Onderzoek 'losse ploegen Zaanstreek' - deel 13
Geen reden voor nostalgie
Hans Boot
Na de tussenstop in deel 11 om een aantal reacties van lezers te bespreken, volgde in deel 12 een nadere toelichting op het begrip losse arbeid..Netjes gezegd: een tijdelijke, individuele arbeidsovereenkomst met een werkgever, waarvoor de arbeidswetgeving geldt. Maar .... zonder de regelingen in de cao als opzeg- en ontslagtermijn, scholing en in het bijzonder de opbouw van een pensioen. Mooi gezegd: een mengeling van vrijheid, onzekerheid en loonafhankelijkheid bij fysiek zware arbeid met een gering maatschappelijk aanzien en een naar verhouding hoog loon.
Aan het slot kwam Muus Zwart aan het woord. Dat was in 1962, terwijl hij in 1912 op zijn zestiende in Wormerveer was begonnen samen met zijn vader. In dit deel 13.pakt hij de draad op die onder anderen door Dirk Schilp in 1966 wordt overgenomen.
In de beginjaren van Muus Zwart was de eerste sociale wetgeving al ingevoerd. Na het 'kinderwetje van Van Houten' in 1874, volgden de arbeidswet in 1890 en daarna wetgeving over onder andere de arbeidsovereenkomst (1909), de arbeidsduur (1919) en de uitkering bij ziekte (1930). De invloed op de positie van de losse arbeid(er) was echter betrekkelijk, om niet te zeggen marginaal. Een loon als er werk was, met een sociaal beschermend 'plusje' dat per omstandigheid en bedrijf verschilde.
Manmoedig met spierpijn
 |
Willem Stam, de Zaanlander 4 augustus 1962 |
Muus Zwart typeerde zijn bestaan na zo'n vijftig jaar losse arbeid als gebrek aan pensioen en aan adem, cement daar raakte je kapot van, liever een baal rijst, zakt altijd nog effies. 1 Voor zich uit starend, mijmerde hij over de miljoenen balen die hij verstouwd moest hebben, al snel gevolgd door de trots over zijn ploeg die uit zo'n acht man bestond, de één een bekend worstelaar, niet bang voor een baaltje, de ander een wildebras, niet zo'n mooie sjouwer, maar wat eenmaal op zijn nek lag, ging er nooit meer af. Behalve met een paar slokken jenever, zo vertelde Muus, was eiwit smeersel op de nek een probaat medicijn tegen de spierpijn, een best middel, ook de volgende dag was de pijn plots weg, absoluut.
In die begintijd van Muus telde Wormerveer ongeveer honderd 'sjouwermannen' op een bevolking van vijf- tot zesduizend mensen. Willem Stam - een leeftijdgenoot, eerste man van de ploeg met zijn naam, waarvoor Jan Aafjes vanaf 1949 regelmatig werkte - schatte in 1962 het teruggelopen aantal sjouwers op twintig. Hij was de grootvader en naamgenoot van één van zijn opvolgers en stond bekend als “de Tak” (buigt wel, maar breekt niet). In zijn woonkamer liet hij graag het verschil in sjouwen zien van de mannen in Zaandam en die van Wormerveer. De eersten droegen de baal dwars op de nek, op de kop, de tweeden gedeeltelijk op de schouder tegen de nek; 't is de slag, dat is alles. Op de foto staat hij fier met één hand aan de punt van de op zijn schouder rechtopstaande baal, de ander zorgt voor het evenwicht. Net zo manmoedig als zijn afgebeelde voorgangers, de korendragers. 2
Gouwe ploeg
Het werk kwam de laatste drie decennia van de negentiende eeuw en de eerste jaren van de twintigste eeuw vaak via factoor Jan de Vries die optrad voor de ontvanger van de goederen en toezag op het lossen, laden, opslaan, controleren en afleveren. Een factoor had zelf geen mensen in dienst, hij leende sjouwers in. De Vries beschikte over meerdere pakhuizen, waar hij onder meer granen en zaden liet opbergen door een ingehuurde ploeg die ook zorgde voor het vervoer van en naar pakhuizen en fabrieken en van dekschuit naar wagon en andersom.
