welkom
extra
Solidariteit

Onderzoek 'losse ploegen Zaanstreek' - deel 15

Vergelijking met Amsterdamse bootwerkers

Hans Boot

Over de losse ploegen in de Zaanstreek is helaas niet veel geschreven. Deze serie tracht dat op te vangen door interviews met betrokkenen en literatuur- en archiefonderzoek. Om hun positie beter te kunnen begrijpen, is in deel 14 een vergelijking met andere losse arbeiders gestart. En dat heeft geleid tot een duik in de geschiedenis die zelfs even een groep steenbakkers een paar eeuwen voor het begin van onze jaartelling in beeld brengt. In dit deel 15 zal het opnieuw over de zo nabije Amsterdamse havenarbeiders gaan, de Zaankanters werkten daar immers al jaren onregelmatig. De staatsenquête van 1890 heeft voor beide groepen aandacht.
Ook deze keer zullen de overeenkomsten en verschillen samenvattend aangegeven worden met een dubbele ster (**)

Even terug naar deel 14. De positie van de Zaanse arbeiders is enigszins te vergelijken met de zogenaamde 'los-vaste' sjouwers in de Amsterdamse haven die ook voor meerdere patroons werkten. Ze hadden te maken met één ploegbaas of onderaannemer die uitbetaalden. Dan weer werk en dan weer niet. De ploegbaas had zo zijn voorkeuren. Van een georganiseerde losse ploeg was meestal geen sprake. Ze kenden elkaar en zagen enkelen als een vaste maat, maar een terugkerend onderling verband met intern werkverdelende nummers was eerder uitzondering dan regel. De 'vasten' daarentegen stonden in een werkboekje met een volgnummer en hun loopbaan aangetekend. Zo konden ze wel of niet als vast aangenomen worden.

Burgerlijk Armenbestuur

Foto pauserende arbeider langs kade met schip
Havenarbeider Amsterdam - Gemeente Amsterdam Stadsarchief

In de arbeidsenquête van 1890 kregen de losse Amsterdamse bootwerkers 'voor het eerst' het woord. In het verslag sprak de staatscommissie van eigenaardige toestanden. 1 Grillig door de onderlinge inwisselbaarheid. Karig met een loon dat vaak niet meer was dan een derde van de vijftien gulden die als een goed weekloon te boek stonden. Regelloos als er werk was met 8, 24 of zelfs 36 uur achteréén buffelen en een toestroom, waarvan ruim een kwart buiten Amsterdam woonde. Gehele of gedeeltelijke werkloosheid was gebruikelijk en in de wintermaanden kwamen losse havenarbeiders onregelmatig terecht in de straathandel en op de dagmarkten. Een werkloosheidsvoorziening – steunregeling – was er tot 1914 niet en de werkloosheidskassen van de vakbonden waren ontoereikend. Wat restte, was de bedeling bij het hulpbetoon.

(**) In het op de Zaankant gerichte deel van de enquête wordt niet gesproken van losse ploegen, wel komt de 'onzichtbaarheid' van de losse arbeiders naar voren. Alleen het Burgerlijk Armenbestuur bleek met hen in aanraking te komen - stoffelijk en geestelijk lager dan de vasten. Dus gemarginaliseerd als hun losse collega's in de haven, met fysiek zware arbeid, tijdelijk, ongeregeld en onzeker. De uitbetaling geschiedde dagelijks na minstens veertien uur werken met een korte pauze, reglementen ontbraken, dodelijke ongelukken waren niet uitzonderlijk; in Zaandam heetten ze het losse volk.
Het is de tijd van de snelle ontwikkeling in de Zaanse industrie, met de oprichting van Albert Heijn tot Simon de Wit, van Crok & Laan tot Verkade, van Linoleumfabriek tot Lassie. Een periode van mechanisatie met een groeiend aantal industriële bedrijven (1851: 150; 1901: 250), met overwegend ongeschoolde arbeid en uitbesteding van het groeiende goederentransport aan losse ploegen. 2

Opjagend stukloon

De enquêtecommissie toonde zich In haar verslag verbaasd over de afwezigheid van elke organisatie in de Amsterdamse haven en pleitte voor een 'maatschappij', waarin het los-volk is omgezet in vast-volk met een garantieloon dat een einde maakte aan de wisselvalligheid van werk, inkomen en bestaan van de bootwerkers. Ideeën over de centralisering van de besteking naar twee of drie plaatsen haalden echter de praktijk niet. Meer succes had de oprichting van enkele wachtlokalen, annex koffiehuis, om enige orde aan te brengen. Ook bedoeld om het gesjacher in kroegen tegen te gaan. Behalve als schaftlokaal en schuilplaats bij slecht weer konden ze ook dienen als aannemings- en betalingskantoren. 3 Deze 'noodopvang' kon niet verhullen dat ook in de eerste jaren van de twintigste eeuw het havengebied een trekpleister voor werklozen bleef. Of zoals een vakbondsblad in 1911 schreef schipbreukelingen op de levenszee die nergens terecht kunnen; vaders van gezinnen waarin de vrouwen naaiwerk en schoonmaakwerk deden of kranten bezorgden en kinderen voor een vaste inkomstenbron zorgden. 4

