welkom
extra
Solidariteit

Losse ploegen, intermezzo – tijdschrift Wormerveer Weleer, november 2019 1

Een onmisbare en markante schakel

Hans Boot

Ze zijn er echt geweest, de veelal onbekende 'losse ploegen' in Wormerveer. Zoals in de gehele Zaanstreek. Fysiek zware sjouwarbeid, meestal als 'ongeschoold' aangeduid, maar met hoge eisen aan behendigheid, vaardigheid, lichaamskracht en improvisatie. Levend en werkend aan de randen van de arbeidsmarkt, met een lage maatschappelijke status, maar met een zelfbewuste eigenwaarde. Vrije jongens die ongebonden hun gang gaan.

* Wie meldt zich aan om als los arbeider te gaan werken? Met een beetje fantasie kan je ons als een soort vreemdelingenlegioen zien. Een allegaartje dat zijn eigen weg koos. Alles aanpakken en hard werken. Geen vriend van de regels. Soms moeilijk opvoedbaar genoemd. Had je alleen maar lagere school gehad, dan was de ploeg jouw stekkie.2

* Ik vond het prachtig, dat buitenwerk. Het was voor mij het vrije leven, los van een baas, in dienst van mezelf. Je kwam overal, was zelfstandig en ik kon een beetje blijven boeren op m'n eigen land. Het was een avontuurlijk bestaan. Geen vastigheid, daar kies je voor.3

Foto
Muus Zwart - de Zaanlander 4 augustus 1962

Losse arbeid is van alle tijden. Ook in een georganiseerd verband. Van een Perzische ploeg steenbakkers is de 'prijs' bewaard gebleven, ruim vier eeuwen voor het het begin van onze jaartelling, Naast hun namen noteerden zij in spijkerschrift de hoeveelheid te bakken stenen en de kosten in zilvergeld. Babylon telde heel wat stadsmuren en paleizen, ze waren dus met velen. De geschiedenis kent geen rechte lijnen, maar wel een lange traditie van 'ploegsgewijs werk aannemen' in stukloon. In de tijd van de gilden, de trekarbeid, de polderwerken en dus ook de Zaanse los- en laadploegen.

Trots

Losse arbeid - tijdelijk, ongeregeld en onzeker - veronderstelt vaste arbeid. De laatste onderscheidt zich door wettelijke bescherming, regulering, sociale rechten en contracten en is tegenwoordig (nog steeds) de norm. Wereldwijd echter is vaste arbeid uitzonderlijk en in Nederland pas door wetgeving in 1907 als een individuele arbeidsovereenkomst vastgelegd. Elementen daarvan druppelden langzaam door naar de losse arbeid die de grote bedrijven inleenden. Met name na de Tweede Wereldoorlog moesten ondernemers rekening houden met sociale verzekeringen en bepalingen over arbeidstijden en arbeidsomstandigheden. Pensioenen werden niet opgebouwd, collectieve regelingen over bijvoorbeeld ontslag, scholing en overwerk waren niet van toepassing. Wel was er af en toe een extraatje.
Zo vertelde de Wormerveerse sjouwerman, Muus Zwart, in 1962 terugblikkend, als prestatiebeloning in 1941 een sigaar te hebben ontvangen.4 De man één bij de duizendste wagon met meel geladen op het station van Wormerveer. Zijn verhaal tekende de jaren van voor de Tweede Wereldoorlog. Hij was in 1913 begonnen op zijn zestiende. Samen met zijn vader voor vijftien cent per uur. Soms een hele nacht door voor vijf harde guldens. Geen werk? Dan van de steun leven. Dat was net genoeg voor de huishuur en een eenvoudige maaltijd en twee maal daags stempelen. Hij memoreerde een actie bij Croklaan, waar plotseling loonbelasting werd ingehouden. Een collega stapte uit protest naar de directeur en kreeg een maand. Muus, een trouw lezer van het toenmalige dagblad De Waarheid, schetste een beeld van de sociale verhoudingen: Als je een keer over je loon klaagde, was je altijd een communist hier in de Zaanstreek.

Foto
Aan de Veerdijk Wormer, ergens tussen 1920 en 1940 - Gemeentearchief Zaanstad

Zijn arbeidzaam leven van dik vijftig jaar typeerde hij als gebrek aan pensioen en aan adem, cement daar raakte je kapot van, liever een baal rijst, zakt altijd nog effies. Voor zich uit starend, mijmerde hij over de miljoenen balen die hij verstouwd moest hebben, al snel gevolgd door de trots over zijn ploeg die uit zo'n acht man bestond. De één een bekend worstelaar, niet bang voor een baaltje, de ander een wildebras, niet zo'n mooie sjouwer, maar wat eenmaal op zijn nek lag, ging er nooit meer af. Tegen de spierpijn was behalve een paar slokken jenever eiwit smeersel op de nek een probaat medicijn, een best middel, ook de volgende dag was de pijn plots weg, absoluut.
In zijn woonkamer liet hij graag het verschil in sjouwen zien van de mannen in Zaandam en die van Wormerveer. De eerste droegen de baal dwars op de nek, op de kop, de tweede gedeeltelijk op de schouder tegen de nek; 't is de slag, dat is alles. Op een foto staat hij fier met één hand aan de punt van de op zijn schouder rechtopstaande baal, de ander zorgt voor het evenwicht.