Elke avond rond een uur of zeven ging De Vries de kantoren bij de fabrieken langs om sjouworders op te halen en die vervolgens uit te zetten (te besteken) bij een losse ploeg of individuele losse arbeiders. Dat was op een vaste plaats, hoek Zaanweg/Dubbele Buurt in Wormerveer, voor werk op de volgende ochtend. De inhuur en betaling waren per dag en liepen veelal via een ploegbaas. Was er weinig werk, dan stroomden wel zestig arbeiders naar de 'beurs' van factoor De Vries. Naast het transport bestond hun werk uit het omwoelen (verschieten) van granen en zaden in de pakhuizen om het ontkiemen te voorkomen. De Vries controleerde dat door ergens onder de zaden een voorwerp te verstoppen - was dat niet gevonden, was half werk verricht. De ploeg die het snelst en nauwkeurigst werk leverde, heette de 'gouwe ploeg' en kwam met de naam van de ploegbaas als eerste aan de beurt. 3
 |
De gouwe ploeg, de Zaanlander 10 april 1953 |
Onderste lagen
Dat achter de soms stoere, nostalgische terugblikken een harde realiteit lag, beschrijft Dirk Schilp in 1966. Hij is dan 73 en vertelt over de stap naar zijn eerste baas in Wormerveer, op twaalfjarige leeftijd (1905):
Wat ik zocht, ontmoette ik feitelijk bij de onderste lagen, bij de zaadsjouwers. Dat was inderdaad een stukje onderwereld. Het was eigenlijk de reserve van de werklozen. Als een fabriek arbeiders nodig had, hingen ze daar rond. (...) die kerels moesten het zaad uit het schip halen - d.w.z. uit het ruim drie, vier-hoog in de pakhuizen naar boven sjouwen. De zakken waren vaak zwaarder dan de mensen die ze sjouwden. (...) Als er werk kwam, ging eerst de gouden ploeg, dat was de bovenlaag. En als die werk had, ging de zilveren ploeg en dan de koperen, dat ging allemaal automatisch. Ze wisten van elkaar wie tot welke ploeg behoorden, daar was geen indeling voor nodig, alleen een paar vuisten. (...) En bij de zaadsjouwers waren kerels die wel drie van die zakken konden sjouwen. 4
Deze 'reservisten' van de werklozen stonden dus buiten de geregelde arbeid. Afwijkend in positie, gedrag, uiterlijk, gezondheid en toekomstmogelijkheden. Aannemelijk is dat onder hen, letterlijk en figuurlijk, nazaten leefden van “het gepeupel”, “de paupers” die de burgerij vanaf ongeveer 1840 beschreef. Vol walging of juist met zorg. Enkele citaten, eerst van student-auteur Klikspaan, daarna van de arts Büchner. 5 Met afschuw: “Hunne spraak is lijmerig, lijzig, slaperig, krachteloos. Hun gang lijkt van een jagersknol. Zij hebben den tijd, niets roept hen. Lanterfanten van die vermoeijenis uitrusten in de ontelbare kroegen (…) zie daar hun leven.” Met mededogen: “Waar armoede heerscht, kan de geest zich niet tot hooge vlucht ontwikkelen. De ligchamen zijn zwak, zonder zelfstandigheid en kracht. Armoede is de dood voor den physischen en psychischen mens.” Typeringen, waarvan de (later) in een ploeg georganiseerde losse arbeiders zich, ondanks het onzekere bestaan, wisten vrij te maken. Voor degenen die incidenteel aan een losse ploeg deelnamen en zeker die er buiten bleven, gold dat minder.
1 |
H.R. Korver, Wormerveerse arbeiders hebben 'zwaar' verleden, De Zaanlander 4 augustus 1962.
(terug)
|
2 |
Idem.
(terug)
|
3 |
J. Kingma, Het Zaanspoor. Een eeuw spoorweghaven van Wormerveer – Wormerveer Weleer, 2009, 13. Zie ook: H. Mol, Memoires van een havenarbeider, Nijmegen, 1980, p. 111. De term factoor heeft in het algemeen de betekenis van zaakwaarnemer of arbeidsbemiddelaar. Cor Bruijn brengt ook regelmatig de facto(o)r ter sprake, met name als handelsagent die dicht bij de ploeg staat (samenstelling en controle), De Zaadsjouwers, pp. 248 en 258. Factoor De Vries plaatste 7 mei 1873 een advertentie in de Zaanlandsche Courant waarin hij een zaadpakhuis te huur vraagt.
(terug)
|
4 |
D. Schilp, Dromen van de Revolutie. Een verzwegen hoofdstuk uit de sociale beweging, verteld aan Joop van Tijn, Amsterdam Antwerpen, 1967, pp. 18, 19.
(terug)
|
5 |
Aangehaald door J. Giele, in: Jaarboek voor de geschiedenis van het socialisme en arbeidersbeweging in Nederland 1976, respectievelijk pp. 42 en 45.
(terug)
|
|