Onderzoek 'losse ploegen Zaanstreek' - deel 14
Op zoek naar de oorsprong
Hans Boot
Gebrek aan pensioen en aan adem, zo blikte de Wormerveerse sjouwerman Muus Zwart in het jaar 1962 terug op een arbeidzaam leven van dik vijftig jaar (deel 13).Trots de baal op zijn schouder kijkt hij de fotograaf aan, eindelijk zonder de dagelijkse spierpijn. Graag vertelt hij over zijn ploeggenoten; de één droeg soepeltjes zijn eigen gewicht, een ander was als worstelaar een rauwe sjouwer. Zijn plaats- en leeftijdgenoot Dirk Schilp had het niet zo op nostalgie en legde de nadruk op de rechteloosheid van de losse arbeiders. Reserve van het werklozenleger. Mogelijk nazaten van het gepeupel en de paupers waarover de burgerij halverwege de negentiende eeuw meestal haar afschuw uitsprak en soms met mededogen een verbetering van hun leven bepleitte.
In dit veertiende deel van de serie over de Zaanse losse ploegen komt de vraag aan bod of de oorsprong van Zaanse de losse ploegen in die periode ligt. Om daarna hun positie beter te kunnen begrijpen door een vergelijking te maken met andere groepen losse arbeiders. Door de tijd heen. Om te beginnen de Amsterdamse havenarbeiders.
Op zoek naar die oorsprong is bij de ploeg waarmee Muus Zwart te maken had, een generatielijn te zien die ongeveer een eeuw beslaat en waarin de familie Stam een hoofdrol speelde, Voor de Eerste Wereldoorlog met Willem Stam als eerste man/ploegbaas, daarna de zoon Thomas en kleinzoon Willem. De laatste maakte in 1986 de overgang naar een uitzendbedrijf mee. Zo'n lijn gold niet alleen de ploegbaas , meerdere geïnterviewden spreken over familiegeneraties.
Generatielijn
 |
Beeldhouwer Gerard Brouwer, staat in ... Wassenaar |
Zeker waar zo'n familielijn de ploegbaas betreft, zullen gewoontes en stilzwijgende afspraken doorlopen en is een continuïteit te verwachten. Maar gezien de wisselende en vaak tijdelijke ploegen zijn ze moeilijk met naam en toenaam te achterhalen. Bij de vier besproken ploegen (Koog aan de Zaan, Wormer, Wormerveer, Zaandam) is die van de familie Stam tot ongeveer 1900 te herkennen, de aanduiding 'de ploeg Stam' is echter van een latere datum. De stelling in de Encyclopedie van de Zaanstreek dat Kappie halverwege de negentiende eeuw begon, is niet aannemelijk. 1 De term beschermkap 'kappie' zal gebruikt zijn, in het algemeen, maar niet voor een specifieke ploeg.
Dat speelt ook bij 'het kappie' waarover Cor Bruijn in zijn De Zaadsjouwers regelmatig spreekt. De verwijzingen naar reële gebeurtenissen in zijn verhaal leggen een herkenbaar verband met de laatste jaren van de negentiende eeuw. Zou Kappie als losse ploeg bekend zijn, mag aangenomen worden dat Bruijn dat vermeld zal hebben; hij is goed op de hoogte en brengt bijvoorbeeld de onderlinge verhoudingen binnen een ploeg ter sprake via het nummerstelsel. Hetzelfde geldt voor het onderscheid tussen het ''witte''en het ''zwarte'' kappie, respectievelijk voor meel en rijst en voor kolen, waarover verschillende geïnterviewden spraken. Grootvader Willem Stam kende het onderscheid, maar verbond het niet aan een ploeg van die naam, Er was een verschil tussen de kolensjouwers en de zaadsjouwers. De kolensjouwers waren de zuiplappen, maar ze dronken minder en heetten zo, omdat ze altijd in het café uitbetaald werden. In de typering zal een rol gespeeld hebben dat het sjouwen en stapelen van kolen minder precisie vergde, ruiger was, ook zwaar, maar het kwam er niet zo op aan. 2
Vergelijking
Terugkijkend blijkt de periode vanaf ongeveer 1965 tot eind jaren tachtig de arbeiders van de losse ploeg meer sociale voorzieningen en bescherming te bieden dan aan hun voorgangers. In die zin is het een uitzonderlijke periode die tevens de laatste fase is van zowel de (Zaanse) klassieke ploeg als de 'sjouwerman'. De jarenlange met bekwaamheid verrichte arbeid in een vorm van zelforganisatie viel weg met de mechanisatie van de fysieke vervoersarbeid. Dit betekende ook dat de inleenarbeid plaatsmaakte voor andere vormen van flexibilisering of oploste in de 'vaste arbeid' van het bedrijf.
