welkom
extra
Solidariteit

Serie "Alles over de oudedagsvoorziening" - deel 7

Begrippen in de pensioenwereld

Sjarrel Massop

Een veel gehoorde klacht in en rond de pensioendiscussie is de ondoorzichtigheid: ingewikkeld technisch jargon met begrippen die verder lezen ontmoedigen. Op het pensioenakkoord van 2019 komen we nog in deze serie over de oudedagsvoorziening, hier even pas op de plaats met de toelichting van een aantal begrippen. Waarschijnlijk niet volledig, aanvullingen zijn uiteraard mogelijk, een email aan onze redactie is voldoende (redactie@solidariteit.nl).

De Nederlandse oudedagsvoorziening telt drie onderdelen, drie pijlers. De AOW, het aanvullende pensioen en de vrijwillige verzekering voor de oude dag. De laatste loopt via een verzekeringsbedrijf, waarmee een verzekering voor het inkomen afgesloten wordt (denk aan het 'Zwitser leven gevoel'). Net als bij de ziektekostenverzekering wordt een premie betaald die na een bepaalde leeftijd bereikt te hebben, verzilverd kan worden, voorzien van een bonus. De verzekeringsmaatschappij kan namelijk op de financiële markt met de premie beleggen en een rendement maken. Deze vorm is aantrekkelijk voor mensen die niet aan een pensioenfonds deelnemen, bijvoorbeeld zelfstandigen. De overheid kan deze vorm voor de belasting aantrekkelijk maken. Over de premie inleg is dan geen belasting nodig. Dat gebeurt pas, nadat het bedrag opgenomen wordt.

AOW

De AOW (Algemene Ouderdomswet, 1956) is een door de overheid geregelde voorziening. Elke inwoner in Nederland is er voor verzekerd en komt voor een uitkering in aanmerking, wanneer de leeftijd bereikt is die de overheid nodig acht. Dat was 65 jaar, nu 67. Omdat de levensverwachting omhoog gaat, waardoor de AOW duurder wordt, is die leeftijd verhoogd.

Alle mensen die daartoe in staat zijn, zowel met een vermogen als met een salaris, betalen de AOW premie. Nog eens samengevat: 1) de AOW werkt volgens het omslagstelsel, dus met de ingekomen premies van nu worden de AOW uitkeringen van nu betaald; 2) de belastingdienst beschouwt de AOW niet als inkomen. Wie de AOW uitgekeerd krijgt, betaalt daar geen belasting over. Op dit moment overweegt de overheid om ook over de AOW belasting te heffen: de fiscalisering van de AOW.

(Aanvullend) Pensioen

Het pensioen is de aanvulling op de AOW, waarvoor mensen in loondienst betalen bij bedrijven die zijn aangesloten bij een pensioenfonds. Die aansluiting wordt overeengekomen in cao onderhandelingen, waar ook de hoogte van de premie wordt bepaald en de verdeling daarvan tussen werkgevers en werknemers. Pensioenen zijn daarmee een secundaire arbeidsvoorwaarde.

Aanvullend pensioen wordt vaak beschouwd als een vorm van uitgesteld loon. Voor het werkgeversdeel dat ten laste komt van de winst uit de onderneming kunnen we zeggen dat het niet uitbetaald loon is. De werkgevers dragen de premies af aan pensioenfondsen die het beheer van de premies en de uitkeringen verzorgen.

Omslagstelsel en kapitaaldekking

De AOW is een omslagstelsel. Dat wil zeggen dat de afgedragen premies door de mensen met een inkomen gebruikt worden voor de AOW'ers van dat moment. Met veel AOW'ers die ook nog eens langer leven en met minder mensen die premies betalen, lijkt het alsof de betaalbaarheid van de AOW problemen zal opleveren. Ook, omdat de overheid garant staat voor de betaling van de AOW.
De laatste jaren doet zich het verschijnsel voor dat het uit te keren bedrag hoger is dan wat via de premies binnenkomt. Dat is niet zozeer het probleem van de vergrijzing, dus meer oudere mensen die langer leven, maar een probleem van de arbeidsmarkt. Het inkomen van veel mensen is gezakt, mede als gevolg van het grote aantal (schijn)zelfstandigen. Die laatsten betalen wel premie voor de volksverzekeringen, maar de opbrengst voor de overheid is veel lager. De overheid past altijd het tekort aan. Dat is geen onoverkomelijk probleem. Gezien op landelijk niveau, schommelt de uitgave aan de AOW rond de 5 procent van het Nationaal Inkomen. Dit percentage heeft nooit veel meer geschommeld en zal dat ook in de toekomst niet doen. Betaalbaarheid van de AOW is dus niet aan de orde.

