welkom
extra
Solidariteit

Project "Door kritiek nieuwe perspectieven ontwikkelen"

Arbeidsmarkt en Ouderen 5 – Bevriezing AOW-leeftijd 1

Sjarrel Massop

In deze wat afwijkende bijdrage aan de serie over 'technologie en arbeid' komt een actuele kwestie aan de orde, namelijk de positie van ouderen in het licht van een zich ontwikkelende arbeidsmarkt.2 Ook hier geldt als rode draad dat in het economische denken van Marx de ontwikkeling van de productiemiddelen in een dialectisch proces beïnvloed wordt door de voortgang van de technologie, ofwel de toepassing van de wetenschap in de techniek.

Cartoon: Hoe lang wordt u hier al verzorgd? Ik werk hier Eerst even terug naar de laatste bijdrage, 28 oktober 2018. Daarin ging het onder meer over de vlucht die de ontwikkeling van de machinerie neemt en waarin de handelende mens uiteindelijk een verlengstuk van de machine wordt – de overgang van formele naar de reële onderschikking van de arbeid onder het kapitaal.
Marx noemde de verhouding in productieprocessen tussen het constante kapitaal (vooral machinerie) en het variabele kapitaal (levende arbeid): de organische samenstelling van het kapitaal, in een formule: c/v. Wanneer c meer stijgt dan v, stijgt de organische samenstelling van het kapitaal en daarmee de ontwikkeling naar de reële onderschikking van de arbeid aan het kapitaal, Daarin spelen twee componenten: 1) kwantitatief, er is minder arbeid nodig voor de handhaving van een welvaartsniveau, 2) kwalitatief, de arbeid wordt gestandaardiseerd, gedegradeerd.
De vraag is: wat betekenen deze verschuivingen voor de algemene 'ouderdomsvoorziening', de AOW en de noodzakelijk geachte verhoging van de AOW leeftijd? Op weg naar een antwoord zullen vier vraagstukken aan de orde komen: de groei van de arbeidsproductiviteit, het onbenutte arbeidspotentieel, de stand van de beroepsbevolking en de groei van de 'bullshit banen'. Eerst door een (citerende) samenvatting van de informatie in bronnen als het ministerie van Economische Zaken, het Centraal Planbureau (CPB) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Daarna enkele commentaren en tot slot een afrondende conclusie over de AOW.

Arbeidsproductiviteit 3

Als één van de toplanden is voor Nederland een historische vergelijking met de Verenigde Staten (VS) interessant. Op de wereldranglijst is Nederland wat de arbeidsproductiviteit betreft zesde, één plaats lager dan de VS. De groei van de twee landen ontloopt elkaar de laatste jaren weinig, maar terugkijkend op de laatste tien jaar blijft de Nederlandse productiviteitsgroei achter op die van de VS. De financiële en economische crisis raakte ons land destijds duidelijk harder. Vermoedelijk onder invloed van het zogenoemde labour hoarding effect (bedrijven houden meer mensen in dienst dan nodig) dat in Nederland sterker werkt door de relatief krappe arbeidsmarkt. Recente ramingen van het CPB wijzen op een productiviteitsgroei in 2019, zij het nog niet in het tempo van de laatste decennia in de vorige eeuw.
De mondiale productiviteitsgroei vertraagt al decennialang. De oorzaak hiervan is op dit moment een raadsel. De techno pessimisten zijn van mening dat de vertraging een permanent fenomeen is, omdat grote innovaties uit de eerste helft van de twintigste eeuw (zoals elektriciteit) belangrijker zijn dan de daarop volgende (ICT) en zich bovendien niet zullen herhalen. De techno optimisten aan de andere kant zien juist veel potentie in het breder gebruik van de digitalisering en verwachten dat dit een steeds grotere positieve invloed op de economie zal hebben. Het CPB vindt geen aanwijzingen dat de productiviteit van koplopers in Nederland sneller toeneemt dan die van de volgers in de periode 2006-2015.

