welkom
extra
Solidariteit

Onderzoek 'losse ploegen Zaanstreek' - deel 30

Zakkendragergilde in Rotterdam

Hans Boot

Dit dertigste deel van de serie over de Zaanse losse ploegen, hun geschiedenis en oorsprong, is de derde van dit jaar dat gewijd is aan de gilden, met name die van de (koren)dragers. Ze bleken in meerdere opzichten uitzonderlijk te zijn: geen meesters en een algemene openbare functie door hun verantwoordelijkheid voor het vervoer binnen en tussen de steden. Een gevolg daarvan was dat ze na de officiële opheffing van het gildestelsel tot diep in de negentiende eeuw als vereniging bleven bestaan met hun steunfondsen en hun rol in onder meer het metriek stelsel. Vandaar dat deel 29 afsloot met de opmerking dat raakvlakken tussen die nazaten van die gilden en de Zaanse losse ploegen alleen al in de tijd zeer goed mogelijk waren. Tegen die achtergrond komen in dit deel en het volgende de dragers in onder meer Schiedam, Rotterdam en Amsterdam aan bod.

Aangenomen mag worden dat herinneringen aan de korendragers in de Zaanstreek meer zijn dan zichtbare verwijzingen naar een beeld van een 'manspersoon' boven een huisdeur, naar een molen of een tapperij in vroegere jaren. Ook het gebruik van verschillende termen voor vergelijkbare arbeid - zaadsjouwer, havenarbeider en korendrager - wijst daarop. Weliswaar ontbraken de gilden, de Zaanstreek was niet ommuurd en kende, in een nauwe relatie met Amsterdam, een economie waarin het goederenvervoer een sleutelpositie innam. Invloeden op de organisatie van de losse ploegen door een min of meer levendige herinnering aan de dragergilden zijn dus heel goed denkbaar en worden in interviews met leden van de betrokken ploegen bevestigd. Daarmee keert de vraag terug of die ploegen beschouwd kunnen worden als een voortzetting van de 'oude' korendragers.

Een eigen huis

Mede door de band met de havenarbeid is de geschiedenis van de dragers eeuwenlang. Beperkt tot Europa zijn in de Romeinse tijd, drie tot twee eeuwen voor het begin van onze jaartelling, korendragers aan het werk geweest in de zeehaven van Rome, Ostia. De oudste vermeldingen van dragers in West-Europa wijzen onder meer naar Dordrecht, waar ze in de jaren 1223 en 1273 onder meer wijnvaten verplaatsten door ze te rollen. Ook in deze havenstad is als oudste van Nederland het 'mazelaars-dragersgilde' van 1367 bekend, zakkendragers die koren versjouwden dat met vletten over De Maas was aangevoerd. Tot 1850 maakten ze gebruik van hun Zakkendragershuisje dat te vinden is naast de Mazelaarsbrug, voorzien van een bel aan de muur die luidde als er werk te verdelen was. Zo'n huis bestond ook in andere steden. Bijvoorbeeld in Gent, met de treffende aanduiding pijndershuis (1450) - pijnen staat voor afbeulen, zich afsloven – en in Schiedam waar een sierlijk gebouwtje staat, drie verdiepingen hoog met een torentje. Aangekocht door het zakkendragergilde, waarvan de eerste gegevens dateren van 1440.

Tot kort voor de uiteindelijke opheffing van het gildestelsel werden in Schiedam nog in 1797 verordeningen ('ordonnantie' of 'keur') uitgewerkt in artikelen die de organisatie en werkwijze laten zien. Bijvoorbeeld: de leeftijd van aan te nemen dragers (tussen 20 en 36 jaar) en een geldelijke bijdrage voor het onderhoud van de gereedschappen, maar ook voor de ondersteuning van zieken, Verder gegevens over de te innen lonen met tarieven die afhankelijk waren van afstand, soort product en zwaarte. Verschillende artikelen waren gewijd aan het smakken: het werpen van dobbelstenen bepaalde wie als eersten aan het werk konden gaan. Wie niet op tijd arriveerde of geen contributie had betaald, was uitgesloten. Bij de komst van een vol geladen zeeschip en enige tijd na het luiden van 'het klokje' begon het smakken opnieuw, waarbij het lopende werk stopte. Degene die dronken was, mocht niet meedoen en betaalde een boete. Overigens, ook in Schiedam ging de organisatie van dragers na de formele afschaffing door, zo was er nog in 1906 een Vereniging van Zakkendragers die in 1939 nog 22 leden telde (in 1620: 335).