Foto pop zit op vraagteken

Het aanvullend pensioen is een systeem van kapitaaldekking. Dekking wil zeggen dat er jaarlijks evenveel moet binnenkomen als er aan uitkeringen uitgaat. Sinds de pensioenwet van 2006 zijn de fondsen verplicht een bepaald niveau van dekking aan te houden. Deze zogenoemde dekkingsgraad is de verhouding tussen het beschikbare vermogen (dat wat de fondsen in kas hebben) en de verplichtingen (de uitkeringen op de korte en toekomstige termijn). Hier ligt een verschil met een omslagstelsel dat namelijk geen rekening houdt met toekomstige verplichtingen.

Pensioenfondsen

Pensioenfondsen zijn stichtingen die de pensioenpremies innen, het vermogen beheren en de uitkeringen verzorgen. De fondsen zijn vaak verbonden aan een bedrijf of bedrijfstak. Zo heeft de vroegere Hoogovens al sinds jaar en dag een eigen pensioenfonds, overigens ook een eigen CAO. Alle andere metaalbedrijven die al of niet onder de metaal CAO vallen, hebben een bedrijfstak pensioenfonds (PMT). Er waren veel pensioenfondsen, nu zijn er nog zo'n 250, met drie grote: het ABP voor de ambtenaren, het PFZW voor de werknemers in de zorg en het PME voor metaal èn elektro.

De pensioenfondsen kennen een bestuur, een uitvoeringsorgaan en een verantwoordingsorgaan (VO). Voor het bestuur van een fonds wordt gestreefd naar een evenredige (paritaire) vertegenwoordiging van werkgevers en werknemers, dit is geen verplichting. Voor de uitvoeringsorganen geldt deze intentie niet, wel voor de VO's.

Premies en vermogen

De taak van de uitvoeringsorganen is tweeledig: ze zijn belast met 1) de premies en het vermogen en 2) de uitkeringen.
Om met de eerste te beginnen, het gaat zowel om de inning van de premies als het beheer van het vermogen. Die inning is niet zo moeilijk, maar moet wel gecontroleerd worden. De afdracht van de premies is een verantwoordelijkheid van de werkgevers en daar gaat wel eens iets mis.
Het beheer van het vermogen is een ingewikkelde kwestie en niet erg toegankelijk voor de deelnemers aan de pensioenfondsen. De twee grote, ABP en PFZW, hebben zelfs hun uitvoeringsorgaan apart ondergebracht in een eigen bedrijf. Dat heeft de inzichtelijkheid niet bevorderd.

Het beheer van het vermogen is nodig, omdat het aanvullend pensioen geen omslagstelsel is. Er is een groot vermogen, het totaal van alle fondsen is eind 2020 geschat op 1.700 miljard euro. Een astronomisch groot bedrag, zeker afgezet tegen de jaarlijkse verplichtingen van zo'n 30 miljard euro. Zo gerekend zou er dus voor de komende 57 jaar (1.700/30) voldoende in kas zijn. Maar dat is te simpel geredeneerd.
Hoe heeft dit vermogen zo kunnen groeien? Vijftien jaar geleden bedroeg het al ongeveer 600 miljard. Voor de uitkeringen moet er altijd geld in kas blijven. Met een voorzichtige benadering zou een periode van vijf jaar voldoende zijn, dus 150 miljard euro. Met de rest kan belegd worden. Met zelfs een lage rente is het rendement dan groot genoeg.
Met zoveel reserves kunnen beleggingsrisico's vermeden worden. Het hele beleid verdraagt geen pottenkijkers. Het is om die reden dat de uitvoeringsorganen van de grote pensioenfondsen los kwamen staan van de fondsen. Gemiddeld maken de gezamenlijke pensioenfondsen een rendement van ongeveer 60 miljard euro per jaar. Dat betekent dat er elk jaar voor zo'n twee jaar aan verplichtingen bij komt, afgezien van de inkomsten door de afdracht van premies. Beleggingen kunnen in aandelen zijn, in staatsobligaties, maar ook bijvoorbeeld in vastgoed. De opbrengst van beleggingen wordt het rendement genoemd.

