welkom
extra
Solidariteit

Marx en het einde van het neoliberalisme - deel 3

De ontwikkeling van waarde

Sjarrel Massop

De laatste discussie die ik in 1974 met mijn vader had, ging over de afschaffing van het geld. Als een echte 16 jarige puber ging ik er met gestrekt been in. De eerste girale geldtransacties vonden al plaats. Zijn salaris werd automatisch overgemaakt op de giro, en met een kascheque kon hij geld halen op het postkantoor. De oliecrisis werkte nog sterk door, Nederland was net geen wereldkampioen voetballen geworden en ik vond dat het geld afgeschaft moest worden.

Dat was in de ogen van mijn vader een absurde veronderstelling. Het zou tot een complete chaos leiden. Economisch ging het slecht, het kapitalisme van de massaproductie wankelde. De sociaaldemocratie onder leiding van Joop den Uyl moest de antwoorden op de crises schuldig blijven. Het was de vooravond van het neoliberalisme. Mijn vader heeft het allemaal niet meer mee mogen maken, hij overleed 45 jaar geleden plotseling.

Foto Joop den Uyl

Arbeid

Mijn simpele gedachte was dat het geld een onzinnige functie had. Je leverde werk voor een salaris, daarmee ging je naar de supermarkt en kocht er eten. Of je betaalde aan de bank de rente en de aflossing voor de hypotheek. Die bank kocht er aandelen voor. Vervolgens werd hetzelfde geld weer gebruikt om het loon van mijn vader te betalen. De cirkel leek rond. Al die handelingen waren mogelijk zonder dat er geld aan te pas hoefde te komen. De economische circulatie was minder en minder van geld afhankelijk. Toch kreeg het steeds meer een mythische betekenis. Alles werd in geld uitgedrukt, zelfs de waarde van de producten.
Wat ik in mijn eenvoudige gedachte over het hoofd zag in dit proces van circulatie, was dat er in het productie- en arbeidsproces nog iets gebeurde, namelijk de voortbrenging van producten en diensten die een bepaalde waarde hebben. In de supermarkten lagen brood en aardappelen die geproduceerd waren. Er was een huis gebouwd, waarin we woonden, dat een waarde vertegenwoordigde.

De arbeid van mijn vader, hij was chef van de expeditie, zorgde ervoor dat de producten van de fabriek bij de mensen kwam, en dat was een waardevolle activiteit. Mijn conclusie was echter wel dat de waarde van de producten en diensten die in dat circulatieproces meededen, niet overeenkwamen met de prijs in geld die ervoor in de winkel betaald moest worden.
Alle klassieke economen, zoals Adam Smith, David Ricardo en ook Karl Marx, zagen dat glashelder. De waarde van producten en diensten kwam voort uit arbeidshandelingen van mensen die in ruil daarvoor een loon kregen. Met dat loon konden ze dus deelnemen aan het circulatieproces. Mijn vader verdiende voldoende om zijn gezin van zes personen te kunnen onderhouden. De vraag is dan of dat loon ook de waarde vertegenwoordigde van de arbeid die mijn vader leverde. Dit onderscheid is door Marx aangescherpt, doordat hij een verschil maakt tussen de gebruikswaarde van een product en de ruilwaarde. De ruilwaarde is het nut van een product, de gebruikswaarde van de aardappels die de honger zullen stillen, vermeerderd met de opslag die de kapitalist eraan toevoegt, de onbetaalde arbeid. Bij dit alles nog daar gelaten de arbeid die mijn moeder verrichtte, waarvoor zij als huisvrouw helemaal geen loon ontving. Zo ging dat vijftig jaar geleden en nu nog steeds te vaak.