Einde

Na de komst rond 1960 van de uitzendbureaus kwam er in 1971 een vergunningstelsel voor 'tijdelijke arbeidskracht'. Hoewel gericht tegen malafide praktijken (koppelbazen), tekenden zich in de loop van de jaren tachtig de gevolgen af voor de losse ploegen. Rechtspersoonlijkheid via de Kamer van Koophandel was een bestaansvoorwaarde in de vorm van vereniging, stichting en later uitzendonderneming. Mede beïnvloed door de gedeeltelijke mechanisering van fysieke arbeid, kwam er een einde aan de losse ploegen. Op één na. De Wormerveerse gladoren trokken zich van de nieuwe wetgeving niets aan en konden het tot eind jaren negentig zonder enige frauderende smet bolwerken.
Van een wet die de losse arbeid regelde, heb ik nooit wat gemerkt. Ik speelde wel de baas, maar ging niet over het geld. Dat kwam van het bedrijf dat alles via de boekhouder liet lopen, het loon en wat daar bij hoorde. Zo was het en zo bleef het. De inleners hadden in ons geval, denk ik, geen enkele behoefte aan een verandering. (…) Ons ging het om betrouwbaarheid, Goed voor het werk, goed voor de mensen. De jongens zouden nooit naar een uitzendbureau willen, dat kostte loon voor een kantoor. Toen het in 1998 bij Gerkens, tien jaar eerder overgenomen door Cargill, die kant opging, kondigde ik aan het jaar daarop met de ploeg te stoppen. Van de nog ruim twintig man zijn er daarna drie naar de Koogse ploeg gegaan en een paar kwamen in vaste dienst bij Gerkens.5

Tekening
Gemeentearchief Zaanstad

Hier sprak Jan Aafjes, na jaren als losse arbeider gewerkt te hebben, vanaf 1977 de 'eerste man' (voorman, ook wel ploegbaas) van wat eerder de Wormerse ploeg heette. Na gekozen te zijn: ik ben gladoor, wij zijn allemaal gladoren, we eren onze voorvaders en heetten nu de Wormerveerse ploeg. Samen met de collega's uit Koog aan de Zaan (Koogse ploeg) en Zaandam (Kappie) vormden zij een jarenlange continuïteit, elk werkzaam voor de fabrieken en pakhuizen in de vestigingsplaats. Ze bestonden, naast kleinere met een kortere levensduur, uit vijftien tot veertig man en droegen meestal de naam van de eerste man die zonder formele hiërarchie letterlijk meewerkend voorman was ('de eerste onder zijn gelijken'). De losse arbeid kon als aanvulling op de vaste arbeid in de fabriek dienen, maar betrof overwegend verschillende vormen van transport. Van lichter (platte schuit met weinig diepgang) of wagon naar fabriek, pakhuis of distributieplaats en andersom; tot in de jaren veertig van de vorige eeuw met paard en wagen. Balen graan, meel, rijst, zout en cacao en zakken kolen.
De eerste man nam het uit te voeren werk aan, maakte afspraken over voorwaarden als plaats, tijdsduur, (stuk)loon en aantal arbeiders, haalde het geld op bij de opdrachtgever(s) en betaalde de door hem geregistreerde arbeiders. De praktijk leerde of nieuwelingen het werk aan konden, familieleden of vrienden zorgden voor de tip of aanbeveling. Kern van de sollicitatie: waar kom je van?

Nummerstelsel

Foto
Ouderkerk aan de Amstel
Deze interne organisatie rustte op een zeer karakteristieke werkverdeling, de zogeheten besteking ('bestek' of plan maken) via een nummerstelsel. Degene die het langst bij de ploeg aangesloten was, had het laagste nummer (één) en kreeg als eerste het werk toebedeeld, meestal de voorman, gevolgd door de nummers twee, drie, enzovoort. De besteking was individueel, maar vaak gingen meerdere leden van een ploeg in de volgorde van hun nummer naar het inlenende bedrijf. De administratie bestond uit niet meer dan een schriftje of bloknootje.
Hoewel later vooral telefonisch, kende elke ploeg, wekelijks tot dagelijks, een vaste tijd en plaats van besteking ('de beurs'). De eerste man en een bedrijfsvertegenwoordiger onderhandelden over het aan te nemen werk, of de eerste man verdeelde via de nummers het werk dat hij aangenomen had. Op deze beurs troffen elkaar ook de mannen die niet tot een losse ploeg behoorden, op zoek naar werk; de 'losse nummers'. In Wormerveer vond dat eerst plaats bij het hotel De Jonge Prins, ooit een herberg, op de hoek van de Zaanweg/Marktstraat. Na de sloop in 1979 verhuisde de beurs naar de overkant bij het sigarenmagazijn Bakker.

