welkom
extra
Solidariteit

Project "Door kritiek nieuwe perspectieven ontwikkelen"

Arbeid en Technologie (6) – Geen raadsels over arbeidsproductiviteit 1

Sjarrel Massop

De arbeidsproductiviteit moet omhoog, dat is de remedie voor een stagnerende economische groei, volgens de gangbare economen. Ik betwijfel dat sterk, zowel de noodzaak van economische groei als de koppeling aan de groei van de arbeidsproductiviteit. Zoals eerder betoogd (Arbeidsmarkt en ouderen, 370 extra-4, 9-12-2o18) stagneert de groei van de arbeidsproductiviteit. In het FNV magazine voor senioren (2018, nummer 4) problematiseert Paul de Beer deze remmende groei van de arbeidsproductiviteit onder de titel Het raadsel van de achterblijvende arbeidsproductiviteit. Raadsel?

De 'burgerlijke economie' kent twee aannames die aan het probleem van de stagnerende groei ten grondslag liggen. 1) Economische groei is noodzakelijk voor het behoud van de levensstandaard. 2) Tussen de economische groei en de stijging van de arbeidsproductiviteit is een direct verband.

Groei productiviteit2

Eerst een korte samenvatting van de vorige bijdrage (nummer 370), daarna de opvattingen van De Beer.3
De mondiale productiviteitsgroei vertraagt al decennialang. De techno pessimisten zijn van mening dat de vertraging een permanent verschijnsel is, omdat belangrijke innovaties uit de eerste helft van de twintigste eeuw (elektriciteit) veel invloedrijker waren dan de uitvindingen in de periode erna (ICT). Bovendien zullen ze in die mate niet meer voorkomen. De techno optimisten zien juist veel mogelijkheden in het gebruik van ICT en een bredere digitalisering. Ze verwachten daarvan een steeds groter positief effect op de economie.
Deze ontwikkeling van de productiviteit is al jaren een belangrijk onderwerp voor onderzoek. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling concludeerde onlangs voor de gezamenlijke OESO landen tot een spreiding van kennis over de meest productieve bedrijven (koplopers) en de overige (volgers). Het Centraal Planbureau vond echter geen aanwijzingen dat in de periode 2006-2015 de productiviteit van de koplopers in Nederland sneller toeneemt dan die van de volgers.

Spotprent: Man rent achter bordje met Brugpensioen aan dat in eigen shirt gestoken zit

De Beer: Ondanks alle fantastische vergezichten die robots de maatschappij bieden, lijken ze nog maar weinig bij te dragen aan een hogere arbeidsproductiviteit, ofwel de productie per gewerkt uur. Door automatisering steeg die productiviteit sterk in de vorige eeuw. Nu gaat het maar mondjesmaat.
Een groeiende arbeidsproductiviteit is de bron van de welvaart. We vinden nu een groei van 3 procent al heel sterk, maar in de jaren zestig ging het jaarlijks om 6 of 7 procent. Dat wordt deels verklaard door de minder snelle groei van de bevolking en deels door de mindere toename van de productiviteit; het is een raadsel waarom dat gebeurt. Niet alleen blijft de productiviteit achter, de werknemer ziet ook steeds minder terug van de economische groei. Van elke verdiende euro ging in 1995 rond de 80 cent naar de werkende. Dat is gedaald naar 73 cent. Over de precieze berekening van de zogenaamde 'arbeidsinkomensquote' is veel discussie, maar de trend is duidelijk: er gaat meer geld naar de aandeelhouders. En hoewel die op langere termijn belang hebben bij goedbetaalde werknemers die meer kunnen uitgeven, regeert daar toch het korte termijn denken.
De Beer legt dus duidelijk de koppeling tussen economische groei en arbeidsproductiviteit. Die groei is goed voor ons en is een gevolg van een verhoogde arbeidsproductiviteit. De relatie tussen de ontwikkeling van de techniek en de stijgende arbeidsproductiviteit is onomstotelijk, maar dat geldt voor de afzonderlijke productieprocessen. Een sorteermachine bij PostNL maakt vele postsorteerders overbodig en de arbeidsproductiviteit van de achterblijvers is enorm gestegen. Die van de ontslagen sorteerders is echter nul geworden. Het effect van de arbeidsproductiviteit op economische groei is daarom alleen relevant op maatschappelijk niveau. Arbeidsproductiviteit heeft een omgekeerde relatie met de maatschappelijke arbeidsparticipatie. Hoe hoger de eerste, hoe lager de tweede.

Groei economie

Loesjeposter: Laten we afspreken dat we alleen over economische groei spreken als iedereen erop vooruit gaat Maar wat is eigenlijk economische groei? Die groei wordt gemeten aan de hand van het bruto binnenlands product (bbp). Dit is, afhankelijk van de gekozen benadering, de optelsom van de totale productie, de bestedingen, of het inkomen van Nederland. De totale waarde van het bbp wordt bepaald met behulp van het systeem van nationale rekeningen. De toename van de waarde van het bbp kan worden gecorrigeerd voor inflatie. De uitkomst hiervan heet volumegroei en wordt gebruikt als een indicatie van de reële toename van de materiële welvaart, oftewel de economische groei. In deze omschrijving van het bbp zit al een tegenstrijdigheid. Is het de optelsom van de totale productie of het totale inkomen van een land?
Eerst even stilstaan bij de productie. De gedachte is dat meer productie leidt tot toename van de materiële welvaart of de economische groei. Volledig afgezien van het verdelingsvraagstuk, is hier de aanname dat toegenomen productie betekent dat de waarde van producten constant is. En dat is niet het geval. De definitie zegt immers dat een toename van waarde van het bbp volgt na de correctie van de inflatie, de geldontwaarding. Geld krijgt een lagere waarde door de stijging van de prijzen en de lonen, de inkomsten. En de waarde van producten wordt uitgedrukt in geld.