Uitkeringen

Zoals gezegd, een tweede taak van de uitvoeringsorganen is de verzorging van de uitkeringen aan de gepensioneerde deelnemers.
De pensioenfondsen beloven de deelnemers een uitkering. Alle opgetelde beloften van nu en in de toekomst vormen de verplichtingen van de pensioenfondsen. Voor een deel zijn de uitkeringen onduidelijk. Hoe lang iemand leeft, is onbekend, terwijl de uitkeringen gelden tot de dood. Onzeker is ook hoe de uitkeringen zich ontwikkelen. Lang is een waardevast pensioen beloofd. Dat wil zeggen dat bij stijging van de prijzen, de pensioenen gecompenseerd worden. Deze indexatie lijkt echter verleden tijd.

xxxxx Hoe zit het met de uitkeringen? Toen de levensverwachting nog niet zo hoog was en er geen sprake was van ontgroening (= minder nieuwe mensen die pensioenpremie betalen) bleek er ruimte voor een riante uitkering. Te weinig mensen die pensioenpremie betalen, dat is toch een probleem van de AOW en niet voor het aanvullend pensioen? Dat is ook zo, maar de pensioenvermogens zijn niet geïndividualiseerd. Het vermogen is dus collectief: hoe meer premies betaald, des te meer ruimte om mooie rendementen te maken die vervolgens verdeeld worden over de deelnemers. Met het laatst verdiende loon als uitgangspunt.
De pensioenfondsen garandeerden een uitkering die 70 procent bedroeg van dat laatstverdiende loon. Per jaar werd een trekkingsrecht opgebouwd van 1,75 procent. Vanaf het 25ste levensjaar werd pensioenpremie voor het pensioen betaald. Ging dat veertig jaar zonder onderbreking, werd veertig maal 1,75, dat is 70 procent, pensioenrechten opgebouwd: de zogeheten eindloonregeling. Toen het te duur leek te worden, volgde een omzetting in een middelloonregeling. Per gewerkt jaar en betaling van de premie werd berekend hoeveel pensioenrechten dat zou opleveren, dat werd na veertig jaar opgeteld en dat was de uitkering.

Fiscalisering AOW

We spreken van een aanvullend pensioen: voor de uitkering plaatsvindt, wordt daarvan de AOW afgetrokken. Dit heet de AOW franchise. Een franchise is een verbinding tussen twee 'elementen' tot één geheel. Hier worden de AOW en het aanvullend pensioen aan elkaar verbonden. De uitkering van 70 procent is dus een samentrekking van AOW en aanvullend pensioen. Gepensioneerden krijgen dus elke maand van twee kanten een bedrag op hun rekening gestort. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) betaalt de AOW en het pensioenfonds het aanvullend pensioen.
Waarom 70 en geen 100 procent? Dat heeft met het volgende te maken. Over de AOW wordt geen inkomstenbelasting betaald, waardoor het netto resultaat hoger uitkomt dan die 70 procent. Het aanvullend pensioen valt wel onder de inkomstenbelasting, maar daarover is nog geen arbeidskorting berekend. Die korting kan overigens via de belasting terugkomen.
Hier speelt een belangrijke kwestie. Zoals gezegd, is de overheid van plan om ook over de AOW belasting te heffen. Deze fiscalisering van de AOW vormt een bedreiging voor de gepensioneerden.

De overheid wil de AOW die gekoppeld is aan het minimumloon, verhogen met zo'n 20 procent. Maar verzwijgt dat die verhoging via de belasting teruggehaald wordt. Ondertussen heeft de AOW franchise wel haar werk gedaan. Immers een hogere AOW kan een lager aanvullend pensioen betekenen, omdat de afspraak is dat de uitkering 70 procent van het eindloon of middelloon is. Een hogere AOW kan dus het 'eindinkomen' ongemoeid laten door een lager aanvullend pensioen.
Het is mogelijk om het aanvullende pensioen naar voren te halen. Bijvoorbeeld bij werkloosheid zonder recht op een uitkering via het pensioenfonds eerder gebruikmaken van de pensioenrechten. Stel iemand wordt op zestigjarige leeftijd werkloos, hij of zij heeft recht op twee jaar werkloosheidsuitkering, maar door het inkomen van de partner geen recht op bijstand. Dan bestaat de mogelijkheid een pensioenuitkering te ontvangen tot bijvoorbeeld de leeftijd van 67 jaar . Maar dat gaat wel ten koste van het uiteindelijke pensioen. En fors ook. Bovendien moet beloofd worden tot vijf jaar voor het pensioen geen betaalde arbeid te verrichten, ook niet in het 'eigen bedrijf'.

Het is mogelijk om het aanvullende pensioen naar voren te halen. Bijvoorbeeld bij werkloosheid zonder recht op een uitkering via het pensioenfonds eerder gebruikmaken van de pensioenrechten. Stel iemand wordt op zestigjarige leeftijd werkloos, hij of zij heeft recht op twee jaar werkloosheidsuitkering, maar door het inkomen van de partner geen recht op bijstand. Dan bestaat de mogelijkheid een pensioenuitkering te ontvangen tot bijvoorbeeld de leeftijd van 67 jaar . Maar dat gaat wel ten koste van het uiteindelijke pensioen. En fors ook. Bovendien moet beloofd worden tot vijf jaar voor het pensioen geen betaalde arbeid te verrichten, ook niet in het 'eigen bedrijf'. S symbool