Onderzoek 'losse ploegen Zaanstreek' - deel 20
Stand van zaken en daarna
Hans Boot
Zoals in deel 19, 7 juli 2019, aangekondigd, deze twintigste keer een tussenstop in het onderzoek naar de losse ploegen in de Zaanstreek. Een tussentijdse balans, plus een indruk van het vervolg dat in de komende herfst gepland is. Wat oneerbiedig gezegd, een bijvangst van een eerdere studie over de Amsterdamse havenpool (Opstandig volk. Neergang en terugkeer losse havenarbeid, 2011). Een boeiende bijvangst. Zeker, nadat ik er achter kwam dat de in die pool ingeschakelde Zaanse losse ploeg Kappie niet de enige in de Zaanstreek was. Zij het met een vrijwel ongeschreven geschiedenis die teruggaat tot de laatste decennia van de negentiende eeuw. In hun oude vorm bestaan ze niet meer, dus zat er niets anders op dan interviews met betrokkenen en historische vergelijkingen met andere vormen van losse arbeid.
Deze benadering tekende de voorgaande delen. De vergelijkingen met, voor de hand liggend, de losse arbeid in de Amsterdamse haven en later onder meer in de Zaanse haven versterkten het vermoeden dat die ploegen een karakteristieke organisatie en werkverdeling kenden. Overigens bevestigd door de losse arbeid in andere sectoren zoals die bijvoorbeeld door enquêtes in het begin van de twintigste eeuw onderzocht zijn. De ongeveer dertig interviews boden sprekende informatie door leden van de verschillende ploegen. Ze vertelden graag, vaak met het gereedschap klaar op tafel en een markante trots over hun fysiek zware werk.
Zaadsjouwers
De Zaanse ploegen, waarvan die in Koog aan de Zaan, Wormer, Wormerveer en Zaandam een jarenlange continuïteit toonden, waren een wezenlijke schakel in het interne en externe transport en de opslag van goederen in een vroeg en breed geïndustrialiseerde streek. Met fabrieken en loodsen gevestigd aan de bepalende rivier De Zaan en verbonden aan de economie van Amsterdam.
|
De Lastdrager, beeldhouwer Han Rehm, 1950 - Rotterdam. |
In het vervoer van balen, zakken en losse goederen hadden de ploegen een jarenlange ervaring opgebouwd, vaak van vader op zoon. In de Zaanstreek heetten ze zeed- of zaadsjouwers. Eén van de geïnterviewden verlengde die geschiedenis aanzienlijk door te wijzen op wat hij als zijn voorlopers beschouwde: de korendragers, de in gilden georganiseerde sjouwers vanaf de late Middeleeuwen. Misschien wat onhandig kwamen ze al in het eerste deel ter sprake, voorzien van foto's van klassieke gevelstenen, om in de volgende delen soms slechts zijdelings genoemd te worden. Zoals in de volgende ronde na de zomer zal blijken, is het een kwestie van uitstel dat terugkijkend twee redenen heeft. 1) De genoemde vergelijkingen leverden relevante informatie op en zullen na de zomer een vervolg krijgen met aandacht aan de verwante (internationale) trekarbeiders en de poldergasten die onder meer kanalen aanlegden. 2) Het ontbreken van gilden in Zaandam en omstreken – Amsterdamse kooplieden verhinderden de voor hen nadelig gereguleerde arbeid – vroeg om nader speurwerk naar de connectie tussen korendragers en losse ploegen.
Interne werkverdeling
Dat nog niet afgeronde speurwerk leverde als eerste resultaat een overeenkomstige, interne werkverdeling op. Zowel de losse ploegen als de korendragers vervulden een wezenlijke taak in de transporteconomie die discontinu is door de afhankelijkheid van seizoen, weersomstandigheden en oogst. Het werk is dus onregelmatig in tijd en omvang en vereist een daarop aangesloten organisatie: een interne werkverdeling met voor elk lid van de groep/gilde een gelijke ('geobjectiveerde') kans op betaalde arbeid.
