welkom
extra
Solidariteit

Onderzoek 'losse ploegen Zaanstreek' - deel 36

Van 'los' naar 'precair'

Hans Boot

Het vorig deel (26 april 2020) kondigde het slot aan van deze serie over het onderzoek naar de (voor)geschiedenis van de Zaanse 'losse ploegen. De in het eerste deel (28 oktober 2018) gestelde vragen zijn daarvoor een prima leidraad. Ze gingen over 1) de interne organisatie, 2) de maatschappelijke positie van de leden, 3) de verwantschap met andere vormen van losse arbeid (poldergasten, trekarbeiders) en met de verschillende transportgilden, 4) de relatie met de specifieke industrialisatie van de Zaanstreek, 5) de verhouding met de actuele, precaire arbeid. Na de 35 delen nog eens doorgelopen te hebben, bleken de laatste twee vragen te 'terloops' aan bod te zijn gekomen. Hier een poging tot meer samenhang. Om te beginnen met een samenvattende aanvulling over de voor de losse ploegen slecht uitpakkende komst van de uitzendbureaus en de soms veronderstelde opvolging door de zelfstandigen zonder personeel (zzp'er).

De precaire arbeid is van alle tijden: rechteloos, tijdelijk en onvoorspelbaar, maar kreeg in de de jaren tachtig internationaal een bijzondere betekenis. Het ondernemend management kwam als antwoord op de economische crisis met een herstructurering van de arbeid. Een grootscheepse bezuiniging, waarin de flexibilisering van productie en arbeidskracht een centrale rol speelde. Aangepast aan de bedrijfsbehoeften wisselden de arbeidstijden, functies en lonen, gestuurd door 'inleen' en uitbesteding van arbeid. Inmiddels een hoofdlijn in de arbeidsverhoudingen, waarin de Zaanse losse ploegen zich een plaats konden verrwerven. Maar dat viel anders uit.

Einde losse ploegen

Meerdere geïnterviewde oud-leden van de losse ploegen kwamen terugblikkend tegen het einde van het gesprek tot de conclusie dat de uitzendbedrijven hun werk hadden overgenomen. Dat ging niet gepaard met instemming en tevredenheid. Hun karakteristieke organisatie en werkverdeling die ze in eigen hand hadden, waren gesneuveld door wetgeving. Als het ware zijdelings, want die wetgeving richtte zich niet specifiek op de losse ploegen. De ronselende koppelbazen (ontduiking van loonvoorschriften en belastingen) waren vanaf eind jaren vijftig het doelwit, overigens ook van de fameuze staking in de Rotterdamse haven van 1970.
Foto In 1971, de uitzendbureaus waren stap voor stap al zo'n tien jaar aan de gang, werd de uitleen van arbeidskracht via een vergunningstelsel onderworpen aan wetgeving. Onder meer met de eis van inschrijving in het handelsregister via de Kamer van Koophandel. Dus een rechtspersoonlijkheid met een loonadministratie; een vereniging, een stichting, een onderneming met de wettelijke basis van een uitzendbedrijf. Gesteund door door de 'normalisering' van het flexwerk; maakte de uitzendbranche in de jaren tachtig een spectaculaire uitbreiding door. Ook de bedrijven die tijdenlang samenwerkten met de losse ploegen zagen wel wat in deze nieuwe vorm van inlenen van arbeid. Zo konden ze van de onderhandelingen en rompslomp af over de bepaling van het aantal in te zetten mensen, de tarieven en het stukloon. Aantrekkelijk was dat de verantwoordelijkheid kwam te liggen bij de 'uitlener' en 'uitzendkracht'. En daarmee eindigde de formele arbeidsverhouding die voor die tijd met de leden van de losse ploeg bestond.

Deze overgang naar een wettelijk erkende bedrijfsstructuur trof dus het voortbestaan van de losse ploegen. Uiteindelijk bleken tegen het einde van de jaren negentig twee van de vier al lang bestaande ploegen zich te kunnen aanpassen aan de nieuwe eisen. Ze overleefden in de bedrijfsvorm van een besloten vennootschap, tot op de dag van vandaag, als flexibele bedrijven die producten en mensen 'leverden'. Van enige zelforganisatie was geen sprake meer, de beurs was een kantoor, de 'eerste man' maakte plaats voor een directie die het werk en de verdeling ervan organiseerde. Eén van de geïnterviewden zei: de vrije vogels werden gevangen, de cowboys getemd.