Robothand typt op toetsenbord

Kapitaal

Vijf jaar na de discussie met mijn vader schreef Gerald Cohen een belangrijk artikel. 1 Het ging over de betekenis van de arbeidswaardeleer. Cohen startte met zes stellingen voor de traditionele, marxistische argumentatie van deze arbeidswaardeleer:

  1. Arbeid en alleen arbeid schept waarde.
  2. De arbeid(st)er ontvangt de waarde van zijn/haar arbeidsvermogen.
  3. De waarde van het product is groter dan de waarde van zijn arbeidsvermogen.
  4. De arbeider ontvangt minder dan hij schept.
  5. De kapitalist ontvangt de resterende waarde.
  6. De arbeider wordt geëxploiteerd door de kapitalist.
Hij redeneert wat omslachtig om in ruim twintig pagina’s tot de conclusie te komen dat arbeid slechts iets voortbrengt dat waarde heeft. Dus dat arbeid niet de exclusieve factor is die waarde schept. Zijn redenering is gebaseerd op het verschil tussen de waarde van het arbeidsvermogen van de arbeider, uitgedrukt in het loon dat hij daarvoor ontvangt, èn de uiteindelijke waarde van het product dat uit het productie- of arbeidsproces voortkomt.
Deze analyse tracht duidelijk te maken dat enerzijds de arbeider een voldoende hoeveelheid tijd moet werken om een loon te verdienen om zichzelf en het gezin te kunnen onderhouden. En anderzijds is er een hoeveelheid arbeidstijd beschikbaar, uitgedrukt in producten met een waarde, die ter beschikking staat van de kapitalist. Gedurende deze laatste tijd, onderdeel van de totale arbeidstijd, vindt de exploitatie of de uitbuiting van de arbeid plaats.

Cohen gebruikt deze redenering om uit te drukken dat ook kapitaal waarde voortbrengt. Marx heeft altijd erkend dat constant kapitaal nodig is in productieprocessen en dat waardevorming een samenspel is tussen constant en variabel kapitaal. Maar hier is wel enige nuancering nodig.
Ten eerste, het kapitaal dat zogenaamd waarde toevoegt, bijvoorbeeld een robot, is zelf product van menselijke arbeid. Marx noemt dit vergegenstandliche of geobjectiveerde arbeid. De arbeid is met andere woorden omgezet als kapitaal in een materiële vorm, de genoemde robot.
Ten tweede kan een machine of een robot nooit uit zichzelf functioneren, er is menselijke arbeid nodig om het apparaat in beweging te zetten. Het enige wat technologie eigenlijk voortbrengt, is de grotere efficiëntie van de arbeid die de arbeidsproductiviteit verhoogt.

Op te lossen probleem

Zak geld als worst Als een verwoed verdediger van de arbeidswaardeleer, ben ik het eens met Marx dat waardevorming in productieprocessen een samenspel is van arbeid en kapitaal. Een samenspel van variabel kapitaal (v) en constant kapitaal (c), waarbij ook de laatste 'vaste' vorm voor het merendeel het product is van arbeid. Het probleem is echter dat door dit 'nieuwe' constante kapitaal in productieprocessen de verhouding c/v – de organische samenstelling van het kapitaal - kleiner wordt. 2 Het lijkt er dus op dat constant kapitaal toch waarde voortbrengt en dat Cohen met 'kapitaal schept waarde' dus toch gelijk heeft.
Deze gedachte van Cohen wordt ondersteund door het verschijnsel dat economische groei plaatsvindt met minder arbeid. Met andere woorden dat kapitaal en waarde tot stand komen met minder arbeid. Veel economen in het neoliberalisme nemen dit eenvoudig over. Zo stelt bijvoorbeeld Thomas Piketty in Kapitaal in de 21ste eeuw, dat de arbeidswaardeleer achterhaald is.

Wil ik trouw blijven aan de arbeidswaardeleer, heb ik dus iets uit te leggen. Hoe kan het kapitaal groeien, accumuleren, wanneer in afzonderlijke productieprocessen de verhouding tussen constant en variabel kapitaal kleiner wordt? Daarvoor zijn, denk ik, drie verklaringen:

  • de huidige internationale verdeling en organisatie van de arbeid,
  • de exploitatie van arbeid die voorheen geen commerciële productie kende,
  • het verschijnsel dat David Harvey de 'accumulatie door onteigening' noemt.

Over die verklaringen gaat de volgende, vierde, bijdrage in deze serie.


1 G.A. Cohen, The Labor Theory of Value and the concept of exploitation. In: Philosophy & Public Affairs - www.jstor.org, 1979. (terug)
2 Zie mijn vorige bijdrage in Solidariteit: 389, extra 3. (terug)