zuid Afrika
Vanaf het begin van de jaren zeventig van de twintigste eeuw groeide het vakbondsverzet onder het apartheidssysteem. Stakingen in Durban en omgeving gaven de stoot tot een nieuwe vorm van (voornamelijk) zwart arbeidersverzet. Onder vakbonden in West-Europa rees de vraag hoe deze opkomende arbeidersstrijd te ondersteunen. Met behoorlijk ruime financiële (overheids)middelen uit Nederland en de Scandinavische landen werden scholings- en opbouwprogramma's ontwikkeld. Zuid-Afrikaans vakbondskader reisde af naar Europa en bediscussieerde de op te zetten organisatievorm van de nieuwe bonden. Ik herinner me hele discussies over basisdemocratie en bedrijfsgewijze organisatieopbouw.
Om een lang verhaal kort te maken: uit deze vakbondsstrijd ontstond de machtige vakcentrale COSATU, die later samen met het ANC en de Zuid-Afrikaanse communistische partij de vertegenwoordiging werd van de volksbeweging die het apartheidssysteem ten val bracht en Nelson Mandela aan de macht.
Bij de eerste, vrije verkiezingen bleek dat het ANC kader voor de zetels in het parlement vooral van COSATU moest komen; een gevoelige aderlating, maar niet onoverkomelijk. In de jaren na de omwenteling probeerde COSATU niet-kapitalistische oplossingen aan te dragen voor de ombouw en opbouw van de Zuid-Afrikaanse economie. Maar al snel bleek dat de top van het ANC meer uit was op overname van de gevestigde posities en samenwerking met het particuliere bedrijfsleven. En massale programma's voor huisvesting, werkgelegenheid en armoedebestrijding bleven uit. Zo bleven de kapitalistische verhoudingen dominant, en daarmee ongelijkheid, armoede en onderontwikkeling. Tot op de dag van vandaag speelt COSATU een rol als aandrager van nationale en sociale oplossingen, maar wordt teruggedreven naar het speelveld van de arbeidsverhoudingen en te weinig toegelaten tot het debat over de koers van de samenleving als geheel.1
Brazilië
Al tijdens de nadagen van het militaire bewind in Brazilië (1964-1985) ontstonden nieuwe vakbonden, los van de bestaande grotendeels gelijkgeschakelde vakbondsstructuur. De vorming van deze bonden werd vanaf het prille begin ondersteund door de FNV en andere West-Europese partners. Deze nieuwe vakbonden vormden in 1982 de CUT. Vlak daarvoor werd ook de PT, de Arbeiderspartij opgericht. Het kader van beide organisaties kende zoveel dubbelingen dat het beter was te spreken van een nieuwe arbeidersbeweging, vakbond en partij, dan van afzonderlijke organisaties.
Na de beëindiging van de militaire dictatuur kregen de CUT en de PT steeds meer invloed. Het werd een echte volksbeweging. Voor lokale en nationale verkiezingen stonden tal van vakbondsleden kandidaat, ze werden ook vaak verkozen. Hoewel de PT geen absolute meerderheid behaalde in het parlement, slaagde ze er wel in de presidentsverkiezingen te winnen. Eerst Lula, voor twee termijnen en daarna Dilma Rousseff.
Het grote economische potentieel van het land werd na het vertrek van de militairen eindelijk ontgonnen en Brazilië kende een groei die het land tot één van de toonaangevende, nieuwe economieën in de wereld maakte. Met de nadruk op armoedebestrijding en ontwikkeling van het verarmde Noordoosten ontstegen grote groepen Brazilianen de verpaupering. Maar ook hier werd de CUT geleidelijk aan teruggeworpen op het speelveld van de arbeidsverhoudingen. De relatie met de PT is nog steeds innig, maar de kaders van het kapitalistische systeem staan ook in Brazilië eigenlijk niet meer ter discussie.