Foto
De Lastdrager, Rotterdam 1950 – beeldhouwer Hans Rehn

Ook deze typerende werktoewijzing is niet van gisteren. Ze is bekend bij de gilden van korendragers, zakkendragers en andere sjouwerlieden die zich naast de nummering bedienden van een verdeling via dobbelstenen ('smakken'), vaak geworpen via een trechter. Beide systemen kwamen ook in de havens voor, bij grote als Amsterdam en Rotterdam, bij kleinere als Delfzijl en Zaandam. De oorsprong heeft alles te maken met de onregelmatige aankomst van de te transporteren goederen. Weersomstandigheden, oogsten en seizoenen leidden niet tot een duurzame, doorlopende arbeid. En dat betekende dat het moment en de situatie van grote invloed waren op de de vereiste hoeveelheid arbeiders. Nummeren of dobbelen en zelfs loten boden de mogelijkheid van objectivering, zoals bijvoorbeeld bij de korendrager ook een te luiden bel functioneerde – alleen degenen die binnen tien of vijftien minuten binnen waren, konden aan de verdeling van het werk deelnemen.6

Ongebondenheid

De oude korendrager, in de Zaanstreek zaad- of zeedsjouwer genoemd, biedt ook nog in een ander opzicht inspiratie om de arbeiders in de losse ploegen te begrijpen. De balen of zakken droegen ze op hun hoofd dat ze met een kap (een neklap, een 'losse capuchon') beschermden, afbeeldingen of verwijzingen zijn op veel plaatsen te zien. Zoals bij een deurkalf (een tussendorpel die de deur scheidt van het bovenlicht) van een huis in Zaandam waar een 'manspersoon', de korendrager staat; jaartal: 1699. Persoonlijk heel vertrouwd is de fietsroute langs Ouderkerk aan de Amstel met de gevelsteen D'CORENDRAGER van het zeventiende-eeuwse pakhuis in de Kerkstraat die ook nog eens een uitloper is van de Korendragerstraat. Een bezige man met een bollende, blauwe pofbroek, een rode kiel en een zak op zijn hoofd, zo gevuld dat die zich om zijn oren voegt. En wat te denken van deze beschrijving: Hier staat geen figurant, maar een persoonlijkheid. Een man met een gezicht, letterlijk en figuurlijk. Hij vertegenwoordigt een type beroepsbeoefenaar dat in het zeventiende-eeuwse stadsleven verre van zeldzaam en bovendien economisch en maatschappelijk onmisbaar was.7 Sprekend is de schets van de sjouwers met koren, turf en bier in 1696 door een Amsterdamse makelaar: niet van de discreetste en civielste (bescheiden noch aangepast).8
Bijna twee eeuwen later sprak het Burgerlijk Armenbestuur van 'de Zaankant' verontrust over de onzichtbaarheid van de losse arbeiders. Gemarginaliseerd, stoffelijk en geestelijk lager dan de vasten.9 Zij het met nuances bevestigden bedrijfsfunctionarissen dit eeuwenoude beeld. Zo'n ploeg bevatte altijd wel een paar mannen aan de onderkant van de samenleving. Hard werken, maar weinig geld opzij leggen. Een ander slag mensen. Niet geïnteresseerd in de regelmaat van een vaste baan en soms een liefhebber van het café.10
De geïnterviewde losse arbeiders daarentegen legden de nadruk op hun reële bestaan met onzekerheden, waarmee goed te leven viel. Enige trots is hun niet vreemd, noch opportunisme: Je vrijheid niet alledag te hoeven werken, was aanlokkelijk. Ook de kans op een langere vakantie. Dat kon, omdat we harde werkers waren, met vrijheidszin. Maar je moest ook weer niet te lang weg, dan verviel je nummer. Een vaste baan was armoede.11 De meesten waren een jaar of dertig/veertig. De ouderen, sommigen werkten tot aan hun AOW bij een losse ploeg, zijn voorbeelden van een 'healthy worker'. In tegenstelling tot meerdere arbeidsongeschikt verklaarde collega's waren zij ware overlevers, geselecteerd door de praktijk van de arbeid. Fit en fysiek sterk, niet getroffen door chronische blessures of andere gezondheidsbeperkingen.

