Onderzoek 'losse ploegen Zaanstreek' - deel 21
Een vergelijking met trekarbeid
Hans Boot
Plezierig was het in de afgelopen maanden af en toe de vraag te horen: wanneer kom je weer met die losse ploegen, is de tussenstop nog niet voorbij? Snuffelen in de geschiedenis en daarover schrijven, is namelijk nog leuker wanneer het resultaat gelezen wordt. Kortom, reacties geven genoegen.
Die tussenstop begon 21 juli jongstleden en kondigde een vervolg aan met eerst aandacht voor de trekarbeiders en daarna de polderwerkers (om daarna nog verder in de tijd terug te gaan). Losse arbeiders die zich als groep tijdelijk lieten inlenen door een werkgever of diens vertegenwoordiger. 1 Deze groepsgewijze inleenarbeid geschiedt in een arbeidsverhouding die min of meer vergelijkbaar is met die van de Zaanse ploegen. Dus kunnen overeenkomsten en verschillen inzicht verschaffen in hun oorsprong.
Nog even ter herinnering, de ploegen in de Zaanstreek onderscheidden zich van losse arbeiders in het algemeen door een terugkerende organisatie met een omvang die varieerde van een aantal onder de tien tot boven de vijftig. Het kon één lid zijn, maar meestal waren meerdere leden van een ploeg op een tijdelijke basis met een stukloon bij een bedrijf tewerkgesteld. De ploeg kende intern geen formele hiërarchie, wel beschikte de meewerkende (eerste) man over erkende, specifieke taken die hem een positie gaven van 'de eerste onder zijn gelijken'. Hij voerde onderhandelingen met het inlenende bedrijf, regelde de werkverdeling via een nummerstelsel en betaalde de lonen uit. In de loop der decennia beïnvloedde sociale wetgeving de arbeidsverhoudingen van de leden van de losse ploeg, maar de eerste man werd geen werkgever of onderaannemer. Allen verkeerden in een vergelijkbare positie als loonarbeider ten opzichte van de werkgever. Hoe was dat in de trekarbeid?
Lange geschiedenis
De arbeidsverhouding van de losse ploegen veronderstelt een tijdelijke relatie met een werkgever die de leden volgens een gemaakte afspraak betaalt. In de specifieke Zaanse situatie verliep dat via bemiddeling van de eerste man of ploegbaas en soms via een tussenpersoon als de factoor. Een andere mogelijkheid is dat een ploeg als geheel een contract sloot met een werkgever (eigenaar van een bedrijf, boerderij of de grond, al of niet privaat): groepsgewijs aannemen. De ploeg kan dat ook doen met de ploegbaas als zelfstandig, aannemende werkgever, dan is er sprake van groepsgewijze onderaanneming.
 |
Trekarbeiders uit Duitsland |
Deze verschillende arbeidsverhoudingen hebben een lange geschiedenis, zo verwijst Lucassen naar een groep van drie steenbakkers in de jaren 484-477 voor het begin van onze jaartelling, waarvan in spijkerschrift gegevens over de namen, de hoeveelheid te bakken stenen en de betaling in zilvergeld bewaard zijn. Gegeven de bouw van de vele stadsmuren en paleizen moeten er in Babylon veel van deze ploegen geweest zijn. Hun organisatievorm als groepsgewijze aanneming is sterk verwant met de ploegen steenbakkers die na de Middeleeuwen naar West-Europa trokken. 2 Vanaf het einde van de achttiende eeuw ook naar Noord-Nederland. Ze vertrokken uit Noordrijn-Westfalen en arriveerden bij de steenbakkerijen in Groningen (ook in Oost-Friesland langs de rivier de Weser). De steenbakkers waren met name afkomstig uit het district Lippe, in totaal zo'n achthonderd man. 3
Wezenlijke verschillen
Het gaat hier dus om trekarbeid die als volgt omschreven kan worden: arbeid, waarbij de afstand van 'thuis' tot de arbeidsplaats niet in een paar uur overbrugd kan worden, met als gevolg dat de betrokken arbeiders meerdere dagen of een (veel) langere periode van huis zijn. In het geval van de steenbakkers is sprake van seizoensarbeid, geconcentreerd in de periode maart/november. In andere sectoren, bijvoorbeeld de veeteelt en landbouw waar trekarbeiders het gras en het graan bewerkten, vormden specifiek de zomermaanden de hoogtijdagen. Hoewel bij de Zaanse losse ploegen de seizoenen van invloed waren op de hoeveelheid werk, was het jaargetij niet zo bepalend. Een overeenkomst is wel dat bij beide typen losse arbeid de arbeidsplaats kon wisselen, van het ene naar het andere bedrijf of boerderij. Daar waar de 'vaste krachten' de seizoenspieken niet konden opvangen.