Van de Zaanse losse ploegen voor de Tweede Wereldoorlog is, op schrift, niet veel meer bekend dan wat Muus Zwart en Willem Stam vertelden. Een vergelijking met de positie van andere losse arbeiders in die periode kan ons wijzer maken, het bijzondere, het karakteristieke van de ploegen kan dan scherper naar voren komen. Om te beginnen de Amsterdamse havenarbeiders; overeenkomsten en verschillen zijn als volgt aangegeven: (**). Hier de eerste van de nog volgende, overige vijf.
 |
Zaadsjouwers in Wormerveer - uit: De Zuidkanter, de digitale buurtkrant en Historie van Zaandam. |
Amsterdamse bootwerkers
Tegen het einde van de negentiende eeuw deden in de Amsterdamse haven de bootwerkers als 'sjouwersvolk' het eigenlijke los- en laadwerk. In grote meerderheid waren het losse arbeiders, per dag of dagdeel ingehuurd en betaald door een scheepsaannemer of baas. 3
De aanwerving/besteking liep bij de grote 'maatschappijen', behalve via de voorkeur van een besteker, met een volgnummer. Dat kon slechts voor een uur zijn. Anders was dat voor de vaste arbeiders, zij werkten geregeld voor één reder (scheepseigenaar) of één cargadoor (scheepsbevrachter) voor een vast loon. In de rangorde kwamen daarna de los-vaste bootwerkers die niet voor één patroon werkten, wel regelmatig voor één ploegbaas. Evenals de vasten meestal via een werkboekje (livret), waarin hun 'loopbaan' stond aangetekend, onder meer welke patroons, absenties, werklust, betrouwbaarheid - om de stakingslust te breidelen. 4 Ook de nummering functioneerde als een dergelijke 'breideling'.
(**) De positie van de arbeiders van de losse ploegen is min of meer vergelijkbaar met die van de 'los-vasten'. Dezen werkten voor meerdere patroons en één ploegbaas of onderaannemer die hun uitbetaalden. Daarbij was meestal geen sprake van een georganiseerde losse ploeg. De betrokken werkzoekenden kenden elkaar, zagen enkelen daarvan als een vaste maat en de ploegbaas had zo zijn voorkeuren, maar een terugkerend onderling verband met intern werkverdelende nummers was eerder uitzondering dan regel. Per dag(deel) konden ze meer verdienen dan de vasten, maar waren minder zeker van hun werk en 'verzuimden' af en toe, al of niet vrijwillig. Een direct contact met de werkgevers kwam zelden voor.
In de verdere, nog volgende, vergelijking zal gebruik gemaakt worden van de arbeidsenquête die een staatscommissie in 1890 uitvoerde, waarin voor het eerst losse arbeiders uit de Amsterdamse haven en de Zaanstreek aan het woord komen. Daarna gaat de aandacht naar het principiële onderscheid dat zich met name vanaf 1919 aftekent als een deel van de losse havenarbeid loopt via de zogenaamde Havenarbeidsreserve. Een arbeidsorganisatie die de 'lossen' uitleende aan de verschillende havenbedrijven en een eerste sociale – zij het kwetsbare – zekerheid verschafte. Daarna zullen de verschillen toenemen door aan de ene kant de verschillende schaalgrootte en aan de andere kant het toenemende, economisch strategische belang van de Amsterdamse haven. Een nadrukkelijke overeenkomst blijft de fysieke zwaarte van de arbeid, het onregelmatige karakter en het overlevingsgevecht dat beide groepen arbeiders hebben te voeren.
1 |
Zie: www.zaanwiki.nl/encyclopedie - kappie – alle onderwerpen die in de Encyclopedie van de Zaanstreek besproken worden zijn op genomen “ZaanWiki”, www.zaanwiki.nl
(terug)
|
2 |
H.R. Korver, Wormerveerse arbeiders hebben 'zwaar' verleden, De Zaanlander, 4 augustus 1962.
(terug)
|
3 |
Gegevens Amsterdamse haven ontleend aan: H. Boot, Opstandig volk. Neergang en terugkeer van losse havenarbeid, Amsterdam 2011 – hoofdstuk 1 Eigenaardige toestanden.
(terug)
|
4 |
A.J.C. Rüter, De spoorwegstakingen van 1903. Een spiegel der arbeidersbeweging in Nederland, Leiden 1935, p. 247.
(terug)
|
|