Foto
Foto: Chris Pennarts

Hun opportunisme is ook een uitdrukking van een ongebonden mentaliteit die samenhangt met de losse verhouding tot het bedrijf. Een onafhankelijkheid die de vrijheid bood niet opgenomen te zijn in de gewoonten, de traditie, de cultuur, de vanzelfsprekendheden van een bedrijf. En bovendien door de ervaren bedrijfsverschillen een relativering mogelijk maakte. Weliswaar kon de bedrijfshiërarchie niet ontlopen worden, noch de druk van de winstdoelen en snel en efficiënt te moeten werken. Maar alleen al de keuze een dag niet te werken, een week of langer voor een vakantie uittrekken, roept een vrije handelingsruimte op, een basis van autonomie. Een leven naast het werk. Bijvoorbeeld 's middags trainen als amateurwielrenner, paling zetten of juist legen, zeilen, actief in de duivensport.
Logischerwijs kon dit vrijheidsbesef sterker geuit worden bij een ruime werkgelegenheid en een vol loonzakje, maar één omstandigheid droeg steeds bij aan de ongebondenheid van de losse arbeiders, dat was hun organisatie. Een vorm van nauwelijks geregelde zelforganisatie. Niet alleen individueel, maar ook collectief. Dat laatste door vele onderlinge contacten en (minstens jaarlijkse) bijeenkomsten over de gang van zaken, bovendien gevoed door de regelmatig voorkomende persoonlijke/familiaire banden buiten het werk en een traditie van 'vader op zoon'. De typering van 'een gesloten wereld', kon dan ook zowel een verwijt als een waardering inhouden, afzondering van anderen of loyaliteit aan elkaar.
Tot slot. Alle nuancering daar gelaten, de losse ploegen zijn niet alleen een onmisbare schakel, lokale transporteur van broodnodige goederen. Als vrijbuiters corrigeerden ze hun maatschappelijke achterstelling met hun drang tot autonomie. Vaak droegen we de naam asociale mensen te zijn die vloekten, zopen en hun vrouw sloegen. Misschien weleens vroeger, toen we in kleine huisjes woonden zonder douche, geen slaapkamers, met vier tot tien kinderen, waarvan de helft de leeftijd van vijf jaar niet haalde. Vandaag zijn we harde werkers met een eigen mening, woning, vrouw en kinderen, en als mensen ons onaangepast zouden vinden, zijn we daar nog trots op ook.11


1 Uitgave ''Wormerveer Weleer'': Historische Vereniging Wormerveer – www.hvwormerveer.nl – 075-6351964. (terug)
2 Jan Aafjes (1934), interviews 9 en 30 juni 2016. Totaal onverwacht overleden op 6 oktober 2016, waardoor beoogde vervolggesprekken niet plaatsvonden. (terug)
3 Nol Grootes (1943), interview 26 april 2013. Nol werkte van 1970 tot 1998 bij Kappie, daarna aansluitend negen jaar bij de Koogse Ploeg. (terug)
4 H.R. Korver, Wormerveerse arbeiders hebben 'zwaar' verleden, De Zaanlander 4 augustus 1962.(terug)
5 Jan Aafjes, zie noot 1. (terug)
6 W.H.M. de Fremery, Moet de arbeidsbemiddeling in het havenbedrijf geregeld worden? In: Tijdschrift der Nationale Vereeniging tegen de werkloosheid, maart 1914. Zie voor korendragers: 1) A. Knotter, Stedelijke economie en arbeidsmarkt. Amsterdam in de eerste helft van de negentiende eeuw BMGN, 101 1986 afl. 4, pp. 551-580 – Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden (Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap). 2) A.J. Teychiné Stakenburg, Zakkendragers van Rotterdam, Rotterdam 1984, p. 20. (terug)
7 A. de Vries, Ingelijst werk. De verbeelding van arbeid en beroep in de vroegmoderne Nederlanden. Zwolle, 2004, p. 140. (terug)
8 A. de Vries, p. 139. (terug)
9 De arbeidsenquête van 1890/1891 maakte geen melding van de losse ploegen in de Zaankant (Zaandam, Koog a/d Zaan, Zaandijk, West-Zaan, Wormerveer, Wormer, Krommenie, Assendelft). Wel kwam het Armenbestuur aan het woord. Verslag omtrent het onderzoek ingesteld door de Derde Afdeeling der Staatscommissie van Arbeidsenquête, benoemd krachtens de wet van 19 januari 1890 (Staatsblad no. 1). (terug)
10 Fred Mulder, (gepensioneerd) interview 30 juli 2014, loonadministrateur bij Gerkens Cacao, Wormer (Cargill), contact met de ploeg van Jan Aafjes. (terug)
11 Rob Buijs (1955), interview 24 juni 2015, werkte van 1976 tot 1989 bij Kappie. Zowel zijn vader als grootvader waren eerste man. (terug)
12 Jan Aafjes, zie noot 1. (terug)