welkom
extra
Solidariteit

Onderzoek 'losse ploegen Zaanstreek' - deel 22

Trekarbeid vanuit Friesland

Hans Boot

Met het vorige deel is de serie over de Zaanse losse ploegen, na een pauze van bijna twee maanden, weer veertiendaags opgepakt. Ook deel 22 zal over de trekarbeid gaan. Te vergelijken met de al besproken steenbakkers die uit Noordrijn-Westfalen groepsgewijs vertrokken eind achttiende eeuw naar onder meer Groningen. Van de woonplaats waar ze in de wintermaanden weinig konden verdienen, op weg naar een steenfabriek waar werk te vinden was. Vaak kwamen ze jaarlijks terug. Ze leefden en werkten gezamenlijk in een karige woongemeenschap, een 'keet', met een ploegbaas die ook buiten de arbeidsverhouding een centrale positie innam. De overeenkomst met de losse ploeg bleek de groepsgewijze organisatie van tijdelijke, fysieke arbeid.

Ook in andere sectoren, zoals de landbouw, arriveerden trekarbeiders, zowel uit als van buiten Nederland. Afhankelijk van de sector en het type arbeid werd in een ploeg van vier (gras) tot veertig (graan) mensen gewerkt. Veelal waren ze dorpsgenoten die elkaar kenden en gezamenlijk op zoek naar werk gingen. Met een gekozen ploegbaas was het werk voor ieder gelijk of aanvullend ten opzichte van elkaar; het stukloon werd dan collectief uitbetaald. Specifieke taken konden een hoger loon opleveren. In het geval van meerdere of grotere ploegen werkte de (keet)baas niet mee.

Hannekemaaiers

Beeld van hannekemaaier Ook door de naar hen genoemde paden en tochten zijn de Hannekemaaiers bekend. De arme keuterboeren die onder andere uit Westfalen naar Friesland en Drenthe trokken om daar bij de boeren het gras te maaien. Van het voorjaar tot het najaar, in de zeventiende tot en met de negentiende eeuw, in aantallen van tienduizenden, mannen en vrouwen. De reis ging te voet en met de trekschuit, meer dan een week, via verzamelplaatsen waar in een schuur of het hooi of op het veld geslapen werd. Meestal op weg naar een bekende boer, soms zich aanbiedend op een hoekje van de veemarkt. De lange seizen die ze meedroegen waren kenmerkend, evenals de manden waarin ze roggebrood, spek en gerookt varkensvlees vervoerden, als proviand maar ook voor de verkoop.1 Hun tochten langs zandruggen om veen- en moerasgebieden te vermijden, hebben naam gemaakt, de laatste jaren worden bijvoorbeeld vanuit het Friese Bakkeveen (een dorpje bij Drachten, gevormd na de veenontginning in 1660) meerdaagse wandeltochten langs een deel van die paden georganiseerd.2

Foto van hannekemaaiers Hoe groter de groep, hoe meer hiërarchie met aan de kop de ploegbaas die onderhandelde met de boer of een andere opdrachtgever. Een (onder)aannemer die in het grondwerk 'putbaas' (put: 'in de grond gegraven gat') heette. Ten opzichte van de groep trekarbeiders was hij een koppelbaas die het werk en 'de bende' regelde en uit de ontvangen inkomsten de lonen en zichzelf betaalde. De trekarbeiders hadden in die situaties zelden een contact met de opdrachtgever/werkgever en waren in hun onderlinge afhankelijkheid sterk op elkaar aangewezen. Omstandigheden die met het opjagende stukloon tot spanningen en onderlinge selectie konden leiden. Maar evenzeer tot verbondenheid en gezamenlijke acties.

Baggelaar

De Friese landarbeider Imke Klaver (1880-1967) deed verslag van zijn ervaringen rond de eeuwwisseling die hij als trekarbeider, soms maanden lang, in Noordrijn-Westfalen en het Roergebied doorbracht.3 Zwaar en vuil werk: graven en spitten, wegen aanleggen, fabrieksarbeid. Ook werkte hij als baggelaar, los werkman, in het Friese laagveen. Regelmatig een week lang, van maandagmorgen tot zaterdag. Te ver, om naar huis te gaan (een paar uur lopen), soms gebruikmakend van kleine schepen, blauwe zak op de rug. Op zijn twaalfde begon zijn werkzame leeftijd: eekschillen (los kloppen van eikenschors tot looistof), takken binden, maaien, hooien, aardappels rooien, turfsteken. Later werd hij onder andere bestuurder bij de Bond van Landarbeiders en uiteindelijk tot 1948 boekhouder bij een coöperatie.