Polen
Na stakingen in 1976 volgde een fikse repressie die leidde tot solidariteitscomités van intellectuelen (KOR). Deze beweging vormde de aanzet tot Solidarnosc. Na de grote stakingen op de scheepswerven van augustus 1980 werd Solidarnosc opgericht. Hoewel er landelijk een grote aanhang werd verkregen, dwong nieuwe repressie, inclusief detentie van duizenden activisten, de beweging ondergronds te gaan. Pas in het tijdperk Gorbatsjov van herkreeg Solidarnosc de noodzakelijke, politieke ruimte. In die tijd was er op het FNV kantoor in Amsterdam een Solidarnosc medewerker gestationeerd die zorgde voor de nodige communicatie en mogelijkheden tot ondersteuning.
In het najaar van 1986, na vrijlating van honderden politieke gevangenen, verkreeg Solidarnosc weer als onafhankelijke bond haar zelfstandigheid. Hernieuwde massale stakingen in 1988 leidden tot overleg met de regering. Solidarnosc was inmiddels uitgegroeid tot een heuse volksbeweging. En bij de eerste vrije verkiezingen in 1989 kreeg ze een grote aanhang in parlement en senaat. Dat leidde tot de eerste coalitieregering met Solidarnosc in 1989 en de verkiezing van Lech Walesa tot president eind 1990. Maar een herkenbaar veranderingsbeleid, werd niet in gang gezet. De aanhang keerde zich al bij de volgende verkiezingen teleurgesteld van Solidarnosc af.
Sindsdien kampt de vakbond Solidarnosc met haar organisatiegraad, het gevecht om een plaats aan de onderhandelingstafels en een herkenbare structuur. Halverwege de jaren negentig werd ik nog gevraagd om aan kader en bestuurders van de voedingstak van Solidarnosc de structuur van de Voedingsbond FNV uiteen te zetten. En ook nadien zie ik steeds weer de worsteling van Solidarnosc met haar verleden als maatschappelijke beweging en een gebrekkige vakbondsstructuur.
Sociale strijd
Van de drie hiervoor geschetste ontwikkelingen kun je bij nader onderzoek vaststellen dat het in twee van de drie gevallen meer is gegaan om een soort nationale strijd dan om klassenstrijd. De strijd tegen het apartheidssysteem was weliswaar ook een strijd voor emancipatie van de zwarte Zuid-Afrikaanse bevolking, maar voor het ANC, een nationale beweging, was de bevrijdingsstrijd nooit een socialistische strijd. En na de eerste, grote massale stakingen in Polen werd Solidarnosc meer en meer een katholieke anticommunistische beweging in plaats van een strijdbare arbeidersorganisatie. Alleen in Brazilië is de strijd tegen de militairen vanaf het begin ook een sociale strijd geweest en eigenlijk ook steeds gebleven.
Het doet me denken aan de heftige meningsverschillen die ik begin jaren zeventig had met geëngageerde, linkse Surinamers in Nederland over de nakende Surinaamse onafhankelijkheid. In een artikel in het toenmalige Nesbic-bulletin schetste ik het dilemma van 'nationale strijd of klassenstrijd'. En dan maakt het echt wel uit met wie je wel en niet coalities wilt smeden en met welke slogans en argumenten je de boer op gaat. Van een echte sociale strijd is na de onafhankelijkheid in Suriname helaas niet veel meer vernomen.
Politisering
Het is fascinerend om dergelijke belangrijke, maatschappelijke veranderingen van dichterbij mee te kunnen maken. Maar wat leert het ons? Mij in ieder geval drie dingen.
a. Als regeringsmacht wordt verworven, dienen snel herkenbare maatregelen te worden genomen om mensen aan de onderkant van de samenleving een steun in de rug te geven en perspectief te bieden.
b. Er moeten herkenbare, nieuwe sociale structuren worden opgezet, maatschappelijk en productief, om een eigen richting te kunnen geven aan de voorziening in elementaire behoeften als voeding, huisvesting en gezondheidszorg en structuren voor onderlinge dienstverlening.
c. Er moet een politiseringscampagne worden ontwikkeld, zo praktisch mogelijk, om de bevolking te informeren over en te betrekken bij de maatschappelijke besluitvorming over hun eigen omgeving, dichtbij en verderaf. Zonder deze initiatieven zal het draagvlak snel verdampen en blijven oude structuren en belangen in tact.
