welkom
extra
Solidariteit

Zeventien tegenstellingen en het einde van het kapitalisme - David Harvey 1

Tegenstelling 15 - Samengestelde accumulatie

Sjarrel Massop 2

Schaakstukken met geschrokken koningin De laatste drie tegenstellingen zijn nieuw en vormen volgens David Harvey een fundamentele bedreiging voor het kapitalisme als politiek economisch systeem. Hier de eerste die gaat over de illusie dat economische groei een absolute voorwaarde voor het kapitalisme is. Niet zomaar groei of accumulatie, maar 'samengestelde groei' ("compound growth"). Harvey volgt vrij nauwkeurig Marx die deze ontwikkeling al 150 jaar geleden in grote lijnen voorzag. Een oplossing voor de geschetste tegenstelling ziet Harvey nog niet, daarvoor is de vervlechting van de politiek met de economie te complex.

"Compound growth", samengestelde accumulatie, is met een eenvoudige beeldspraak toe te lichten. Een Indische koning, in zijn saaie almacht, vroeg aan zijn onderdanen iets te bedenken voor zijn vermaak. Een slimme koopman leerde hem schaken en daarover was de koning zo enthousiast dat hij hem wilde belonen. Geef me voor het eerste veld één rijstkorrel en verdubbel dat elk volgend veld van de 64 van het schaakbord, stelde de koopman voor. De koning dacht dat is een koopje en stemde in. Bij de uitvoering ging het fout, de eerste paar velden ging het nog wel volgens de reeks, 1, 2, 4, 8, 16, 32, 64, 128, 256, 512, 1024, 2048. Twaalf van de 64 waren gedaan. Voor de helft van het bord afgewerkt was, betrof het al de jaaropbrengst van het gehele koninkrijk.

Arbeidswaardeleer

Het idee van de samengestelde groei is dat het kapitaal niet meer of nauwelijks rendeert in de normale circulatie van de economie. Kapitaal wordt geïnvesteerd in de productie van goederen. Met het geld van de kapitalist worden arbeidsobjecten (grondstoffen) en arbeidsmiddelen (fabrieken, machines) - samen constant kapitaal - gekocht. Daarnaast koopt de kapitalist met zijn geld arbeidsvermogen op de arbeidsmarkt: variabel kapitaal. In het productieproces brengt de kapitalist dit bij elkaar en worden nieuwe producten gemaakt. Hij brengt die producten naar de markt voor de verkoop. Zijn winst wordt gevormd, na aftrek van zijn investeringen, doordat de arbeiders meer waarde toevoegen aan het product dan dat zij voor de verkoop van hun arbeidsvermogen ontvangen.

Cartoon kapitalist in de lucht mat vangnet of trampoline Dit is het fundament van de arbeidswaardeleer van Marx. Hij noemde het arbeidsvermogen, de levende arbeid, het variabele deel van het kapitaal, omdat dit deel slechts in staat was in het productieproces van goederen waarde toe te voegen. te genereren. Hoe meer arbeiders deelnemen aan het arbeidsproces, des te hoger is dan de surpluswaarde: de toegevoegde waarde, de meerwaarde. De aankoop van arbeidsvermogen is echter ook een grote kostenpost voor de kapitalist, dus probeert hij die kosten terug te dringen. Dat kan op twee manieren. Door de arbeiders langer te laten werken voor hetzelfde loon, of door de arbeiders in dezelfde tijd meer producten te laten maken, dus de arbeidsproductiviteit te vergroten.

"De effecten van technologische innovaties en de daarmee stijgende arbeidsproductiviteit hebben de groei van het inkomen per hoofd van de bevolking ondermijnd." (p. 222)

Met andere woorden het systeem schiet zichzelf in de voet door te bezuinigen op de arbeid. Het moet op zoek naar andere vormen om groei voor elkaar te krijgen.

Onbeperkte groei van geld

Groei van de economie is altijd gebaseerd geweest op groei van de bevolking. Maar met de ontwikkeling van het kapitalistische systeem is dit fabeltje al lang de wereld uit. Hoe meer arbeiders, hoe meer welvaart en maatschappelijke rijkdom, gaat niet meer op. Nederland heeft vandaag op een bevolking van 17 miljoen mensen, een beroepsbevolking van 7 miljoen, oftewel een arbeidsparticipatie van zo'n 40 procent. En van die 7 miljoen geregistreerde mensen valt nog een groot gedeelte af, bijvoorbeeld werklozen, deeltijd werkenden en arbeidsongeschikten. Dat cijfer van 40 procent vertoont een dalende tendens en houdt gelijke tred met de stijgende arbeidsproductiviteit. Het is niet vreemd dat het kapitaal op zoek gaat naar andere, lucratieve wegen om van geld meer geld te maken.

