Project "Door kritiek nieuwe perspectieven ontwikkelen"
Arbeid en Technologie 1 - Arbeid als economische categorie 1
Sjarrel Massop
De definitie door Marx van de arbeid is feitelijk algemeen. Hij is immers vrij snel overgegaan tot de omvorming van arbeid naar kapitaal door de levende arbeid te formuleren als het variabele kapitaal (deel V). In deze bijdrage in de nieuwe reeks over 'arbeid en technologie' volgt van die algemene definitie een uitsplitsing naar arbeid als een economische en als een sociaalpolitieke categorie, met een uitwerking van de eerste.
De twee categorieën hebben een onderlinge band en beïnvloeden elkaar. Zo maakt de arbeid als geheel een ontwikkeling, een dialectisch proces, door. Het wordt een historisch proces door die twee arbeidsbegrippen in de tijd te plaatsen. De arbeid van de achttiende en negentiende eeuw is niet gelijk aan de arbeid van de huidige eeuw. Volgens mij is de intentie van Marx geweest om de arbeid zo (dialectisch en historisch) te behandelen. De voortdurend nadruk op het belang van het nooit uitgebrachte, zesde hoofdstuk van Het Kapitaal is daar, volgens mij, een bevestiging van.
De verdeelde arbeidstijd
Hoewel voor een deel een herhaling van zetten, is het belangrijk de arbeid ook in de huidige context te begrijpen. Het belangrijkste dat Marx gedaan heeft om de arbeid als economische categorie te begrijpen is de arbeid, of liever het vermogen tot arbeid, te omschrijven als een ‘waar’ ('commodity'). En dat is wat in de vroegere en de huidige tijd, zij het in een verschillende vorm, nog steeds gebeurt.
Het onderscheid tussen de arbeid zelf en het vermogen is ook belangrijk. Dat maakt het namelijk voor de kapitalistische productiewijze mogelijk de arbeid daadwerkelijk te exploiteren. Dit onderscheid verduidelijkt het verschil in noodzakelijke arbeidstijd en de meerarbeid.
De noodzakelijke arbeidstijd is de hoeveelheid arbeid die door de arbeider of arbeidster verricht moet worden om zichzelf en zijn of haar directe omgeving te voorzien van de nodige bestaansmiddelen. Als de verkoop van de arbeid beperkt zou zijn tot deze hoeveelheid, is er voor de arbeid(st)er geen reden meer te werken. Maar hij of zij heeft het vermogen verkocht en dat is van het kapitalistische bedrijf, dus moet er doorgewerkt worden. Zo ontstaat er in de totaal gewerkte tijd een element van sociaal noodzakelijke arbeid en een element meerarbeid. Dat laatste eigent de kapitalist zich toe.
Die meerarbeid is opgenomen in het geproduceerde product, bijvoorbeeld de te verkopen elektrische fiets. De meerarbeid zet zich zo om in meerwaarde en op de markt voor elektrische fietsen zet de ondernemer/kapitalist deze om in geld. Dit is de essentie van de waardewet of de arbeidswaardeleer. De arbeid is de enige bron van de economische waarde.
Nut en arbeidswaardeleer
De theorie van 'de economen van het nut' is dat de waarde in een product ontstaat, doordat de markt er een bepaald nut aan toekent. Een nut dat in omstandigheden een hogere waarde kan krijgen dan dat de gezamenlijke productiekosten vertegenwoordigen. Aan die gedachten kleven enkele bezwaren.
Ten eerste, elk product moet door arbeidshandelingen geproduceerd worden. De 'nutseconoom' kan zich voor het verkrijgen van waarde niet onttrekken aan het feitelijk productieproces, dat geldt ook voor de kunstwerken van Rembrandt en voor de gerijpte wijn van Ilja Gort.
Ten tweede, er moet voor de marktwerking een circulatie en reproductie plaatsvinden. Met andere woorden, er moet voldoende koopkracht zijn om een al of niet dure Ford te kunnen betalen. Dat realiseerde Henri Ford zich ook, hij betaalde zijn arbeid(st)ers een loon dat genoeg was om een auto te kunnen kopen. En koopkracht ontstaat nu eenmaal alleen, doordat de arbeid(st)er het ter beschikking staande arbeidsvermogen verkoopt.
