welkom
extra
Solidariteit

Zeventien tegenstellingen en het einde van het kapitalisme - David Harvey 1

Tegenstelling 10 - Monopolie/competitie - centralisatie/decentralisatie

Sjarrel Massop 2

"Competitie" is de neoliberale slogan voor de ontmanteling van de verzorgingsstaat en de voortgang van de marktwerking. David Harvey begint de tiende tegenstelling als volgt: "Lees een willekeurige economische tekst of populaire verdediging van het kapitalisme en het woord competitie zal bijna zeker zeer snel opduiken." (p. 131) De mythe van deze slogan ontmaskert hij. Maar hier eerst aandacht voor een daarmee samenhangende kwestie om een eerdere onduidelijkheid weg te werken: het onderscheid tussen meerwaarde en winst.

Dit onderwerp speelt zich af op het scheidingsvlak tussen deel 1 en 2 van Het Kapitaal van Karl Marx. Namelijk over het productieproces van het kapitaal (deel 1), een proces dat twee componenten bevat: het arbeidsproces en de meerwaardevorming, en over de circulatie van het kapitaal (deel 2): het op de markt brengen van de producten uit deel 1 en de omzetting daarvan in nieuw kapitaal en winst.

Meerwaarde en winst

Meerwaarde ontstaat, omdat met het systeem van de loonarbeid de waarde die de arbeidskracht produceert niet volledig uitbetaald wordt. De arbeid(st)er verkoopt namelijk niet de arbeid aan de kapitalist, maar de arbeidskracht, het vermogen om arbeid te verrichten. De meerarbeid die omgezet wordt in een meerwaarde is in die betekenis een gevolg van de grondstelling van de arbeidswaardeleer. De arbeid(st)er verkoopt zijn of haar arbeidskracht aan het bedrijf waarvoor hij of zij werkt. Het management aldaar brengt de arbeidsmiddelen en de aangekochte arbeidskracht bij elkaar en start het arbeidsproces. Daaruit komt een resultaat tevoorschijn in de vorm van een product of dienst: een 'waar'.
Deze 'waar' heeft een bepaalde waarde die uit twee componenten bestaat, in termen van Marx: de betaalde en de onbetaalde arbeid. De eerste is het loon van de arbeid(st)er, de tweede is de zogenaamde meerwaarde. De gedachte is dat de arbeid(ster) zoveel loon uitbetaald krijgt als noodzakelijk voor het onderhoud, de instandhouding van de aangekochte arbeidskracht. Stel dat de noodzakelijke maatschappelijke arbeid om in het onderhoud te voorzien zes uur gemiddeld per dag beslaat. Is vervolgens de gemiddelde arbeidsduur voor alle werkenden acht uur per dag, dan is er dus een surplusarbeid van twee uur. Omgerekend in geld vormt dat de meerwaarde.

Nog een keer voor de duidelijkheid: economisch gezien is slechts de menselijke arbeid in staat de meerwaarde te leveren, deze vorm van arbeid noemt Marx de 'productieve arbeid'. Productief, omdat het resultaat van deze arbeid drager is van meerwaarde. De thuiszorgmedewerkster kan erg hard werken om haar cliënt te verzorgen, ze verdient alle respect en sympathie, echter vanuit economisch oogpunt is het geen productieve arbeid. Dat wordt het pas als de kapitalist (Jos de Blok bijvoorbeeld, de hogepriester van de kleine zorg) het resultaat van de verrichte arbeid duurder in rekening brengt bij de cliënt dan de kosten die ermee gemoeid zijn om het proces te laten verlopen.

Krediet Die meerwaarde zit opgesloten, gevangen in het product. De eigenaren van deze producten hebben in deze vorm helemaal niets aan die meerwaarde. Ze kunnen die meerwaarde niet via een Panama constructie wegsluizen naar lucratieve belastingparadijzen. Jos de Blok zou al zijn cliënten naar die paradijzen moeten sturen. Het is nodig dat de eigenaren deze 'waren', waarin de meerwaarde gevangen zit, verkopen op de markt, dus omzetten in klinkende munt. Dat mag ook digitaal. Wanneer dat gebeurd is, dan noemen we dat, nadat allerlei verplichtingen nagekomen zijn: de brutowinst. Dat is dus de omzetting van de meerwaarde in de geldvorm. Bruto, omdat er nog allerlei kosten af moeten. Bijvoorbeeld de omzet(tings)belasting, het dividend aan de aandeelhouders, de rente voor de bank of geldschieter die voor het productieproces krediet verschafte, de kosten voor het vervoersbedrijf dat de producten naar de markt bracht, de marge voor de handelsfirma die voor het bedrijf de producten verkocht.
Al deze kosten gaan af van de door de arbeidskrachten geproduceerde meerwaarde. Dat betekent dat de winst van het bedrijf altijd lager is dan de geproduceerde meerwaarde. Dit is de sleutel voor de ontmaskering van de mythe van de concurrentie.