Maar er zijn wezenlijke verschillen. In tegenstelling tot de losse ploegen waren de trekarbeiders genoodzaakt hun gezin/woonplaats te verlaten en reisden ze, werkten, aten, woonden en leefden ze in groepen samen. Daarover is heel wat bekend geworden. Door persoonlijke verslagen en bijvoorbeeld door de resultaten van een unieke enquête rond het jaar 1811. Opgezet door de minister van Binnenlandse Zaken in het Franse keizerrijk en gericht op de 'tijdelijke migratie' in de ingelijfde departementen van Nederland, België en Duitsland en alle gewesten van Frankrijk. In die tijd arriveerden jaarlijks 30.000 trekarbeiders in de oostelijke kustgebieden van de Noordzee. In overgrote meerderheid mannen, het hooien van gras en het wieden van vlas werd ook door vrouwen gedaan. Na ongeveer een eeuw voltrok zich een beweging 'andersom', uit delen van Nederland naar het minder seizoensgebonden Roergebied. Zowel voor als na de tweede helft van de negentiende eeuw waren er ook andere trekroutes naar bijvoorbeeld Frankrijk, Groot-Brittannië en Italië.
Werk- en woongemeenschap
 |
Schoolplaat rond 1900 - steenbakkers in hun vrije tijd |
Het vertrek van een trekarbeider, gebruikelijk in een groep, kwam in het algemeen voort uit de onvoldoende mogelijkheden om in de woonplaats of directe omgeving in het levensonderhoud, en dat in het eventuele gezin, te kunnen voorzien. Vaak liet hij een agrarisch kleinbedrijf achter of vormen van huisarbeid (linnen) die zijn vrouw en eventueel hun kinderen voortzetten. Maar hij kon ook buiten het trekseizoen als losse arbeider de kost verdienen. De reis naar de arbeidsplaats geschiedde gezamenlijk, kon via verzamelplaatsen gaan, moest haalbaar zijn, kon dagen duren, was kostbaar, ook door het verblijf onderweg met ontbrekende inkomsten en was fysiek zwaar, mede door de meegenomen gereedschappen, kleding, eten (spek) of te verkopen lakens. Kortom, de reis was even veeleisend als noodzakelijk, ook voor de thuisblijvende vrouw die maandenlang voor werk en gezin, zorgde. Overigens, in de situatie van een jong gezin trok en werkte ze soms mee.
De aankomst was in het geval van de steenbakkerij door een bode verzorgd die daarvoor (inschrijf)geld ontving. Andere sectoren kenden (stilzwijgende) afspraken na eerdere, positieve ervaringen of legden een contact op 'goed geluk', zoals bij een letterlijke (streek)arbeidsmarkt. Tot halverwege de negentiende eeuw (komst van de trein) ging de troep te voet en per schip; na die tijd was ook schriftelijk contact mogelijk, zowel met de 'inlener' als het thuisfront. Eenmaal op de plaats van bestemming aangekomen, was de huisvesting bij kortdurend werk in een hooiberg. anders in tenten of in van een boer gehuurde huisjes en vaker in 'een keet'. Daar werd samengeleefd volgens soms tot in details afgesproken regels onder toezicht van de ploegbaas. De gelijkelijk verdeelde kosten haalde de ploegbaas van het loon af, hij kon tevens 'keetbaas' zijn en was soms vergezeld door zijn vrouw die de huishoudelijke werkzaamheden organiseerde, Alles bij elkaar, het fundament voor een werk- en woongemeenschap.
1 |
De term 'werkgever' is minstens verwarrend en meer van toepassing op degene die de arbeid verricht en zijn/haar arbeidsvermogen voor een loon beschikbaar stelt, het werk 'geeft' en dus niet zoals gangbaar is 'neemt'. De verwarring neem ik maar voor lief.
(terug)
|
2 |
J.M.W.G. Lucassen, Een geschiedenis van de arbeid in grote lijnen. Afscheidsrede faculteit der Letteren Vrije Universiteit, 6 juli 2012, p. 6.
(terug)
|
3 |
J. Lucassen. Naar de kust van de Noordzee, Trekarbeid in Europees perspektief, 1600-1900, Gouda, 1994, pp. 101, 103. De navolgende informatie over de (internationale) trekarbeid is ontleend aan deze publicatie van Lucassen.
(terug)
|
|