Onderzoek 'losse ploegen Zaanstreek' - deel 16
Sjorren, ploeteren en aanpakken
Hans Boot
Het zestiende deel al weer en er volgt nog heel wat in deze serie over de Zaanse losse ploegen. Vandaag afrondend de vergelijking met de losse Amsterdamse havenarbeiders die in de delen 14 en 15 terugging naar de negentiende eeuw. Leerzaam, omdat het Zaanse 'losse volk' bij tijd en wijlen in de Amsterdamse haven werkzaam was, al of niet geronseld tijdens een 'piek'. Vanaf 1919 bracht de komst van de Havenarbeidsreserve (HAR) enige ordening in de tewerkstelling van de losse havenarbeiders. Dit 'werkinstituut' verplichtte de havenondernemers een selecte groep bootwerkers met sociale garanties werk te verschaffen. Een tweede groep was oproepbaar en onderverdeeld naar voorkeur via verschillend gekleurde kaarten en een werkloosheidsverzekering bij geen werk. Als derde, een restgroep, de 'gelegenheidsarbeiders' die met een rode kaart alleen bij grote drukte wat konden verdienen.
Ook deze keer zullen de overeenkomsten en verschillen samenvattend aangegeven worden met een dubbele ster (**)
 |
Gemeentearchief Zaanstad en Havenvakschool - Zaanse verhalen. Historie en mensen uit de Zaanstreek. |
Als gevolg van de groei van het aantal vaste lijndiensten en daarmee meer geregelde werkgelegenheid en vaste arbeiders - 60 procent van het totaal in 1923, 64 procent in 1930 – nam de losse arbeid in het Amsterdamse havenbedrijf een minder dominante positie in. Stakingen voor meer loon en ziekengeld in 1923 liepen dan ook uit op beëindiging van het garantieloon en uitbreiding van een stelsel van voorkeur met nummering, straf en beloning. De restgroep kon wachtend op werk, vanaf 1927, schuilen onder een klein afdakje aan de Handelskade. Door hun herhaalde werkloosheid belandden ze regelmatig bij het Burgerlijk Armbestuur, Maatschappelijk Hulpbetoon of Crisiscomité.
Overlevingsgevecht
Van één van deze schipbreukelingen op de levenszee1 is over een vrij lange periode de 'werkwandel' beschreven die de toenmalige, losse arbeiders in de Zaanstreek niet onbekend zal zijn.2
Hendrik Jacob B. (1888-1965) was zo'n gelegenheidsarbeider, met een rode kaart in 1923, 1927 en 1937. Wonend op Oostenburg met Anna de V. en hun tien kinderen, waarvan er drie jong stierven, werkte hij in de wintermaanden af en toe in de haven na in 1922 als slijmploeger (scheepsreiniger) ontslagen te zijn. Hij wisselde dat af met banen als stukadoor, sjouwer bij een brandstoffenhandelaar of in de bouw en glazenspoeler in een café op het Kadijksplein gedurende de avonden van het weekeinde.
In 1924 kwam hij niet in aanmerking voor een uitkering uit de werklozenkas van Recht en Plicht [vakbond], omdat hij te kort lid was. Het gezin was dus aangewezen op de armensteun, eerst 10 gulden per week en daarna 18 gulden 50 vanwege de ziekelijkheid van Anna. Dat was aanzienlijk minder dan de 38 gulden die Hendrik als stukadoor kon verdienen.
In de periode 1931-1937 was er voor Hendrik geen cent werk in de haven en leefde het gezin grotendeels van het loon dat de kinderen vanaf eind 1926 binnen brachten. Na in de winter van 1937/1938 voor twintig gulden per week in het werkverschaffingsproject van het Bosplan gesjouwd te hebben, kon Hendrik af en toe voor ruim 31 gulden als stukadoor aan de slag en trof hij soms werk in de haven dat een paar tientjes opleverde.
(**) Hoewel de diversiteit van de 'losse beroepen' in de loopbaan van Hendrik specifiek is voor een stad als Amsterdam, is zijn overlevingsgevecht samen met vrouw en kinderen kenmerkend voor de losse arbeiders in de jaren voor en gedeeltelijk na de Tweede Wereldoorlog. Ook in de Zaanstreek. Een paar citaten laat dat zien. Ontleend aan Cor Bruijn, spelend eind negentiende eeuw3, en Jan Aafjes over de jaren vijftig tot in de jaren negentig van de vorige eeuw.4
Balen op je rug, trappen op
Cor Bruijn:
(…) d'r wier genoeg verdiend in de sjouwerij en sparen en vergaren maakte kleine beursies groot. Maar welke sjouwer kwám daartoe? 's Morgens om vijf uur begon je, 's avonds om zeuven, acht uur schee je d'r uit. Dan had je zes, zeuven gulden verdiend. Als je dat nou als schoon geld naar huis brocht, dan kon je wel een beetje sparen voor de kwaaie dagen; en misschien ook nog wel een brokje overhouden voor de ouwerdom, als je tenminste niet te veul monden voeren moest (…). Maar het was jandorie het leventje wel (…) van honderd en vijftig tot tweehonderd en twintig pond op je rug de trappen op te sjorren.