Voorbeeld uit het boerenbedrijf

Om te beginnen de omschrijving van de hier besproken tegenstelling door David Harvey:

"Monopoliekracht is fundamenteel, geen afwijking in het functioneren van het kapitaal, het bestaat in een tegengestelde eenheid met competitie." (p. 134).

Hoe zit dat?
De meerwaarde, ontstaan in het productieproces, is uiteraard in vele ogen een lucratieve kluif, waarvan éénieder graag een zo groot mogelijke portie wil inpikken. En dat is wat in de praktijk ook gebeurt. Het producerende bedrijf is daar helemaal niet blij mee. Het wil die kluif graag voor zichzelf houden; geen of zo weinig mogelijk belasting betalen, zoveel mogelijk monopoliseren, patenten aanvragen om concurrentie te verminderen, toeleveringsbedrijven kort en klein houden en zo weinig mogelijk lenen om de rente laag te houden. Alleen op de markt functioneren (monopolie) of maar met zo weinig mogelijk concurrenten (oligarchie), dat stelt de moeilijk gerealiseerde meerwaarde veilig en daarmee de exploitatie van de arbeid en het onbetaalde loon.

Foto

Het boerenbedrijf illustreert dit principe duidelijk. Een boer(in) kan bijvoorbeeld zoete aardappelen verbouwen, omdat ik die zo lekker vind. Naast de gebruikelijke kosten als zaaigoed, pacht voor het land, loon voor het eigen onderhoud, de machines en de afschrijvingen daarop, heeft de boer(in) als de oogst binnen is een schuur vol met die heerlijke oranje aardappelen.
Dan begint de ellende, de aardappelen moeten verkocht worden. Het liefst doet de boer(in) dat door een bordje aan de straat, maar dat gaat niet snel genoeg. Dus worden de aardappelen aan een handelaar verkocht die ze op zijn beurt weer doorverkoopt aan de groenteboer. Al die mensen moeten er ook aan verdienen en dat gaat ten koste van de meerwaarde die de boer(in) door noeste arbeid toegevoegd heeft. Dan moet de bank ook nog rente hebben over de gesloten lening voor de speciale zoete-aardappel-rooimachine en is er ook nog de te betalen belasting. En tot overmaat van ramp heeft de buurman het grote succes van vorig jaar gezien en zich ook op de zoete aardappelen gestort. De marge is daardoor gedecimeerd, de prijs moet zakken - armoe troef. Een paar gelukjes heeft de boer(in) nog. Mossack Fonseca & Co in Panama hebben de winst van vorig jaar veilig en legitiem kunnen wegsluizen. Patent is toegewezen op de bemestingstechniek en daardoor was een groter contingent A kwaliteit mogelijk.
De moraal is duidelijk: producenten zitten niet te wachten op competitie en concurrentie, deze tasten de zwaar bij elkaar geploeterde meerwaardevorming aan. Dat systeem is dan ook, gezien uit de ogen van de producenten, volstrekt inefficiënt, omdat het de kloof tussen meerwaarde en winst vergroot.

Het systeem zet zich vast

Oligopolie cartoonAls gevolg van de alsmaar stijgende arbeidsproductiviteit ontstaat er niet alleen druk op de meerwaardevorming in de productiesfeer, maar ook op de winstverdeling in de circulatiesfeer. De afzonderlijke kapitalen zoeken in eerste instantie de oplossing in de productiesfeer. Dat betekent, zoals David Harvey het formuleert:

"De realiteit van de internationale competitie die zich als zo voordelig voor iedereen voordoet, is dat het een neerwaartse druk uitoefent op de lonen om het kapitaal te bevoordelen." (p. 135)