Commentaar:
Oudere mand die stoeptegel inlegt De vertraging van de structurele productiviteitsgroei is eenvoudig te verklaren vanuit de organische samenstelling van het kapitaal. De groei van het constante kapitaal leidt namelijk tot de krimp van het variabele kapitaal. Dat is de essentie van de stijging van de arbeidsproductiviteit. Simpel, er is minder levende arbeid nodig voor een bepaald productieniveau.
Aanvankelijk kon dat opgevangen worden door een verschuiving van de levende arbeid van de productieve landbouw en industriële bedrijven (koplopers) naar de arbeidsintensieve sectoren zoals dienstverlening en de reproductieve sectoren van de arbeid in de zorg en het onderwijs (volgers). Maar ook deze sectoren worden onder de marktwerking gesteld (gecommodificeerd), waardoor ook daar de productiviteit gaat stijgen. De enige mogelijkheid om de werkgelegenheid op peil te houden - om het variabele kapitaal in stand te houden - is de uitbreiding van de productie. Een groei die echter ook aan grenzen is verbonden.

De conclusie kan niet veel anders zijn dat er slechts een toekomst is, waarin veel minder levende arbeid nodig is, met andere woorden dat de arbeid beter verdeeld moet worden. De reden waarom de arbeidsproductiviteit niet verder zal stijgen.

Onbenut arbeidspotentieel4

Vorig jaar deed CBS onderzoek naar het 'onbenutte arbeidspotentieel'. Omdat het variabele kapitaal, de levende arbeid, maatschappelijk gezien afneemt, komt dus veel arbeid op de arbeidsmarkt beschikbaar, zelfs in een hoogconjunctuur. Veel werkgevers klagen steen en been dat ze geen personeel kunnen krijgen, maar de cijfers spreken hun tegen. Er blijft frictie op de arbeidsmarkt, dat is inherent aan de ontwikkeling van de technologie. Wat betekent dit?
Wanneer nieuwe producten en techniek ontwikkeld worden, leidt dat tot grotere vraag naar arbeid, terwijl die naar bestaande arbeid afneemt. Dit is een structureel probleem. Bij de ontwikkeling van computers waren er ineens veel meer programmeurs nodig, terwijl de administrateurs overbodig werden. Dat knelpunt is niet zomaar opgelost. Belangrijker is echter naar de kwantitatieve nettogevolgen te kijken. Zo is het aantal overbodige administrateurs aanzienlijk groter dan de gevraagde programmeurs, dus ontstaat er een onbenut arbeidspotentieel.
Daarnaast speelt het kwalitatieve aspect. Door automatisering standaardiseert/degradeert veel werk. Dat betekent dat er nog maar weinig top programmeurs nodig zijn en veel 'gewone' programmeurs het eenvoudige werk moeten doen. Werk dat overigens binnen afzienbare tijd zal verdwijnen, omdat het ook geautomatiseerd wordt. Het mag duidelijk zijn dat deze ontwikkelingen grote invloed hebben op oudere werknemers. Het CBS geeft hierover de volgende gegevens:

Van de 12,8 miljoen personen tussen 15 en 75 jaar had in 2016 gemiddeld 65,8 procent betaald werk. Mannen hadden vaker betaald werk dan vrouwen. De netto arbeidsparticipatie onder mannen was 70,8 procent en 60,9 procent onder vrouwen. Vrouwen werkten daarnaast vaker dan mannen in deeltijd. Driekwart van de werkende vrouwen deed dit in deeltijd, tegenover een kwart van de mannen. Mannen werkten in 2016 gemiddeld 36 uur per week en vrouwen 26 uur. Per saldo realiseerden mannen 61,9 procent van alle gewerkte uren en vrouwen 38,1 procent.
Wanneer het totaal aantal gewerkte uren in Nederland wordt omgerekend naar voltijds equivalenten (vte), dan komt de netto arbeidsparticipatie (totaal aantal gewerkte vte als percentage van de bevolking van 15 tot 75 jaar) in 2016 uit op 51,3 procent. Voor mannen was dit 63,5 en voor vrouwen 39,0 procent.
Naast de groep Nederlanders met betaald werk was er in 2016 ook een groep van 1,5 miljoen mensen die aangaven te willen werken, of (als ze in deeltijd werken) meer uren. Dit wordt het onbenut arbeidspotentieel genoemd. Als alle (extra) uren die deze mensen zeggen te willen werken worden opgeteld, gaat het om 732 duizend vte. Meer vrouwen dan mannen gaven aan (meer) te willen werken, maar mannen willen gemiddeld weer meer uren (extra) werken. Uitgedrukt in vte is het onbenut arbeidspotentieel van mannen en vrouwen vergelijkbaar. Dat blijkt uit analyses van nieuwe cijfers van het CBS over het onbenut arbeidspotentieel op de Nederlandse arbeidsmarkt.
Jongeren van 15 tot 25 jaar die geen regulier onderwijs meer volgen, behoren naar verhouding vaak tot het onbenut arbeidspotentieel: in 2016 ging het om bijna een kwart van deze jongeren. Vaak gaat het hierbij om werklozen of om deeltijdwerkers die meer uren willen werken. In vte gemeten bedroeg in 2016 het aandeel 13,8 procent. Bij 25- tot 34-jarigen die geen onderwijs volgen. was dit 7,0 procent.

Commentaar:
De netto arbeidsparticipatie in Nederland, onder de redelijk gunstige economische omstandigheden van 2016, is slechts 51 procent. Niet iedereen wil een volledige baan, maar het aantal mensen dat niet (volledig) werkt en aangeeft dat wel te willen doen. is erg groot. In totaal: 732 duizend volledige banen. Voor jongeren betrof de deelname bijna 14 procent.

Vanuit het oogpunt van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt vormen deze gegevens geen pleidooi voor het langer doorwerken van ouderen. Daarnaast gaan de flexibilisering en precarisering 'gewoon' door. Ouderen hebben een bepaalde mate van zekerheid, jongeren daarentegen niet. In Duitsland is voor het tweede kwartaal 2018 al een economische groei van nul vastgesteld. De Nederlandse groei zal ook stagneren. Voordat 2019 voorbij is, zullen we te maken hebben met een recessie. Dat betekent dat er een erg grote druk komt te staan op de geflexibiliseerde arbeid en dat de werkloosheid, vooral onder jongeren, zal toenemen.
Conclusie: een veel betere verdeling van de arbeid is nodig, dus ook arbeidstijdverkorting. Tevens komt vervroegde uittreding in beeld komt, en dus niet nog langer doorwerken.

Beroepsbevolking en totale bevolking5

Omslag boek David Graeber Om te beginnen de zogenaamde bevolkingspiramide. Steeds wordt beweerd dat de vergrijzing en ontgroening ernstige gevolgen zullen hebben voor met name de financiële zekerheid voor de oude dag. Als een dreigement klinkt dat de AOW en de pensioenen onbetaalbaar worden. Maar de bevolkingspiramide meldt wat anders leert het CBS. In 2018 is nog een redelijk grote uitstulping te zien die echter in 2037 al bijna geheel verdwenen is. Nog geen ideale situatie, maar wel een relativering van de boze bevolkingsopbouw. Bovendien zijn er aannames, bijvoorbeeld dat we allemaal veel ouder worden. Maar raakt dat iedereen en hoe aanlokkelijk zijn de leef- en woonomstandigheden in de geïndividualiseerde participatiesamenleving?