Marx stelde dat de waarde van een product uitgedrukt wordt in arbeidstijd. Daarbij maakte hij een onderscheid. Enerzijds sociaal noodzakelijke arbeidstijd, arbeid die maatschappelijk nodig is om de arbeid te reproduceren, oftewel de totale loonsom. Anderzijds is er de meerarbeid, de 'extra' arbeid die verricht wordt in een productieproces, bovenop de sociaal noodzakelijke arbeid. Deze meerarbeid omgezet in producten vertegenwoordigt een bepaalde meerwaarde. De totale maatschappelijke meerwaarde kan gelijk gesteld worden aan de economische groei. Hier zit een logica in, omdat in de totale maatschappelijke meerwaarde de kosten voor arbeid (lonen) en de kosten voor de productiemiddelen (het constante kapitaal) al afgetrokken zijn.

Dalende arbeidsproductiviteit

Hier komt de arbeidsproductiviteit weer om de hoek kijken. De gedachte van de burgerlijke economen is dat bij meer productie, een gevolg van stijgende arbeidsproductiviteit, ook in gelijke mate sprake is van een groei van de totaal geproduceerde waarde - na inflatiecorrectie. Nu, dat is niet het geval. Stijgende arbeidsproductiviteit betekent niets anders dan dat per eenheid product minder arbeid nodig is. Minder arbeid betekent maatschappelijk minder surplusarbeid.

Prent: een bouwvakker doet een duit in de schatkist in Den Haag waar 45% boven staat.

Een illustratie. Voor de fabricage van een auto zijn tien arbeiders nodig. Voor hun reproductie zijn zes arbeidsuren per dag nodig. Ze werken gemiddeld acht uur, er is dus twintig (tien maal twee) uur surplusarbeid. Stel de autofabrikant koopt een robot. Voor zijn eigen productieproces zijn nu nog slechts twee arbeiders nodig. De robotfabrikant heeft voor de productie van de robot acht arbeiders nodig. De surplusarbeid blijft dan bijvoorbeeld een week gelijk, uitgaande van het feit dat voor de productie van de robot een week arbeid nodig is en dat de arbeiders aan de robot ook zes uur voor hun loon moeten werken en twee uur aan surplusarbeid leveren.
Maar na die week houdt het op. De totale maatschappelijke surplusarbeid wordt teruggebracht tot vier uur per dag, twee maal twee arbeiders in de automobielfabriek. Dat is het effect van de stijging van de arbeidsproductiviteit. In ons rekenvoorbeeld is er na een week zestien uur aan meerwaarde verdwenen. De economie groeit dus nog wel, maar aanzienlijk minder. Dit is het werkelijke effect van de arbeidsproductiviteit op de economische groei.

Niet correct

De veronderstelling van Paul de Beer dat een stijgende arbeidsproductiviteit de bron van alle welvaart is, klopt dus niet. Zijn redenering, en die van vele anderen, bevestigt weer eens de arbeidswaardeleer: het is alleen de arbeid die waarde creëert. Hetgeen betekent dat met minder arbeid de groei stagneert. Maar zal een weldenkend mens zich afvragen: de werkloosheid neemt nu af, er is meer vraag naar productie en nog stagneert de economische groei?! Maar deze 'logica' gaat weer uit van een direct verband, van één op één, namelijk dat elke vorm van arbeid evenveel surplusarbeid en dus meerwaarde oplevert. Ook dat is niet het geval.

Marx maakt daarvoor het onderscheid tussen economisch productieve en onproductieve arbeid. Onproductieve arbeid is arbeid die geen surplusarbeid levert. Wanneer alle arbeiders of arbeidsters niet meer dan zes uur per dag werken, is er geen surplusarbeid en dus geen economische groei. Ook over de sectoren heen kunnen er verschillen zijn. In de automobielindustrie kan de verhouding tussen sociaal noodzakelijke arbeid en surplusarbeid groter zijn dan bijvoorbeeld in de arbeidsintensieve zorg.
Overigens, over deze kwesties van verdeling en productieve/onproductieve arbeid zal mijn volgende bijdrage in deze serie over Arbeid en Technologie gaan.


1 Karl Marx Zur Kritik, der politischen Ökonomie, Manuskript 1861-1863, https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1861/manuscripten/index.htm
Arbeid en Technologie wordt door Marx in de manuscripten behandeld aan het eind van deel 1 en vervolgens in deel 6.(terug)
2 https://www.bedrijvenbeleidinbeeld.nl/.../bedrijvenbeleid-hoe-staat-nederland-ervoor/arbeidsproductiviteit (terug)
3 André de Vos, Gouden bergen waar blijven ze?, FNV Magazine, nummer 4. (terug)