"Technologische veranderingen tenderen tot een meer en meer overtollige en zelfs ongeschikte bevolking en te laagopgeleiden. De kloof tussen enkele hoogopgeleide, gekwalificeerde werkers en een massale arbeidsreserve van middel- en lageropgeleiden groeit sterk. Rond 2030 is het geschatte omslagpunt dat de economische groei definitief zal stagneren." (p. 231)

Dat komt dus niet door een vergrijzende bevolking, maar door het overbodig maken van de arbeid als gevolg van de technologische ontwikkelingen. Er is echter een manier waarop het kapitalisme kan ontsnappen.

"Er is een vorm die het kapitaal kan aannemen, waardoor groei zonder grenzen ontstaat, en dat is de 'geldvorm'. Dat kan. omdat de geldvorm ontdaan is van zijn fysieke beperkingen: het goud en het zilver. Geld kan daardoor onbeperkt groeien, geld is gedegradeerd tot cijfers, met name nullen. Het gevaar van inflatie dreigt, maar dat spook wordt bezworen door de staat en de politiek die de banken overeind houden. De tweede reden waarom inflatie niet in beeld komt, is omdat de georganiseerde arbeid bijna geen macht meer heeft om de lonen te laten stijgen." (p. 233)

Hoe werkt dit? De methodiek is wederom eenvoudig, hoewel de derivaten er een mist overheen getrokken hebben. (Derivaten zijn gekunstelde producten van banken die mensen geld en rente uit de zak kloppen en de banken grof spekken. De DSB bank was zo'n boef die zijn klanten veel te dure producten tegen te hoge rente verkocht.) Geld wordt uitgeleend tegen rente, waardoor met geld dus geld gemaakt wordt. Vooral overheden en particulieren maken schulden. De Nederlandse hypotheekschuld blijft nu redelijk stabiel op 650 miljard euro; tegen een rente van 3 procent is dat jaarlijks 20 miljard extra geld. De overheidsschuld kost de staat per jaar ongeveer 10 miljard rente. Door geld te lenen tegen rente verdient het kapitaal alleen al in Nederland zo'n 30 miljard euro, en dat is alleen op de staatsschuld en de hypotheken.
Geen wonder dat David Graeber in zijn fantastische boek kan zeggen dat het kapitaal tegen elke vorm van schuldaflossing is. 3 De rente wordt nu kunstmatig zo laag mogelijk gehouden, omdat de overheden willen stimuleren dat er geïnvesteerd wordt in productie en werkgelegenheid. Maar de technologische ontwikkeling heeft er al voor gezorgd dat het rendement op schulden blijvend groter is dan investeringen in de echte economie.

"Opvallend is dat het kapitaal in zijn ontwikkeling niet investeert in de productie van goederen, maar in de toe-eigening van rentes, royalties, tv rechten, internet, patenten, enzovoort. Dit is een belangrijke indicatie dat de toekomst van het kapitaal meer ligt in de handen van de renteniers dan in de handen van de industriële kapitalisten." (p. 237)

Cartoon voedselketen

Commodificatie

Er zijn nog twee andere bronnen die Harvey suggereert voor verdere mogelijkheden tot kapitaalgroei.
De eerste is de omvorming van gebruikswaarden tot ruilwaarden, met andere woorden de omvorming van nuttige en wellicht noodzakelijke producten tot producten die nog iets extra's opbrengen op een nog niet bestaande markt. Winst maken over de ruggen van de werkende of niet meer werkende mensen.
Dat heet 'commodificatie', het tot 'waren' maken van diensten en goederen voor het algemeen nut, tot 'waren' waarop winst gemaakt wordt. In Nederland wordt dit het beste geïllustreerd door de marktwerking in de zorg en het onderwijs. De zorgverzekeraars maken een winst van 1,5 miljard euro per jaar. Door beleggingen is dit inmiddels exponentieel ('evenredig aan de eigen omvang') gegroeid, in tien jaar tijd tot een reserve voor de zorgverzekeraars van meer dan 11 miljard euro.
De 'compound growth' wordt nog beter geïllustreerd door onze pensioengelden, waarvan we door de beheerders van de fondsen gemaand worden er met onze poten vanaf te blijven. De pot bedraagt: 1,200 miljard euro - hier één keertje uitgeschreven: 1.200.000.000.000.000 euro. Deze som geeft de beleggers de mogelijkheid ermee te speculeren en verder te laten groeien, terwijl velen van ons zich moeten melden bij de voedselbank en langer moeten doorwerken tot 67 jaar, terwijl het werk er niet of nauwelijks is.

Voetbal en geld De tweede bron voor kapitaalgroei is wat David Harvey 'het spektakel' noemt: enorme evenementen, zoals wereldkampioenschappen, Olympische spelen, sportsponsoring, grote muziekevenementen en dergelijke. Geweldige investeringen die renderen door reclame-inkomsten, tv-rechten, enzovoort. Op een doodgewone zaterdag in september 2016 loopt er op een voetbalveld in Manchester, voor een onderling stadsduel tussen United en City voor bijna één miljard aan spelers rond. Wat een contrast ten opzichte van de situatie van de arbeidersklasse die Friedrich Engels beschreef rond 1845, wat zich ook grotendeels in Manchester afspeelde. De koof tussen arm en rijk in één stad is tussen kapitaal en arbeid onmetelijk gegroeid.