Over de beroepsbevolking verstrekt het CBS de volgende informatie.
* Vooral meer 60- tot 65-jarigen hebben betaald werk. In 2003 was de netto-arbeidsparticipatie in deze leeftijdsgroep nog vrij laag; tussen de 15 en 33 procent, variërend per levensjaar. Dertien jaar later was de arbeidsdeelname twee tot drie keer zo hoog.
* De netto-arbeidsparticipatie onder 65- tot 75-jarigen steeg minder hard ten opzichte van 2003 en bleef met 10,1 procent vrij laag. Uitzondering in deze leeftijdsgroep vormen de 65-jarigen. Bij hen steeg de arbeidsparticipatie van 9,8 naar 23,3 procent.
* De arbeidsdeelname onder 25- tot 55-jarigen (ongeveer 83 procent) was in 2016 vergelijkbaar met die in 2003. Het aantal werkenden nam wel af, maar er zijn nu minder mensen in deze leeftijd dan destijds.
* Bijna een derde van alle 55- tot 65-jarigen behoorde in 2016 niet tot de beroepsbevolking; dat zijn niet-werkenden die niet recent naar werk hebben gezocht en/of niet op korte termijn voor werk beschikbaar zijn. Bijvoorbeeld, omdat ze ziek of arbeidsongeschikt of al met pensioen zijn. Van de 65- tot 75-jarigen behoort bijna 90 procent niet tot de beroepsbevolking.
* Vergeleken met het begin van deze eeuw noemen onder de 55- tot 65-jarigen die niet tot de beroepsbevolking behoren, aanzienlijk minder mensen het pensioen of de hoge leeftijd als reden om niet te werken. In 2017 was dat 24 procent, in 2003 nog 48 procent. Daarentegen is er een toename van het percentage 55- tot 65-jarigen in de niet-beroepsbevolking die aangeven niet te werken wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid. Ten opzichte van 2003, een groei van 26 naar 41 procent. Onder de 65- tot 75-jarigen waren pensioen of hoge leeftijd in 2016 verreweg de voornaamste redenen om niet te werken.
* Vrouwen hebben de afgelopen decennia een inhaalslag gemaakt op de arbeidsmarkt. Sinds 2003 is het aantal werkende vrouwen van 55 tot 75 jaar meer dan verdubbeld. Ook dit is voor een deel te verklaren uit het demografisch effect dat het aantal vrouwen in die leeftijdsgroep groeit. Maar als de arbeidsdeelname onder vrouwen nu even hoog was als in 2003, dat wil zeggen: als een even groot deel betaald werk verrichtte, zou de groei ongeveer een derde zijn van wat die in werkelijkheid is. Ruim twee derde is dus toe te schrijven aan het feit dat meer vrouwen zijn gaan werken.
Het aantal werkende, oudere mannen steeg met 72 procent minder fors dan bij vrouwen. Bij 55- tot 75-jarige mannen was iets meer dan de helft van de toename te verklaren uit het demografisch effect en de overigen door een hogere arbeidsparticipatie. Ondanks deze inhaalslag is de netto-arbeidsparticipatie van mannen nog steeds hoger dan die van vrouwen. Vorig jaar werkte 32,2 procent van de 55- tot 75-jarige vrouwen, in 2003 was dat 18,1 procent. Voor mannen in deze leeftijdsgroep was dat 47,3 procent in 2016 en 36,6 procent in 2003.
* Bekeken naar leeftijdsgroep liep in 2016 de arbeidsparticipatie van 55-plussers bij mannen en vrouwen steeds verder uiteen. Bij de mannen was die voor alle leeftijden tussen de 55 en 59 jaar ongeveer gelijk (iets boven de 80 procent). Bij de vrouwen was de deelname kleiner bij elke volgende leeftijdsgroep. Bij de zestigers was het aandeel van betaald werkenden in elke volgende leeftijdsgroep steeds aanzienlijk kleiner.
* Vergeleken met 2003 was een groter deel van de 55- tot 75-jarigen in de beroepsbevolking in 2016 werkloos. In dat jaar was het percentage vergelijkbaar met dat van andere leeftijdsgroepen. Werkloosheid van 24 maanden of langer kwam iets vaker voor. Ruim een derde van de werkloze 55-plussers zat langer dan twee jaar thuis, in 2016 was dat bijna de helft. De werkloosheid was voor alle leeftijdsgroepen groter dan dertien jaar terug. Voor de 55- tot 75-jarigen was dat vorig jaar 6,8 procent en in 2003 3,6 procent. Overigens lag de werkloosheid voor deze groep in 2014 gemiddeld nog een stuk hoger met 7,4 procent. Sinds dat jaar nam de werkloosheid jaarlijks af.