Maar dit is geen sjouwen. Dit is martelen. (…) Dan wordt het nog geld er op toe leggen, en dat kunnen ze niet! Ze loopen al een paar weken zonder. Ze kunnen het niet en willen het niet! Verdienen moeten ze nou! Er moet geld in de hand komen, anders verrekken ze thuis!
 |
Beeld van Hildo Krop, 1935. Jan van Galenbrug Amsterdam. Foto - Loek van Vlerken. |
Jan Aafjes:
Wie meldt zich aan om als los arbeider te gaan werken? Met een beetje fantasie kan je de mening hebben dat een los arbeider als het ware het vreemdelingenlegioen zoekt. Ik heb gewerkt met een ploeg jonge studenten die hard werkten om hun studie te betalen. Ook politieagenten die op non-actief werden gezet, anderen die niet meer in hun vak terug mochten komen of enkele moeilijk opvoedbare jongens, sommigen in de gevangenis en weer terug bij de ploeg (…) Er waren ook arbeiders die een vrij beroep kozen, had je alleen maar lagere school gehad, dan was de ploeg jouw stekkie.
Vaak droegen ze de naam asociale mensen te zijn die vloekten, zopen en hun vrouw sloegen. Misschien was dat vroeger zo toen ze nog in kleine huisjes woonden zonder douche, geen slaapkamers, met vier tot tien kinderen, waarvan de helft de leeftijd van vijf jaar niet haalde. Vandaag zijn we harde werkers die veel aanpakken, met een eigen mening (…).
Veranderde flexibilisering
Tot slot wat de Amsterdamse haven betreft, een enkele opmerking over de naoorlogse organisatie van de inleenarbeid. Al op 8 mei 1945 – grondig door ondernemers voorbereid in vele vergaderingen - maakte de Havenarbeidsreserve plaats voor de SHB, ook opgericht door de Scheepvaart Vereniging Noord. Een nieuw samenwerkingsverband van havenbedrijven dat een breuk betekende met de voorgaande periode. De SHB nam arbeiders in vaste dienst en stelde hen tijdens de terugkerende goederenpieken beschikbaar aan de deelnemende bedrijven die garant stonden voor de betaling van het loon. Was er geen werk, de zogenaamde leegloop, zorgde de overheid voor een compensatie bij deze arbeidsintensieve sector. In 1960 overschreden de SHB'ers voor de laatste keer het aantal vaste arbeiders in de havenbedrijven - 2.875 ten opzichte van 2.777 en vanaf 1962 ontvingen zij bij leegloop het volledige cao-loon. De daarop volgende daling – in 1981, vast: 1.106, SHB: 811 – is al eerder beschreven, evenals de inschakeling van Kappie om de koppelbazen tegen te houden en de extra pieken op te vangen.5
(**) Behalve de schaalgrootte valt in vergelijking met de Zaanse ploegen de algemeen maatschappelijke bemoeienis met de havenarbeid op. Een strategisch, economisch en sociaal belang dat uiteindelijk aan de inleenarbeid dezelfde voorwaarden biedt als de reguliere vaste arbeidsverhouding. Om daarna, in de tweede helft van de recente jaren negentig, vrijwel geheel te verdwijnen. Hetzelfde lot trof de arbeid van de losse ploegen, zij het in een bedrijfsvorm met een uitzendconstructie die in tegenstelling tot de SHB niet een project was van de gezamenlijke (inlenende) Zaanse ondernemers.
De verandering in beide arbeidsverhoudingen heeft een prijs. De gereguleerde flexibilisering door de SHB en de zelforganisatie van de losse ploeg maken plaats voor concurrerende uitzendbedrijven en zzp'ers.
1 |
De Havenarbeider, 21 januari 1911.
(terug)
|
2 |
A. Knotter, Gezinsarmoede - gezinsarbeid. De invloed van de gezinscyclus op de inkomsten van gezinnen van losse (haven)arbeiders in Amsterdam in de eerste helft van de twintigste eeuw, in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, april 1998, pp. 385-388 en bijlage 1, p. 398.
(terug)
|
3 |
C Bruijn, De Zaadsjouwers, Bussum 1933, respectievelijk p. 52 en 240.
(terug)
|
4 |
J, Aafjes, Met een Knipoog, 2, Werk en sport, zonder datum, respectievelijk p. 237 en 279.
(terug)
|
5 |
Zie deel 8, 374 extra 2, 3 februari 2018.
(terug)
|
|