Ten derde, ook Marx onderkende al het effect van het mercantiele of handelskapitaal. Daarvan stelde hij dat het geen noemenswaardige waardevermeerdering produceerde, zeker niet in verhouding tot het werkelijke productiekapitaal. Het handelskapitaal is in staat het productieproces te versnellen, omdat het herhalen van de productie niet hoeft te wachten tot het constante kapitaal geproduceerd is. Doordat de mercantiele kapitalist rente vraagt over het verstrekte krediet, wordt feitelijk de meerwaarde van de producerende kapitalist afgeroomd. De meerwaarde wordt dus niet verhoogd, maar onderling verdeeld.
Dus: de arbeidswaardeleer is te verdedigen, ook onder productieverhoudingen in de 21ste eeuw, en de kritiek erop is te weerleggen.
Productieve en onproductieve arbeid
Het streven van het productieve kapitaal in de kapitalistische productieprocessen is er dus op gericht de verhouding tussen noodzakelijke arbeidstijd en meerarbeid te laten verschuiven in de richting van de laatste. Daar zijn grofweg twee mogelijkheden voor.
Door als eerste de hele arbeidstijd te verlengen. Dus de arbeid(st)er langer te laten werken. En door als tweede de arbeidsproductiviteit te verhogen. Dus per eenheid van arbeidstijd meer productie uit de arbeid(st)er te persen. De noodzakelijke arbeidstijd moet dan ook verlengd worden, omdat voor een grotere inspanning de arbeiders ook meer bestaansmiddelen nodig hebben. Bijvoorbeeld een therapeutische behandeling tegen overbelasting en werkdruk. Een belangrijk gevolg van de arbeidsproductiviteitsstijging is dat er minder arbeid nodig is voor een bepaald welvaartsniveau.
Waar het gaat over de arbeid als economische categorie, is het van belang dat er veranderingen op de arbeidsmarkt plaatsvinden door de verhoogde arbeidsproductiviteit. Er is minder arbeid nodig in de directie productie, de fabrieken lopen leeg. De werkgelegenheid verplaatst zich bijvoorbeeld naar de dienstverlening en de zorg, naar de reproductie van de arbeid zelf.
Marx maakt in zijn analyse over de arbeid onderscheid tussen productieve en onproductieve arbeid, en dat is een benadering volgens de arbeid als economische categorie. De productiviteit heeft echter slechts een economische betekenis, wanneer er meerarbeid geleverd wordt. Marx haalt het voorbeeld van zijn kleermaker aan. Hij kan de man thuis voor hem een pak laten maken, waarmee de kleermaker zeer nuttige arbeid verricht, maar geen productieve arbeid. Want naast het gebruikte constante kapitaal reproduceert de kleermaker niets anders dan zijn eigen arbeid. Is die kleermaker echter in dienst van een confectieatelier, dan kan dat pak voor Marx even duur zijn. Maar de kleermaker in loondienst van het atelier reproduceert niet alleen zichzelf, hij levert ook meerarbeid, hij produceert meerwaarde voor de kapitalist. Daarmee is in het geval van het atelier de arbeid voor het kapitalisme als systeem productieve arbeid. Bij de thuis kleermaker is het slechts onproductieve arbeid. Dit ondanks dat het resultaat hetzelfde is en de prijs en waarde van het pak ook.
De definitie van de arbeid in economische zin zou dus 'loonarbeid' kunnen zijn. Arbeid is het complex aan handelingen dat in een productieproces al of niet met behulp van constant kapitaal meerwaarde voortbrengt. Hoewel deze definitie gechargeerd is, de kleermaker die onproductieve arbeid verricht, levert immers ook handelingen en waarde. Maar deze definitie sluit wel goed aan bij de arbeidswaardeleer die ik probeer overeind te houden.
|