welkom
extra
Solidariteit

Overgangsperiode: oude structuren gaan ten onder, nieuwe dienen zich aan

De crisis van de wereldarbeidersbeweging

Marcel van der Linden

Er kan eigenlijk geen twijfel bestaan dat de wereldarbeidersbeweging in een diepe crisis verkeert. Terwijl het aantal loonafhankelijken omvangrijker is dan ooit eerder in de geschiedenis. Terwijl er op vele plaatsen steeds opnieuw tekenen zijn van strijdbaarheid, maakt de klassieke arbeidersbeweging een crisis door - een crisis die waarschijnlijk terminaal is.

Deze crisis komt op een moment, waarop de wereldarbeidersklasse voor ongekend grote uitdagingen staat. Massawerkloosheid op alle continenten, robotisering en globalisering stellen ons voor grote uitdagingen. We bevinden ons in een dramatische overgangsperiode, waarin het oude aan het verdwijnen is en het nieuwe zich nog niet duidelijk ontwikkeld heeft.
De klassieke arbeidersbeweging is, zoals we allemaal weten, in de late achttiende en negentiende eeuw ontstaan, eerst in Europa, Noord-Amerika en Australië/Nieuw Zeeland, en later in andere delen van de wereld. Deze klassieke arbeidersbeweging ontwikkelde zich geleidelijk uit minuscule organisaties op plaatselijk of bedrijfsniveau (onderlinge verzekeringskassen, enzovoort). Daar kwamen op den duur grotere structuren uit voort. Deze klassieke arbeidersbeweging is de laatste veertig, vijftig jaar ernstig verzwakt. Haar kern bestond vanouds uit drie organisatievormen: consumentencoöperaties vakbonden en arbeiderspartijen. Alle drie organisatievormen zijn nu in crisis of al aan hun einde gekomen.

Consumentencoöperaties

Oude muur reclame coöperatie Vooruit Sedert de jaren veertig en vijftig van de twintigste eeuw werden 'co-ops' (coöperaties) gedwongen hun kapitaal te centraliseren en te concentreren. De opkomst van commerciële supermarkten, verbeterde logistiek en transportmogelijkheden en nieuwe vormen van de detailhandel maakten dit onvermijdelijk. Het aantal coöperaties nam af, terwijl het aantal leden per coöperatie steeg. Expansie werd de enige manier waarop coöperaties konden overleven, ook al verminderde daardoor de directe betrokkenheid van de leden. Vaak steeg de gemiddelde leeftijd van de leden, omdat de ouderen uit gewoonte loyaal bleven. Dit terwijl jongeren weigerden zich aan te sluiten. Toen de coöperaties als reactie daarop niet-leden toestonden om ook boodschappen te komen doen, ondermijnde dat de oude principes nog meer.
In sommige landen slaagden de coöperaties er met behulp van deze middelen in te overleven, zij het in sterk verwaterde vorm. In andere gevallen werden de coöperaties opgeheven of fuseerden zij met een kapitalistische onderneming. In alle gevallen bleef er van de bloeiende oude beweging niets meer over.

Consumentencoöperaties gingen ten onder door hun remmende voorsprong. Toen zij in de negentiende eeuw van start gingen, hadden zij een voorsprong op de gewone detailhandel die overheerst werd door kleine winkels. De grotere omvang van de coöperaties leverde aanzienlijke schaalvoordelen op en maakte ze efficiënter. Maar in de twintigste eeuw, en vooral sedert de crisistijd van de jaren dertig, sloten kruideniers zich aaneen in inkoopassociaties en andere commerciële bondgenootschappen, zoals de in Nederland in 1932 opgerichte De Spar, Door Eendrachtig Samenwerken Profiteren Allen Regelmatig.
Nieuwe verkoopmethoden deden hun intrede, zoals zelfbediening, supermarkten, aanbiedingen, spaarzegels en merknamen. Het concurrentievoordeel van de coöperatie werd daardoor teniet gedaan, het 'surplus' (de winst) verminderde, net als de dividenden die aan de leden konden worden uitgekeerd. Nieuwe investeringen werden moeilijker en er ontstonden financiële problemen. Geld lenen bij een bank ondermijnde de zeggenschap van de leden. Werd geen geld geleend, dan moest zelfs 'kapitalistischer' gewerkt worden of failliet gaan.