(**) De losse arbeid in de Zaanstreek was een minder indringend vraagstuk dan in de Amsterdamse haven. Het enquêteverslag bood geen suggesties, wel kritiek op het jagende stukloon en de uitbetaling bij de cafés. In de besteking nam de ploegbaas, vaak via de factoor (arbeidsmakelaar) een centrale plaats in, een janboel met onvoorspelbaar wachten deed zich niet vaak voor. Bovendien waren er buiten de grote stad meer mogelijkheden in het eigen onderhoud te voorzien met al of niet gepachte grond om aardappels en groenten te verbouwen.

In een ruim met graan
Havenarbeider Amsterdam - Gemeente Amsterdam Stadsarchief

Gelegenheidsarbeiders

Onder invloed van veelvuldige stakingen en wetgeving - 1901 Ongevallenwet, 1903 Spoorwegstaking die in de Amsterdamse haven aanliep, 1914 Stuwadoorswet - was in het havenbedrijf de behoefte aan ordening toegenomen. Het duurde echter tot 1919 eer de werkgeversorganisatie Scheepvaartvereniging Noord voor een selectieve groep losse havenarbeiders een werkinstituut vormde dat een gecentraliseerde besteking opzette. De naam was veelzeggend: de Havenarbeidsreserve (HAR). Daarin ontving een gekende en ervaren groep havenarbeiders (ongeveer 2.000) een garantieloon, ziekteverzekering en pensioenregeling; de 'eerste ban' (eenheid) geheten. Een tweede groep (maximaal 2.000) was oproepbaar, onderverdeeld naar voorkeur via verschillend gekleurde kaarten en een werkloosheidsverzekering bij geen werk. Hoewel binnen de voorkeursgroepen niet over een nummering werd gesproken, zal zeker bij 'meer mensen dan werk' een individuele selectie plaatsvinden. Het Inlichtingenbureau dat de HAR kende en verschillende autoriteiten voorzag van schriftelijke informatie bij mogelijke 'ongeregeldheden' (van belastingdienst tot politie) zal vast van invloed zijn geweest op de verdeling van het beschikbare werk.
De deelnemende stoomvaartmaatschappijen verplichtten zich losse arbeiders van de HAR aan te nemen, een deel daarvan in een los-vast verhouding, de zogenaamde kerngasten. De besteking was drie maal daags op twee vaste plaatsen, uitbetaling zaterdagmiddag. Daarnaast trok een veranderende, ongeorganiseerde groep losse arbeiders door de haven op zoek naar werk, de zogenaamde gelegenheidsarbeiders. Een restgroep die in een wisselend bestaan van werk en werkloosheid onmisbaar waren voor het havenbedrijf.

(**) Meer dan voorheen liepen met de HAR de ontwikkelingen in Amsterdam en de Zaanse losse ploegen uiteen. De gezamenlijkheid van het havenbedrijf dat met de Amsterdamse overheid belang had bij een gegarandeerde beschikbaarheid van ervaren bootwerkers, koerste op een centraal georganiseerde besteking. De gedifferentieerde industrie in de Zaanstreek kwam niet tot zo'n samenwerking (in tegenstelling tot het Zaanse houthavenbedrijf dat nog aan de orde komt). Wel zorgde de eerste man of de factoor voor een plaatsgebonden besteking die met het nummerstelsel selectief was en gelijktijdig één of meer fabrieken kon bedienen. Wie daar buiten viel, was een met de Amsterdamse haven vergelijkbare restgroep die bij gelegenheid aangetrokken werd.


1 Verslag omtrent het onderzoek ingesteld door de Derde Afdeeling der Staatscommissie van Arbeidsenquête, benoemd krachtens de wet van 19 januari 1890 (Staatsblad no. 1). In het bijzonder ten aanzien van het los- en laadwerk bij zeeschepen te Rotterdam en Amsterdam, p. 13. In dit verslag is ook opgenomen het in 1891 verrichte onderzoek naar onder meer de Zaankant (Zaandam, Koog a/d Zaan, Zaandijk, West-Zaan, Wormerveer, Wormer, Krommenie, Assendelft). (terug)
2 A. van Braam, Economische geschiedenis van de Zaanstreek, Stichting Behoud Zaans Streekeigen Zaandam, 1989, p. 31. (terug)
3 Verslag omtrent het onderzoek ingesteld door de Derde Afdeeling der Staatscommissie van Arbeidsenquête, benoemd krachtens de wet van 19 januari 1890 (Staatsblad no. 1). In het bijzonder ten aanzien van het los- en laadwerk bij zeeschepen te Rotterdam en Amsterdam, p. 9. (terug)
4 De Havenarbeider, 21 januari 1911. (terug)