Het kapitalisme als systeem heeft een eigen irrationaliteit en een dynamiek om crises tegen gangbare theorieën in te bestrijden, Harvey:

"De huidige situatie in veel sectoren van de economie (farmaceutica, olie, vliegtuigmaatschappijen, agrobusiness, banken, softwarebedrijven, media en zelfs winkelbedrijven) toont sterke tendensen in de richting van oligopolies en zelfs monopolies." (p. 136)

Daarnaast ziet David Harvey de tendens die in tegenstelling 9b naar voren kwam: de 'commodificering' van vooralsnog niet geëxploiteerde sectoren van de economie:

"Het systeem commodificeert zelfs, als het even kan, de unieke kwaliteiten van de natuur en geeft deze een geldwaarde, onderworpen aan het regime van het private eigendom." (p. 140)

Alles wordt aangegrepen om de meerwaardevorming en de realisering van de winst die daarop volgt, te bevorderen. Het lijkt erop dat daarmee het systeem zich vaster en vaster klem zet, onverantwoord grote offers vraagt aan de solidariteit en de menselijkheid, aan de natuur en de leefbaarheid van de planeet. De oplossingen werken ook averechts en vele eigenaren van groot kapitaal zoeken hun heil in veilige belastingparadijzen.

Ook tegenmacht internationaal

Ziet David Harvey dan geen oplossing in deze zichzelf versterkende tegenstelling van monopolisering en competitie, van centralisatie versus decentralisatie?
Jawel. De eerste oplossing komt overeen met mijn idee van de 'vereniging van de arbeid', door Harvey scherp en concreet geformuleerd:

"Concentreer je primair op de kracht van verbonden kapitalen - de zichtbare hand van de kapitalistische samenwerking in het bijzonder - en het gemeenschappelijk maken van het geldkapitaal als het ‘collectieve kapitaal van de arbeidersklasse’ (in de woorden van Karl Marx), in het bijzonder in het krediet en financiële systeem." (p.142)

Dus naast om de 'vereniging van de arbeid' ook de 'vereniging van het kapitaal', echter dan wel in handen van de gemeenschappen.

De tweede oplossing is de aanloop naar de elfde tegenstelling en sluit aan bij het probleem dat eerder (extra 300, 17 april 2016) naar voren is gekomen:

"De tweede sfeer waarin de machtige krachten van centralisatie en decentralisatie samenvallen, is geografisch. Dat resulteert in een ongelijke geografische ontwikkeling en de projectie van economische, politieke en uiteindelijk militaire macht van klassen allianties in een ruimte ten opzichte van anderen." (p. 143)

Het idee erachter is dat de kapitalistenklasse de verschillende soorten arbeidersklassen, of beter de internationale arbeidersklasse, die zich geografisch op verschillend ontwikkelingsniveau bevinden, tegen elkaar uitspeelt. Zij zou zich dus ook internationaal met elkaar moeten verbinden om zo tegenmacht van onderop te vormen.


1 David Harvey, Seventeen contradictions and the end of capitalism, 2014. London, Profile Books. (terug)
2 Zie voor eerdere besprekingen: tegenstelling 1 - gebruikswaarde en ruilwaarde - extra 272-2, 22 maart 2015;
tegenstelling 2 - sociale waarde van arbeid en geld - extra 276-2, 17 mei 2015;
tegenstelling 3 - privé eigendom en kapitalistische staat - extra 278-3, 14 juni 2015;
tegenstelling 4 - private toe-eigening en maatschappelijke welvaart - extra 284-2, 6 september 2015;
tegenstelling 5 - kapitaal en arbeid - extra 287-3, 18 oktober 2015;
tegenstelling 6 - kapitaal als proces of als ding - extra 288-2, 1 november 2015;
tegenstelling 7(a) - de eenheid van productie en realisatie - extra 290-4, 29 november 2015;
tegenstelling 7(b) - in de eenheid van productie en realisatie - extra 295-2, 7 februari 2016;
tegenstelling 8 - technologie, arbeid en menselijke overbodigheid - extra 296-2, 21 februari 2016;
tegenstelling 9(a) - (Ver)deling van de arbeid - extra 298-3, 20 maart 2016;
tegenstelling 9(b) - (ver)deling van de arbeid (2)extra 299-2, 3 april 2016;
grondstelling - Sociaal bewegen, goed voor de geest extra 300-1, 17 april 2016. (terug)