Grenzen aan de groei

Elk weldenkend mens realiseert zich dat dit fout moet gaan.

"Theorieën die berusten op een complete verandering naar immateriële productie, verkopen een gevaarlijke illusie. Namelijk dat oneindige, samengestelde accumulatie bereikt kan worden zonder serieuze materiële moeilijkheden. (....) De ommekeer naar immateriële productie en spektakel is meer een noodgreep dan een opening naar een nieuwe horizon voor eindeloze groei." (p. 242)

"De kloof tussen geld en de sociale arbeid wordt groter, wanneer meer en meer fictief kapitaal gemaakt moet worden, tegen een hoger risico, voor het vasthouden aan samengestelde groei. Het zal ook moeilijk worden om de commodificatie, de monetarisering en de vermarkting van alle gebruikswaarden terug te draaien, zonder ernstig in te grijpen op het terrein van de kapitaalaccumulatie.(....) Een parasitaire klasse van renteniers zal het industriële kapitaal leeg zuigen, tot het punt waarop geen sociale arbeid meer gemobiliseerd kan worden en geen echte waarde meer wordt geproduceerd." (p. 244)

Hier zijn we weer beland bij de scherpe inzichten van Marx in de werking van het systeem. Hij zag dat door de verdere technologische ontwikkeling de vorming van surpluswaarde zou stagneren en dat daardoor de vorming van meerwaarde die nog wel plaatsvindt via allerlei constructies, door veel meer kapitalisten onderling verdeeld zou worden. Hij zag zelfs dat het kredietstelsel een aanjager zou worden in dit aftakelingsproces van het systeem van het kapitalisme. Deze gedachte heeft de titel meegekregen van de 'tendentieel dalende winstvoet' (Harvey: 'the falling rate of profit').
Het achterliggende idee van Marx was dat de stijgende arbeidsproductiviteit, de verhouding tussen constant en variabele kapitaal, in het productieproces zou verschuiven. Minder variabel kapitaal, minder arbeiders om echte waarde te vormen. Dus komt de meerwaarde onder druk te staan en daarmee de winst voor het industriële kapitaal. Deze wordt pas echte winst bij realisering op de markt, dat wil zeggen: als de producten verkocht worden en omgezet in geld.
En op die kluif duiken steeds meer handelaren, roofzuchtigen, andere kapitalisten, waardoor de winstmarge nog verder daalt. Zelfs de industriële kapitalist wordt uiteindelijk uitgebuit. De winstvoet daalt tendentieel.

Het einde van het kapitalisme?

"De renteniers zijn economisch aan de macht, Ze houden vanwege een te laag rendement op het circulerend kapitaal vast aan lucratieve schulden waarover ze veel rente ontvangen. Het systeem loopt daarmee grote risico's." (p. 245)

Friedrich Engels - Een ons actie is een ton theorie waard


1 David Harvey, Seventeen contradictions and the end of capitalism, 2014. London, Profile Books. (terug)
2 Zie voor eerdere besprekingen:
tegenstelling 1 - gebruikswaarde en ruilwaarde - extra 272-2, 22 maart 2015;
tegenstelling 2 - sociale waarde van arbeid en geld - extra 276-2, 17 mei 2015;
tegenstelling 3 - privé eigendom en kapitalistische staat - extra 278-3, 14 juni 2015;
tegenstelling 4 - private toe-eigening en maatschappelijke welvaart - extra 284-2, 6 september 2015;
tegenstelling 5 - kapitaal en arbeid - extra 287-3, 18 oktober 2015;
tegenstelling 6 - kapitaal als proces of als ding - extra 288-2, 1 november 2015;
tegenstelling 7(a) - de eenheid van productie en realisatie - extra 290-4, 29 november 2015;
tegenstelling 7(b) - in de eenheid van productie en realisatie - extra 295-2, 7 februari 2016;
tegenstelling 8 - technologie, arbeid en menselijke overbodigheid - extra 296-2, 21 februari 2016;
tegenstelling 9(a) - (Ver)deling van de arbeid - extra 298-3, 20 maart 2016;
tegenstelling 9(b) - (ver)deling van de arbeid (2)extra 299-2, 3 april 2016;
grondstelling - Sociaal bewegen, goed voor de geest extra 300-1, 17 april 2016;
tegenstelling 10 - Monopolie/competitie - centralisatie/decentralisatie extra 301-1, 1 mei 2016;
tegenstelling 11 - Ongelijke Geografische ontwikkeling en de productie van ruimte extra 303-2, 29 mei 2016;
tegenstelling 12 - Verschil tussen inkomen en rijkdom - extra 305-3, 26 juni 2016;
tegenstelling 13 - Sociale reproductie - extra 307-2, 24 juli 2016;
tegenstelling 14 - Vrijheid en overheersing - extra 309-1, 21 augustus 2016. (terug)
3 David Graeber, Schuld, de eerste 5000 jaar, Amsterdam, 2015, Business Contact. (terug)