Gemankeerde ondernemers

Met hun vroegere gereedschap op tafel tentoongesteld, mijmerden de geïnterviewden over hun vroegere ongebondenheid ten opzichte van de inlenende bedrijven (we waren onze eigen patroon).
Foto Hoe fysiek zwaar en ongeregeld het werk ook was, het ontbreken van toezicht en controle door een chef of manager was hun veel waard, evenals de middag voor de racefiets of de duiven. Af en toe waarde de nostalgie rond, maar buiten kijf stond dat hun ploegen door uitzendbedrijven waren opgeslokt. En daar was het, wat het 'flexwerk' betreft, niet bij gebleven. Veel van hun jongere, vroegere collega's die ze nog steeds regelmatig spraken, maakten inmiddels deel uit van het leger flexwerkers. Hun groeiend aantal, alleen al in de tijd van de interviews (2012-2018) van ruim één naar bijna 1, 9 miljoen, waaronder respectievelijk driekwart en één miljoen zzp'ers (CBS). Met name die laatste ontwikkeling was aansprekend, omdat de geïnterviewden regelmatig in hun omgeving te horen kregen dat de zzp'ers hun opvolgers waren. Namelijk de ruimte waar en wanneer te werken. Een vertekend beeld dat voor een deel is toe schrijven aan de klassieke zelfstandige zonder personeel, de kruidenier en schoenmaker en de freelancende boekhouder of journalist, waarbij ook voor de laatste nauwelijks nog een vrije keuze bestaat.

In een vergelijking met de zzp'ers en de losse ploegen zijn twee kanttekeningen van belang.
Ten eerste, de laatsten zijn een afgebakende groep: ongeschoold, bekwaam en ervaren in het sjouwen, vitaal onderdeel in het goederenvervoer van overwegend de industriële sector en de haven, lage maatschappelijke status en zelden bovenmodaal betaald. Het werk zou als zzp'er gedaan kunnen worden, zoals al bekend in bijvoorbeeld de bouw en de havens en zelfs op basis van een zelf georganiseerde werkverdeling in een samenwerkingsverband (coöperatie, platform).
Foto Ten tweede, zzp'ers zijn werkzaam in alle sectoren en in allerlei functies van laag tot hoog geschoold, van laag tot hoog in de bedrijfshiërarchie, waaronder beleidsvoorbereidende taken en bovenmodale lonen. Tekenend in alle gevallen is de verwachte of geëiste, permanente beschikbaarheid, vol risico's en economische en sociale onzekerheden. Van laag tot hoog is arbeidsstress structureel, waarbij bijvoorbeeld in het taxivervoer (Uber) en maaltijdbezorging (Deliveroo) een minimumloon alleen mogelijk is met langere dan reguliere arbeidstijden. Niet voor niets blijft zo'n 10 procent onder de armoedegrens en is het risico daarop aanzienlijk groter dan bij de 'vaste werknemer'. Dari geldt in het bijzonder bij de veelvoorkomende schijnzelfstandigheid, waarin allerlei typen arbeidsbemiddelaars en uitzendbedrijven de dienst uitmaken. Hoewel zij in dit corona tijdperk beslist niet de enigen zijn, blijkt hun maatschappelijke kwetsbaarheid schrijnend. Hun financiële positie maakt geen reserves mogelijk en vaak kunnen ze niet voldoen aan de voorwaarden van een compensatie door de gearriveerde Koolmees die gek is op ondernemers. Desnoods als ze dat ze slechts op papier zijn.

Kortom, de lange geschiedenis van de losse ploegen is geëindigd met de flexibiliseringsgolf van de laatste decennia. Ooit beschouwd als 'lompenproletariaat' zijn ze de dans ontsprongen van het moderne precariaat. Hun 'opvolgers' niet. Toch wel merkwaardig: regulering van de beschikbaarheid van arbeidskracht leidt uiteindelijk tot ontregeling van de arbeidsverhoudingen.

Rest in deze serie nog de vraag naar het verband tussen de komst van de losse ploegen en de specifieke sociaaleconomische geschiedenis van de Zaanstreek. Het voornemen is daaraan deel 37 te wijden. En ook hier aansluitend op wat daarover in de vorige delen naar voren is gebracht.