Met veel plezier denk ik nog terug aan de "Boekjes voor volksonderricht" die in Chili in 1971-1972 werden verspreid om de bevolking maatschappelijke verhoudingen en tegenstellingen te leren doorzien. Vertaald in het Nederlands bleken ze overigens ook bijzonder geschikt voor scholing en training binnen de Derde Wereld beweging en de Nederlandse arbeidersbeweging.
Tijdens mijn eigen vakbondsscholingswerk greep ik zoveel mogelijk de kans aan om het onderwerp dat aan de orde was te verbreden naar de algemenere maatschappelijke problematiek. Als daar voldoende ruimte voor was - in tijd, menskracht en deelnemers - bleek dat vaak erg leerzaam. Zo herinner ik me een serie cursusochtenden op de zaterdag voor Rotterdamse havenarbeiders met een nogal vrije opdracht: maatschappelijke scholing. Genieten was het om te merken dat de groep geleidelijk aan grip kreeg op de maatschappelijke werkelijkheid en de plaats en de rol van arbeiders, vakbonden, kapitaal, politieke partijen en regering begon te herkennen. Maar ja, dat was de tweede helft van de jaren zeventig, toch al een strijdbare periode voor de (Rotterdamse) havenarbeiders.
Programma
In de relatie tussen vakbond en partij gaat het niet zo maar over een partij; het gaat om een partij die de weg in slaat naar andere maatschappelijke verhoudingen, de richting van een socialistische koers. In Socialist Register 2013, geheel gewijd aan "The question of strategy", beschrijft Sam Gindin de teloorgang van vakbondsstrijd als socialistische strijd in de Verenigde Staten.2 Na een herkenbare beschrijving van de positie van vakbonden in het neoliberale tijdsgewricht ontwikkelt hij een vijf punten aanpak om vanuit de huidige situatie een socialistische weg in te slaan.
1. Onderhandel niet (alleen) over arbeidsvoorwaarden, maar vecht voor banen. Creëer banen uit herstructureringen en sluitingen. Start zinvolle productieactiviteiten op de puinhopen van door de crisis getroffen bedrijven. Consequent doorgezet, zaagt dat aan de poten van het systeem.
2. Ga van banen naar gemeenschapsontwikkeling. Stel de vraag aan de orde wat zinvol werk is en voor wie. Wie het beheer moet voeren over de (lokale) productie, het spaargeld en het belegde vermogen.
3. Geef leiding aan openbare diensten. Laat leden in de publieke diensten niet alleen meepraten over hun arbeidsvoorwaarden, maar laat ze die, vanuit hun vakbekwaamheid, ook mede vorm geven.
4. Bouw aan klassebewustzijn. Kom niet alleen op voor de belangen van de betalende werkzame leden, maar vecht ook voor en met de werkers in pulpbanen en de werklozen. Laat hen merken dat ze lid zijn en blijven van de arbeidersbeweging.
5. Dwing vrije tijd af. Werken en vechten voor een socialistisch alternatief kost tijd. Die moet worden gecreëerd door werktijdverkorting met behoud van loon ten behoeve van scholings- en discussieactiviteiten.3
Het lijkt me de moeite waard om de vijf punten ook voor de Nederlandse verhoudingen verder uit te werken. Daar zou ik mijn vrije (pensioen)tijd ook wel gedeeltelijk aan willen wijden.
1 | Voor een helder overzicht van de teloorgang van het socialistische ideaal na apartheid zie: John S. Saul, On taming a revolution: the South African case, in: Socialist Register 2013, pp. 212-240. (terug)
|
2 | Sam Gindin, Rethinking Unions, registering socialism, in: Socialist Register 2013, pp. 26-51. (terug)
|
3 | Deze sterk verkorte samenvatting kan dienen als commentaar op de Agenda van Jeroen Zonneveld in zijn eerste bijdrage aan de discussie over dit thema (26 mei 2013). (terug)
|
|