Foto van baggelaars In de periode 1880-1910 verlieten 20.000 Friezen Nederland, het was een tijd van grote werkloosheid, binnenlandse migratie en emigratie naar vooral de Verenigde Staten.4 De trek naar Duitsland was een ander antwoord en bereikte een hoogtepunt in de tweede helft van de jaren negentig van de negentiende eeuw. Klaver vertrok voor het eerst aan het eind van de zomer van 1899 met dorpsgenoten en twee broers naar Düsseldorf. Na een kilometer of zes lopen vanuit zijn dorp Bontebok, gefietst werd er nog niet, met de trein vanuit Heerenveen, letterlijk op zoek naar werk, soms tevergeefs, soms individueel, vaker met een paar man.
Van alles werd aangepakt, grondwerk bij fabrieksgebouwen, handlanger in de wegenbouw, kabels leggen in de mijnstreek, stenen sjouwen, rioleringswerk, betonreparatie. In een internationaal gezelschap met Italianen en Polen. Slapen met een paar man in een zolderkamertje vier hoog, zelf het eten klaarmaken met een petroleumstel. Af en toe conflicten over de betaling en de hoogte van het loon. Klaver ging soms pas na acht maanden terug naar huis, meestal na een week of vijftien, ook een keer twee jaar niet. In de jaren 1899-1901 zeventig weken in Duitsland. Zijn laatste tocht was in 1909.

Domela

De reizen werden met name in het voorjaar afgewisseld met het werk als los landarbeider en als baggelaar. In de eerste hoedanigheid werd de boerderijen langs gegaan. Klaver vertelde bij sommige boerengezinnen jaren lang terug te komen. In de winter waren de landarbeiders regelmatig werkloos. Klaver ving dat vier jaar lang op als schippersknecht. Sommige van zijn streekgenoten beschikten over een stuk grond, waar ze hun groenten en aardappels verbouwden, de melk van een enkele koe ging naar de zuivelfabriek.
Als baggelaar in het veen werd gewerkt in een span van twee, de één spitter, de ander menger die de kluiten plat trapte. De volgende dag kwam de vakman, de turfmaker die voor de 'vervener' werkte. Ongezond werk, vaak de hele dag in diep water. Was de afstand ongeveer een uur of minder lopen, dan 's avonds naar huis. Anders tijdelijk wonen in een tochtige keet van planken of in het hooi of stro, de meeste tijd een varkenshok, in ploegen van ongeveer twintig. Op een open vuur werd gekookt, vaak pannenkoeken en bruine bonen. Aangenomen werk kwam voor, een vooraf vastgeld bedrag of in stukwerk per strekkende meter. Dat liep via de 'onderbaas' die boven de baggelaars in dienst stond van de eigenaar van het veen ('vervener'). Hij nam de arbeiders aan en regelde het werk. Vaak bezat hij een kroeg, waar hij de lonen betaalde, en een (dure) winkel. Wie daar kocht, kreeg de voorkeur bij de verdeling van het werk (gedwongen winkelnering).

Conflicten over de lonen en de betalingen kwamen regelmatig voor en mondden, mede door de arbeids- en woonomstandigheden, uit op korte en soms langere stakingen die steun en inspiratie kregen van de Bond van Landarbeiders. Maar er speelde meer in de streek van het Schoterland in het zuiden van Friesland. Het was het kiesdistrict dat in 1888 Ferdinand Domela Nieuwenhuis als eerste socialist in de Tweede Kamer koos die direct een wetsontwerp indiende tegen de gedwongen winkelnering. Bij onder meer de loonstaking van de baggelaars in 1890, waaraan 1.500 man deelnam, lieten gewapende marechaussees , soldaten en politieagenten zich zien. Een tafereel dat terug zal komen bij onder meer de polderjongens bij hun werk aan het Noord-Hollands Kanaal en de Zuidplas. Daaraan vooraf wordt in het volgende deel de positie van de baggelaars en de Friese trekarbeiders vergeleken met die van de losse ploegen.


1 M.W.G. Lucassen, Een geschiedenis van de arbeid in grote lijnen. Afscheidsrede faculteit der Letteren Vrije Universiteit, 6 juli 2012, pp. 12, 13. J. de Vries, A. van der Woude, Nederland 1500-1850. De eerste ronde van moderne economische groei, Amsterdam 1995, p. 735. (terug)
2 Zie: http://www.stichtinghannekemaaierspad.nl/ (terug)
3 I. Klaver, Herinneringen van een fries landarbeider. Enkele opgetekende zaken uit het jongste verleden tot 1925. Sunschrift 71 Nijmegen. Ook is gebruik genaakt van de Inleiding door G. Harmse en de Aantekeningen van J. Frieswijk. (terug)
4 Idem, J. Frieswijk, p. 208. (terug)