Spotprent: werken met geheugenstoornis: Ben ik hier nu op mijn werk of niet? Het CBS komt tot de volgende conclusies:
* Gedurende de laatste tien jaar is de arbeidsparticipatie van 55-plussers sterk toegenomen. Het percentage werkende 55- tot 75-jarigen nam toe van iets meer dan een kwart in 2003 naar bijna 40 procent in 2016. Vanwege deze toename, en omdat het aantal 55-plussers steeg, zijn er steeds meer ouderen op de werkvloer. Inmiddels zijn het er 1,6 miljoen, bijna een vijfde van het totaal aantal werkenden. In sommige beroepsgroepen, bijvoorbeeld buschauffeurs en taxichauffeurs, is zelfs ruim 40 procent van de werkenden 55-plus.
* Vooral onder 60- tot 65-jarigen nam de arbeidsparticipatie snel toe. Naarmate er meer 55-plussers actief (willen) zijn op de arbeidsmarkt, zijn er ook meer die hun baan kunnen verliezen of er geen vinden.
* Het aantal 55-plussers dat naar werk zoekt, steeg sneller dan het aantal werkenden. Dit betekent dat de werkloosheid toenam. Onder het aantal werkende 55- tot 65-jarigen, bleef het percentage werknemers in vaste loondienst gelijk (ruim 70 procent).
* Met de jaren stijgen de medische risico's, 55- tot 65-jarigen verzuimen dan ook meer en kunnen of willen vaker niet werken door ziekte of arbeidsongeschiktheid. Dat het ziekteverzuim onder deze leeftijdsgroep hoger is, komt vooral door het gemiddeld langere verzuim dan onder jongere werknemers. Wel is het aantal mensen dat zich ziek meldt onder 55- tot 65-jarigen kleiner dan onder andere leeftijdsgroepen.
De voorkeur voor de AOW-leeftijd ligt bij 65. Werknemers die hun eigen gezondheid als minder goed beoordelen, achten zich niet in staat om door te werken tot de AOW-leeftijd. Het liefst willen ze bij 64 jaar stoppen.

Commentaar:
De trend voor langer doorwerken is ingezet en voornamelijk beïnvloed door economische overwegingen. De meeste mensen blijven langer doorwerken, omdat ze door onduidelijkheden over AOW en pensioen in een onzekere inkomenspositie terecht zijn gekomen. En dit terwijl het pensioenstelsel juist zekerheid pretendeert.
Langer doorwerken levert voor de meeste mensen veel sociale en fysieke problemen op. De feitelijke wens is niet langer doorwerken. De nadrukkelijke behoefte is wel om naar de eigen mogelijkheden deel te nemen aan de samenleving en dat is niet per definitie via betaalde arbeid.

Bullshit banen

David Graeber heeft opnieuw een intrigerend werk geschreven: Bullshit Jobs.6 Ook zijn boek over schulden was zeer lezenswaardig.7 Beide gaan over de problemen, waarmee het kapitalistische systeem worstelt. Op de achterkant van Bullshit Jobs is het volgende te lezen:
Dankzij de technologie kunnen we voor onze productiebehoefte met een vijftien urige werkweek toe, en toch maken we allemaal volle dagen. Een groot deel van ons werk moet dus wel bullshit zijn (…) . Graeber beschrijft het hoe en waarom van deze banen die voortkomen uit het westerse kapitalisme maar er eigenlijk haaks op staan, ze lijken meer op werkverschaffing in het voormalige Oostblok. Zijn scherpe betoog is doorspekt met waargebeurde verhalen die hilarisch en tragisch tegelijk zijn. Voor iedereen die anders wil kijken naar werk, kapitalisme of zingeving is dit boek een 'must read'.