Vakbonden

Onafhankelijke vakbonden ontstonden, zoals we allemaal weten, ook in de negentiende eeuw. Tegenwoordig komen zij in grote delen van de wereld voor, maar zeker niet overal. De belangrijkste uitzondering is de Chinese Volksrepubliek, waar een enorme zogenaamde vakbond bestaat met maar liefst 230 miljoen leden: de Federatie van Vakbonden voor Geheel China (FVGH). Dit is echter geen echte vakorganisatie, maar een spreekbuis van de Chinese regering. Bij de meeste arbeidsconflicten spelt de FVGH geen enkele rol. Het oppositionele China Labour Bulletin noemde de FVGH in 1914.
In landen met onafhankelijke arbeidersorganisaties daalt de organisatiegraad (het aantal leden als percentage van de gehele loonafhankelijke bevolking). In Tabel 1 geef ik de cijfers voor landen met meer dan vijftig miljoen inwoners, voor de periode 1960-2013.

Tabel 1 Organisatiegraad in landen met meer dan vijftig miljoen inwoners in 2015
1960197019801990200020102013
Brazilië 20,8
(1976)
26,728,326,516,6
Duitsland 34,732,034,931,224,618,617,7
Filipijnen 27,029,727,1 8,7 8,5
Frankrijk 19,621,718,310,0 8,0 7,9 7,7
India 13,8
(2004)
10,2
(2009)
9,8
(2012)
Italië 24,737,049,638,834,836,036,9
Japan 32,935,131,125,421,518,417,8
Maleisië 16,510,7 9,1 9,4
Mexico 15,614,413,6
Russische Federatie  72,055,6
(1999)
30,727,8
Turkije 10,825,942,124,012,4 7,0 6,5
Verenigd Koninkrijk40,444,851,739,730,127,125,4
Verenigde Staten 23,519,515,512,911,410,8
Zuid-Afrika 39,129,7
Zuid-Korea 11,4 9,7
* Duitsland voor 1960-1990 is West-Duitsland. Onvoldoende gegevens zijn beschikbaar voor Argentinië, Bangladesh, Colombia, Democratische Republiek Congo, Egypte, Ethiopië, Indonesië, Iran, Myanmar, Nigeria, Pakistan, Tanzania en Vietnam.
Bron: ICTWSS Database, Amsterdams Instituut voor Arbeidsstudies (www.uva-aias.net/207), version 4, April 2013, aangevuld met OECD en ILOSTAT.

Logo IVV Op wereldschaal is de organisatiegraad bijna onbetekenend. De belangrijkste koepelorganisatie van vakbonden is het Internationaal Verbond van Vakorganisaties (IVV), dat in 2006 is ontstaan uit de fusie van het seculiere Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen (IVVV) en het christelijke Wereldverbond van de Arbeid. In 2014 schatte het IVV dat er wereldwijd 200 miljoen vakbondsleden zijn, waarvan 176 miljoen aangesloten bij het IVV. Omdat het totale aantal loonafhankelijken in 2014 ongeveer 2,9 miljard bedroeg schatte het IVV de wereldorganisatiegraad op zeven (!) procent.