Dat gebeurde met een nummerstelsel, eerst de nummer één – vrijwel altijd de meewerkend voorman die onderhandelde met het inlenende bedrijf - daarna nummer twee, enzovoort, gebaseerd op het tijdstip van aansluiting bij de ploeg. Van de korendragergilden zijn andere vormen als met dobbelstenen bekend die via een trechter geworpen konden worden. Daarop aanvullend kon de onregelmatigheid van het werk meer of minder opgevangen worden door (meestal) informele afspraken met verschillende bedrijven en verschillende 'pieken'.
|
Foto: Chris Pennarts |
Gecombineerd met de zelfgeorganiseerde werkverdeling betekende de relatieve onafhankelijkheid van één bedrijf dat zich een zogenoemde 'patronale binding' nauwelijks of niet ontwikkelde. De loonafhankelijkheid bleef uiteraard overeind staan, maar de leden van een losse ploeg stonden vrijer, minder gebonden ten opzichte van de 'werkgever' die hen tijdelijk 'inleende'. Ook al was hun maatschappelijke status als losse, ongeschoolde arbeiders laag, hun (behoefte aan) autonomie was onmiskenbaar. Om die reden stonden ze bekend als vrijbuiter of soms cowboys, ook door hun bereidheid op alle tijden alle sjouwwerk uit te voeren.
Op die bereidheid werden ze bijvoorbeeld in de Amsterdamse haven gekritiseerd (lange dagen, nacht- en weekeindearbeid), maar daar stond de hoge waardering van hun vanzelfsprekende deelname aan acties en stakingen tegenover. Een beoordeling die doet denken aan een kwalificatie van de korendrager en andere sjouwers door een Amsterdamse makelaar in 1696 als niet van de discreetste en civielste.
Een fier werkplan
Juist deze ongebondenheid fascineerde me in het bestaan van de Zaanse losse ploegen. Zonder overigens de betrekkelijkheid te ontkennen in bijvoorbeeld perioden van hoge werkloosheid. Behorend tot de randen van de samenleving kenden ze de mechanismen van uitsluiting. Geen vaste arbeid, meestal laag opgeleid, vaak voortgezet van generatie op generatie, zwaar en smerig werk met weinig zicht op sociale stijging, relatief jong arbeidsongeschikt. Een uitsluiting die ze vaak zowel erkenden als met een fierheid droegen: 'wij doen het onmisbare werk en op onze eigen manier'.
In het algemeen heeft Links (liever) niks te maken met deze 'achterhoede' die ongeschikt wordt geacht voor regelmatige arbeid en voor sociale organisatie. In de moderne vakbeweging, beginnend met het NVV, is dat zelfs beleid geweest, waarbij de gevoeligheid voor 'radicaal links' een serieuze weerstand betekende. En ook dit gegeven was een leerzame inspiratiebron die bij de zwervende trekarbeiders en de ongrijpbaar geachte polderjongens in het vervolg van deze serie opnieuw aangesproken zal worden.
Tot slot. In het eerste deel van 28 oktober 2018 stond een een werkplan dat – terugkijkend – keurig 'in uitvoering' is, weliswaar met onverwachte wendingen die de interviews en historische vergelijkingen opriepen. Twee in het plan genoemde onderwerpen zijn nog niet aan de orde geweest, maar ze zullen niet blijven liggen: 1) het mogelijke verband tussen het naar verhouding grote aantal losse ploegen en de vroege en latere industrialisatie van de Zaanstreek, 2) de losse ploegen zijn verdwenen en soms rechtstreeks overgegaan in uitzendbedrijven, hoe zijn hun besproken kenmerken terug te vinden in de actuele precaire arbeid.(*)
(*) Ook wat het eerste onderwerp betreft, is er genoeg te doen. In april 2019 kwam bij de uitgeverij Noord-Holland een boek uit van Jur Kingma - Vernuftelingen en kooplieden in een bijzonder landschap, 350 jaar Zaanse industrie.
|