Een voorbeeld. Aan het woord is Ophelia:
Mijn huidige functieomschrijving is portfoliocoördinator, en iedereen vraagt me altijd wat dat betekent of wat ik nu eigenlijk doe. Ik heb geen idee. Ik probeer er nog steeds achter te komen. In mijn functieomschrijving staat van alles over het faciliteren van relaties tussen partners, enzovoort, wat volgens mij betekent dat ik zo af en toe een vraag beantwoord. Het is wel duidelijk dat er niet genoeg te doen is om ons allemaal aan het werk te houden, maar in een vreemde logica die alleen bedoeld is om het idee te geven dat hun baan belangrijk is, zijn we nu op zoek naar nog een manager.

Drijfzand

Papier waarop geschrevne saat: 65! is genoeg Tot slot. De arbeidsproductiviteit heeft wereldwijd dusdanige vormen aangenomen, aangejaagd door de technologie en door Karl Marx reeds onderkend: de levende arbeid wordt structureel en permanent overbodig. Dat is voor de mensheid een zegen, maar voor het kapitalisme dat gebaseerd is op de exploitatie van de arbeid een regelrechte ramp. Hoewel de afzonderlijke kapitalistische bedrijven, onder onderlinge concurrentiedwang, verder gaan met de mechanisering en automatisering van de arbeid.
Dat leidt vandaag tot een algemene maatschappelijke arbeidsparticipatie van slechts 51 procent van de Nederlandse beroepsbevolking. Dit is dan nog in redelijke economische omstandigheden. Wanneer de volgende recessie zich aandient, dan zal zich een scenario met een geflexibiliseerde arbeidsmarkt voltrekken die voor jongeren en kwetsbaren al precair is. De bevolkingspiramide laat duidelijk zien dat met plannen, waarin de arbeidsverdeling centraal staat, de vergrijzing en ontgroening heel goed aan te pakken zijn. Vooral, omdat het onbenutte arbeidspotentieel zelfs in deze goede tijden een buitengewone omvang heeft aangenomen: 732 duizend voltijdsbanen.

Mensen die werken, zeker in de geavanceerde kapitalistische samenlevingen, staan voor een groot probleem. Onzinnige of bullshit banen moeten de ver doorgeslagen, hoge organische samenstelling van het kapitaal verdoezelen.
Het huidige uitstel om met werken te stoppen, is asociaal en kent geen enkele economische onderbouwing. Het is niets anders dan een slecht verpakt politiek verhaal, op drijfzand gebaseerd en een bijdrage aan meer en meer problemen in het werk en daarbuiten. Ouderen willen graag aan de samenleving meedoen en bijdragen, het is echter volstrekt onzinnig en asociaal om dat in de vorm van loonarbeid te doen. De bevriezing van de AOW-leeftijd op 66 jaar is slechts een eerste stap, de praktijk zal aantonen dat sprongen nodig zijn.


1 Karl Marx, Zur Kritik der politischen Ökonomie, Manuskript 1861-1863 https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1861/manuscripten/index.htm
Arbeid en Technologie wordt door Marx in de manuscripten behandeld aan het eind van deel 1 en vervolgens in deel 6. (terug)
2 In deze serie zijn tot dusver geschreven: extra: 362-2, Arbeid en technologie inleiding; extra 363-2, Arbeid als economische categorie; extra 364-1, Technologie als economische categorie; extra 365-2; De twee componenten samengebracht; extra 367-2, De reële onderschikking van de arbeid onder het kapitaal. (terug)
3 Zie: https://www.bedrijvenbeleidinbeeld.nl/bedrijvenbeleid/bedrijvenbeleid/bedrijvenbeleid-hoe-staat-nederland-ervoor/arbeidsproductiviteit (terug)
4 Zie: https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2017/35/hoe-groot-is-het-onbenut-arbeidspotentieel (terug)
5 Zie; https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2018/07/werkzame-beroepsbevolking en https://www.cbs.nl/nl-nl/visualisaties/bevolkingspiramide (terug)
6 David Graeber Bullshit Jobs, over zinloos werk, waarom het toeneemt en hoe we het kunnen bestrijden, Business contact, 2018. (terug)
7 David Graeber, Schuld. De eerste 5000 jaar, Business Contact, 2012. (terug)