Zwakte van de bonden

Er zijn meerdere factoren die hebben bijgedragen aan de zwakte van de vakbonden.
Op de eerste plaats de veranderde samenstelling van de arbeidersklasse. Industrieën vertrekken naar andere regio's, werknemers in de financiële en dienstensector zijn moeilijk te organiseren.
Op de tweede plaats moet de toenemende informalisering en 'precarisering' van de arbeidsmarkten worden genoemd, waardoor vaste banen afnemen en mensen vaker van baas veranderen. Tenslotte is er ook nog de zogenaamde labor supply shock (de term is van de econoom Richard Freeman). Toen in het begin van de jaren negentig China, de voormalige Sovjet-Unie en Indië op de wereldmarkt actief werden, verdubbelde bijna in één klap het aantal werknemers dat internationaal met elkaar concurreert.

Op de derde plaats zijn belangrijke economische veranderingen opgetreden. Het aantal directe buitenlandse investeringen (Foreign Direct Investment) is sterk gegroeid. Net als de 'hands-off' productie waarbij noordelijke concerns (bijvoorbeeld H&M) wurgcontracten sluiten met fabrieken in het Zuiden, zonder dat ze wettelijk verantwoordelijk worden voor de arbeidsverhoudingen in die fabrieken. Daarnaast zijn er diverse multinationale handelsblokken (EU, NAFTA, Mercosur, enzovoort) ontstaan en nieuwe supranationale organisaties, zoals de in 1995 opgerichte Wereldhandelsorganisatie.
Op de vierde plaats heeft het neoliberale offensief in veel landen geleid tot de ondermijning van oude vakbonden en hun werkwijzen. Cao's worden steeds vaker gedecentraliseerd en maken plaats voor individuele arbeidscontracten.

Arbeiderspartijen

Sociaaldemocratische en communistische partijen worden vanouds beschouwd als de politieke vertegenwoordigers van de arbeidersklasse. De oudste partijen, de sociaaldemocratische en Labour partijen, doen het niet goed bij verkiezingen, zoals ook hun recente verpletterende nederlagen in Frankrijk en in ons eigen land laten zien.
Tabel 2 geeft een overzicht van vijftien partijen. Twaalf ervan bereikten hun top tussen 1940 en 1989. Zwitserland was iets eerder (jaren dertig), terwijl Portugal en Brazilië dat deden in het begin van de 21ste eeuw. Belangrijker is echter dat de partijen kampen met een fundamenteel probleem, namelijk hun identiteit. Sociaaldemocratische en Labour partijen waren sedert de jaren dertig/veertig gebaseerd op twee pijlers: het sociaal Keynesianisme en een 'rode' subcultuur met eigen sportverenigingen, vrouwenbonden, activiteiten van natuurvrienden, toneelgroepen, kranten, enzovoort.

Tabel 2: Gemiddelde verkiezingsresultaten van sociaaldemocratische partijen, 1920-2013
1920-291930-391940-491950-591960-691970-791980-891990-992000-092010-15
Australië 45,232,446,546,345,145,447,040,839,235,7
België 36,733,130,735,931,026,628,023,224,021,7
Brazilië - - - - - - - 12,116,815,5
Denemarken34,543,939,140,239,133,630,936,026,825,6
Duitsland 29,321,229,230,339,444,239,436,9#31,9#25,7#*
Frankrijk 19,120,220,915,115,921,035,334,638,829,4*
Italië 24,7* - 20,713,513,8 9,712,9 7,9** - -
Nederland 22,021,727,030,725,828,631,026,521,222,2
Noorwegen 25,538,043,447,545,538,827,436,030,830,8*
Oostenrijk39,341,141,743,350,045,447,6*37,333,726,8*
Portugal - - - - - 35,227,639,039,830,2
Spanje - 23,1 - - - 30,444,138,240,225,4
Verenigd Koninkrijk37,734,449,7*46,346,139,129,238,738,032,1
Zweden 36,043,848,845,648,443,744,539,837,530,9
Zwitserland25,527,527,426,525,124,120,720,921,418,7*
* Slechts één verkiezing
** Partij opgeheven in november 1994
# Inclusief de voormalige DDR

