welkom
extra
Solidariteit

Een terugblik op bijna acht maanden arbeidersverzet

Negentig jaar geleden - Twentse Textielstaking

Harry Peer

Maandag 23 juni 2014 werd ik voor NTR Academie Radio geïnterviewd over de Twentse Textielstaking van 1923/1924 die op die dag, na bijna acht maanden, precies negentig jaar geleden eindigde. Hier een korte samenvatting van de achtergronden van de staking.

Het begon op 29 oktober 1923 bij een fabriek van de textielfabrikant Van Heek, de weverij Kremersmaten in Enschede. De 250 arbeiders pikten de loonsverlaging van 10 procent niet. Achterliggend motief van de werkgever voor de loonsverlaging was eigenlijk het personeel ertoe te dwingen vijf uur langer per week te werken voor hetzelfde loon. Van Heek wist dat de arbeiders al nauwelijks konden rondkomen van het bestaande karige loon en wilde op deze slinkse wijze de Arbeidswet die de werkweek op 48 uur stelde tot 53 uur oprekken. Waren de arbeiders hiermee schoorvoetend akkoord gegaan, dan had dat mogelijk tot ontslagen geleid. Bij een gerealiseerde, gewenste productieomzet kan de werkgever immers met minder arbeiders toe en dus een deel ontslaan.

Foto textielfabriek Van Heek & Co
Textielfabriek Van Heek & Co

Uitsluiting

Er werden miljoenen winsten gemaakt in de textielbranche. Een klein dipje in de afzet rechtvaardigde de loonsverlaging. De inkomensverhoudingen waren schreeuwend onrechtvaardig. Terwijl de werknemers moesten rondkomen van een weekloon van tussen de 24 en 29 gulden eigenden de fabriekseigenaren zich een jaarinkomen toe van tussen de 393.000 en 1.300.000 gulden. In de literatuur wordt wel het beeld opgeroepen van feodale landheren die hun lijfeigenen af en toe met de zweep in de hand nog eens extra laten voelen wie de baas is.
De arbeiders en hun bonden die in staking gingen, wisten wat ze riskeerden. De goed georganiseerde werkgevers hadden in de voorafgaande decennia een beproefde methode ontwikkeld om het arbeidersverzet tegen de uitbuiting te breken. Een verdeel- en heerstactiek. Het wordt het Twentsche Stelsel genoemd. Dat houdt in dat bij een staking op één van de bedrijven andere fabrikanten tot uitsluiting overgingen. Ze legden de fabrieken stil, zodat het gehele personeel zonder loon op straat kwam te staan. Dat was al eens eerder gebeurd, in 1890, 1902 en 1909, waardoor steeds duizenden mensen de armoede werden ingedreven. Zo ging het in 1923 ook.

Na enkele weken hadden de textielbaronnen 39 bedrijven stilgelegd en stonden er 22.000 arbeiders - mannen, vrouwen en jeugdig personeel, kinderen nog bijna - op straat. De hele textielindustrie in het oosten van het land lag plat, van Enschede tot Deventer en Winterswijk. Ongeveer een derde van het personeel was lid van een vakorganisatie en deze vakbondsleden kregen een uitkering. De ongeorganiseerden moesten de maanden erop volgend van de bedeling rondkomen. Een deel slaagde erin door samenwerking een beroep te doen op de goedgezindheid van sympathiserende burgers met als doel een inkomen bij elkaar te scharrelen. Het was natuurlijk te weinig om van rond te komen.

Solidariteit

Affiche Houdt vol!
Aan de stakers ...
Het NVV zette een solidariteitsactie op gang. De leden van de andere NVV-bonden werd gevraagd een tiende van een weekloon af te staan voor de stakers in Twente. Daarmee werd een bedrag van meer dan 800.000 gulden ingezameld. Er waren vijf vakorganisaties, De Eendracht van de socialisten, de rooms-katholieke Textielarbeidersbond St. Lambertus, de CNV bond Unitas, de Neutrale bond en de syndicalistische NAS-bond. De Eendracht van het NVV en St. Lambertus waren met respectievelijk zo'n 3.000 en 2.000 leden de grootste vakbonden.
Bemiddelingspogingen tussen de fabrikanten en de vakbondsbestuurders mislukten. De stakende arbeiders en hun bonden voelden zich gesterkt door een artikel van een anonieme werkgever Insider genaamd in het dagblad Het Volk, waarin deze betoogde dat de Twentse textiel niets te duchten had van Engelse en Japanse textielproducten. De werkgevers verzetten zich via hun politieke geestverwanten in de Tweede Kamer hevig - en met succes - tegen het voorstel van de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP) voor een enquête naar de gang van zaken in het Twentse conflict en de toestand van de arbeiders. De textielfabrikanten waren kennelijk bevreesd dat zou worden bewezen dat er financieel-economisch geen reden was voor een loonsverlaging of een werktijdverlenging. Het wetsontwerp van de SDAP werd op 8 april 1924 met 59 tegen 23 stemmen verworpen.

Maar het water ging de stakers en hun gezinnen, meer dan honderdduizend mensen, aan de lippen staan. Eind april 1924 kwamen de confessionele bonden en de werkgevers tot overeenstemming, 7,5 procent loonsverlaging en 130 uur overwerk per jaar. Aan de uitsluiting kwam een eind. De socialisten staakten nog een tijdje door bij bedrijven waarvan ze wisten dat die het konden hebben en waar ze sterk waren georganiseerd; zelfs ongeorganiseerden kregen een uitkering uit het stakingsfonds, maar het baatte niet. Op 23 juni 1924 moesten ook zij het opgeven.

Gevolgen

Wat waren de gevolgen van deze Textielstaking die eigenlijk ook wel Textieluitsluiting genoemd kan worden? We kunnen vaststellen dat er alleen maar verliezers waren. Om te beginnen een enorme bitterheid bij de arbeiders ten opzichte van hun werkgever. Een aantal voormannen uit de staking mocht bovendien niet meer terugkeren. Bij de bonden was verdeeldheid ontstaan. Niettemin nam het ledental in de tweede helft van de jaren twintig toe, het belang van organisatie was wel duidelijk geworden. De textielfabrikanten hadden zich door hun hardnekkige opstelling in eigen staart gebeten en afzetgebied verloren aan concurrenten uit het buitenland. Voorts kreeg de overheid over 1923 en 1924 veel minder aan belastingcenten binnen.