Gekleurde pentekening
De zakkendrager van Rotterdam

Ordefunctie

Het zakkendragergilde van Rotterdam kent een vergelijkbare geschiedenis, zij het zoals de haven met een latere aanloop dan in Schiedam en met enkele bijzonderheden. De eerste vermelding is van 1617 en tot ongeveer 1800 gaat het bij elkaar om zo'n tweehonderd gildebroeders. Te midden van de in totaal 59 gilden, in 1792 geteld, neemt die van de zakkendragers een bescheiden plaats in, soms is financiële ondersteuning van het stadsbestuur nodig. Die steun hangt samen met hun sociale taken, een 'ordefunctie'. Bij brand, ongeregeldheden en oorlogsdreiging werd de trom geroerd en dienden ze onmiddellijk naar het zakkendragershuis te komen. Soms betekende dat van daar onverwijld naar het raadhuis marcheren om een 'halfpiek' uitgereikt te krijgen, een wapen dat ze direct dienden in te leveren zodra de klus geklaard was.
Ook in Rotterdam gaan de zakkendragers door na de formele opheffing van het gildestelsel. Pas in 1869 kwam er een einde aan de inmiddels opgerichte vereniging die tot in 1885 uitkeringen was blijven betalen.

Het voor de gilden kenmerkende monopolie kreeg in 1649 de volgende omschrijving: Er zullen geen andere zakken gedragen worden door die van het gilde. Over het werk stond het volgende genoteerd: alles dat wat met de sak gedragen werd en daer maet of schop bijkomt” (1712), daarna uitgebreid met het inschieten (vol scheppen) van de zakken. De maat/last verschilde per product. Bijvoorbeeld graan via het gewicht, kolen via het aantal zakken en turf het aantal manden; alles in stukloon. Bij pakhuizen of schepen kwamen daar de treden en moeilijkheidsgraad bij. Een gecompliceerd systeem dat niet altijd eenvoudig doorgevoerd kon worden, met als gevolg uiterste precisie en uitzonderingsbepalingen.

Hoofdlieden

Foto smakbak:  - trechter met opden doos
De smakbak
Het zakkendragershuisje staat tot vandaag in historisch Delfshaven met in de gevelsteen het jaartal 1653 en in het torentje de klok die opriep als het werk door de kooplieden was aangemeld. Dat was zestien maal bij onder meer graan, kolen en kalk en twaalf maal bij turf. De werkverdeling geschiedde op een verhoging, een brug met daarop de 'smakbak' (één meter lang, zestig centimeter breed), inclusief de trechter, waarin de op tijd aanwezige gildebroeders twee grote dobbelstenen wierpen (smakten). Dat was een strak geregelde procedure om elke 'fraude' tegen te kunnen gaan, ook omdat er vaak meer dragers waren dan er werk te verdelen was. Wie de hoogste ogen gooide, won het werk. Daarna volgde, als het loon vaststond en meestal een ploeg van vijf gildebroeders samengesteld was, een nieuwe smakronde.

Zoals gezegd, kende het Rotterdamse gilde van de zakkendragers enkele bijzonderheden. De gildemeesters ontbraken ook hier, maar vanaf 1667 meldden de archieven overluyden of hoofdluyden, meestal aangeduid als hoofdlieden die met naam en toenaam achterhaald zijn. Ze vormen een gildebestuur, bestaande uit vier man, De eerste jaren waren ze voor onbepaalde tijd benoemd, later jaarlijks voor vier jaar gekozen uit een voordracht van twee. Hun taak bestond uit het bestrijden en voorkomen van ongeregeldheden en zo nodig het stadsbestuur daarvan op de hoogte stellen. Bovendien dienden ze op te treden bij vloekende gildebroeders, bij ruzies en vechtpartijen. Wie den naam Godts lichtvaerdelijk ghebruyckt, kon rekenen op een fikse boete. Vanaf 1712 volgde een uitbreiding van de taak van de hoofdlieden met het beheer van de bus, de administratie en de financiën en in het algemeen toezicht op de gang van zaken. Daaraan was eerst wekelijks en later jaarlijks een geldelijke beloning verbonden en voor de dagelijkse uitvoering van deze bestuursverantwoordelijkheden zorgde een aangestelde 'gildeknecht'.

Deze 'bedrijfsvoering' van het Rotterdamse zakkendragergilde keert terug in het volgende deel, ook omdat er aan deze besturende hoofdlieden nog een 'raad van commissarissen' was toegevoegd. Dan komt ook een andere bijzonderheid in Rotterdam aan de orde: de positie van de 'vrijman'.die afzonderlijk door sommige kooplieden in dienst genomen kon worden.

Geraadpleegde literatuur

P. Lourens, J. Lucassen, Ambachtsgilden in Nederland: een eerste inventarisatie. In: NEHA-JAARBOEK voor economische, bedrijfs- en technische geschiedenis, 1994
A.J. Teychiné Stakenburg, Zakkendragers van Rotterdam. Rotterdam, 1975, tweede druk. Bron van citaten (cursief) en illustratie van de zakkendrager.
M. Van der Velden, Havenarbeid, dragersgilden: Vergeten historie. In: Economisch- en Sociaal-Historisch Jaarboek, 's -Gravenhage, deel 45, 1982. Bron van citaat over zakkendragershuisje in Schiedam, p. 36.