De sociaal culturele en economische veranderingen sedert de jaren zestig/zeventig hebben beide pijlers ondermijnd. De subculturele netwerken stortten in en het sociaal Keynesianisme bleek praktisch steeds minder haalbaar. Aan een groot aantal uitdagingen moest tegelijkertijd het hoofd worden geboden. Het traditionele centralisme moest gecombineerd worden met democratiseringsbehoeften. Het feminisme stelde de door mannen overheerste partijculturen ter discussie. De milieubeweging moest serieus worden genomen zonder dat de economische groei (de voorwaarde voor sociale herverdeling onder kapitalistische verhoudingen) werd aangetast. De hieruit voortkomende algemene verwarring leidde tot een sterke groei van zwevende kiezers, tot vergrijzing en krimp van het ledenbestand en tot het vrijwel geheel verdwijnen van actieve proletarische kiezers.

Rood! -  de socialisten

Val communistische partijen

Communistische partijen zijn de tweede politieke variant. De grote meerderheid ervan werd geboren of groeide snel in drie golven. De eerste gedurende de vijf jaar vanaf het midden van de periode 1918 tot 1923, na de Oktoberrevolutie. De tweede tijdens de jaren dertig, als reactie op de grote economische crisis. En de derde vlak na de Tweede Wereldoorlog. Sommige partijen staan nog stevig op hun benen, dit zijn vaak partijen die lange tijd moesten werken onder zware repressieve omstandigheden, zoals in Portugal, Griekenland of Zuid-Afrika.

Het hoogtepunt voor de meeste partijen lag echter in de late jaren veertig van de vorige eeuw. Nu gaat het met de meeste slecht. Vele hebben zich ontbonden, zijn gesplitst, of bankroet gegaan. Ik denk bijvoorbeeld aan Groot-Brittannië (opgeheven in 1991), Italië (ontbonden in 1991), Finland (failliet in 1992), Brazilië (interne coup en scheuring in 1992). Andere partijen zijn gefuseerd met andere partijen, bijvoorbeeld in Mexico (1981), Denemarken en Nederland (beide 1989). Zelfs de eens zo machtige CPI-M (Communist Party of India Marxist) in West-Bengalen, de in een hele reeks verkiezingen een meerderheid van de stemmen kreeg (1971, 1980, 1989-2004) is in elkaar geschrompeld en heeft nog maar twee van de 42 zetels.

En toch is er reden voor hoop!

Al met al betekent het voorgaande drie dingen; Ten eerste, grote consumentencoöperaties waarin de leden het voor het zeggen hebben, bestaan bijna niet meer. Ten tweede zijn de vakbonden een zwakke kracht en die kracht neemt verder af. En ten derde zijn in veel landen de vakbonden hun natuurlijke bondgenoten, de arbeiderspartijen, kwijtgeraakt. Eén van de gevolgen is, dat INGO's (Internationale Non Gouvernementele Organisaties) en NGO's ten dele taken van de vakbeweging hebben overgenomen, zoals bijvoorbeeld de strijd tegen kinderarbeid en mensenhandel.

We lijken nu te leven in een overgangsperiode. De oude structuren van de internationale arbeidersbeweging gaan ten onder en nieuwe staan nog aan het begin van hun ontwikkeling. Maar alles wijst erop, dat er nieuwe krachtige structuren zullen komen. Het aantal loonafhankelijken groeit nog steeds; er vinden grote arbeidsconflicten plaats, in de laatste jaren bijvoorbeeld in India (150 miljoen stakers op één dag) en Indonesië. In China vinden jaarlijks tienduizenden 'massa-incidenten' plaats. In Zuid-Europa zagen we recentelijk meerdere internationale stakingen. Oude vakbonden beginnen te begrijpen dat ze nieuwe sectoren moeten organiseren en dat cao’s van een nieuw type nodig zijn. Op sommige plaatsen ontstaan nieuwe vakbondsvormen die zich ook sterk richten op informele arbeid, zoals het redelijk succesvolle New Trade Union Initiative in India. Kortom: er is reden tot hoop.

Manifestatie New Trade Union India